Oogst
In een agrarische samenleving is de oogsttijd een van de belangrijkste momenten van het gehele jaar. Er moet hard worden gewerkt. Niet zelden van de vroege morgen tot de late avond. Als het resultaat tevreden stemt, zijn alle inspanningen niet voor niets geweest en is er alle reden tot vreugde. Overal worden oogstfeesten uitbundig gevierd.
Grondtekst
Het Hebreeuwse woord qatsier heeft zowel de betekenis van ‘oogst’ (Gen. 8:22; Joz. 3:15; Richt. 15:1; Ruth 2:21-23; 2 Sam. 21:9; Jes. 16:9; Jer. 8:20; etc.) als ‘de opbrengst van de oogst’ (o.a. Lev. 19:9; 23:10,22; 25:5; Deut. 24:19; 1 Sam. 8:12; Jes. 17:11; Joël 1:11; 4:13). Het Grieks kent voor ‘oogst’ de term therismos (Mat. 9:37-38; 13:30,39; Mar. 4:29; Luc. 10:2; Joh. 4:35; Op. 14:15). In het Nieuwe Testament komt bovendien het werkwoord therizoo (oogsten) voor (Mat. 6:26; 25:24,26; Luc. 19:21-22; Joh. 4:36-38; 1 Kor. 9:11; 2 Kor. 9:6; Gal. 6:7-9; Jak. 5:4; Op. 14:15-16).
Letterlijk en concreet
a.De oogst betekende ook in bijbelse tijden in de allereerste plaats hard werken. Wie dan lui is, zal later de rekening gepresenteerd krijgen. De wijsheidsleraar die het boek Spreuken schreef, wist dat: ‘Een luie hand brengt armoede, maar ijverige handen maken rijk. Wie in de zomer voorraad verzamelt is een wijs man, wie de oogsttijd verslaapt is een schandaal’ (Spr. 10:45).
b.In de tijd van de oogst is haast geboden. De gelijkenis over de arbeiders in de wijngaard moet tegen die achtergrond worden gelezen. Het werk moet af. De heer van de wijngaard gaat voortdurend op zoek naar nieuwe dagloners. Dat is begrijpelijk. Onbegrijpelijk is dat hij aan het einde van de dag iedereen hetzelfde loon uitbetaalt (Mat. 20:1-16).
c.De oogsttijd is kort maar hevig. Na al het gezwoeg op het land is er de vreugde over het resultaat. Soms is de opbrengst zo goed dat nieuwe zorgen het gevolg zijn: ‘Er was eens een rijke, wiens land veel had opgebracht. Hij dacht bij zichzelf: Wat moet ik doen? Ik heb geen ruimte om mijn oogst op te slaan. Dit ga ik doen, dacht hij, ik breek mijn schuren af en ga grotere bouwen (Luc. 12:16-18).
Beeldspraak en symboliek
a.Het gebeuren van de oogst roept in de bijbel uiteenlopende beelden op. Er is vanzelfsprekend de vreugde: ‘Uitbundig laat U hen juichen en U overstelpt hen met vreugde; zij verheugen zich voor uw aanschijn zoals er vreugde is bij de oogst en gejuich bij het verdelen van de buit’ (Jes. 9:2; vgl. Jer. 5:24).
b.In de oogst wordt het resultaat van alle inspanningen zichtbaar. Jezus zegt tegen zijn leerlingen: ‘De oogst is wel groot, maar arbeiders zijn er weinig. Vraag dus de eigenaar van de oogst om arbeiders in te zetten voor zijn oogst’ (Mat. 9:37-38). In het vierde evangelie staat een soortgelijke vergelijking: ‘Zeggen jullie niet: Nog vier maanden en dan komt de oogst? Welnu, Ik zeg jullie: kijk eens goed naar de velden, ze staan wit, rijp voor de oogst. Nu al krijgt de maaier zijn loon en verzamelt hij vruchten voor het eeuwige leven; zo kan de zaaier delen in de vreugde van de maaier. Want het gezegde ‘de een zaait en de ander maait’ is waar: Ik heb jullie uitgezonden om een oogst binnen te halen waarvoor je je niet hebt afgemat: anderen hebben zich afgemat en jullie plukken de vruchten van hun werk’ (Joh. 4:35-38).
c.De apostel Paulus legt enkele malen een direct verband tussen inspanning en opbrengst: ‘Wie karig zaait, zal karig oogsten; wie overvloedig zaait, zal overvloedig oogsten’ (2 Kor. 9:6); wat een mens zaait, zal hij ook oogsten. Wie zaait op de akker van zijn zondige natuur, zal van die natuur verderf oogsten; wie zaait op de akker van de Geest, zal van de Geest eeuwig leven oogsten’ (Gal. 6:7-8),
d.De oogst roept nog andere associaties op. In een gelijkenis roept Jezus op geduld te oefenen. Wie te haastig het onkruid wil verwijderen, loopt het gevaar dat een deel van de tarwe mee wordt uitgetrokken en verloren gaat: ‘Laat ze(tarwe en onkruid) samen opgroeien tot de oogst, en in de oogsttijd zal ik tegen de maaiers zeggen: Haal eerst het onkruid bijeen en bind het in bussels om het te verbranden, maar verzamel de tarwe in mijn schuur’ (Mat. 13:30).
e.Na het binnenhalen van de oogst wordt er gedorst. Daarbij wordt scheiding gemaakt tussen kaf en koren; tussen de slechte en de goede vruchten. De woorden van Johannes de Doper klinken dreigend: ‘Breng liever voort waaruit bekering blijkt … De bijl ligt al aan de wortel van de bomen. Iedere boom die geen goede vrucht voortbrengt, wordt omgehakt en in het vuur gegooid. Ik doop u in water met het oog op bekering. Maar Hij die na mij komt, is krachtiger dan ik. Ik ben te min om Hem zijn sandalen te brengen. Hij zal u dopen in heilige Geest en vuur. De wan heeft Hij al in zijn hand, en Hij zal zijn dorsvloer opruimen; zijn graan zal Hij verzamelen in zijn schuur, maar het kaf verbranden in onblusbaar vuur’ (Mat. 3:8-12).
f.Met deze waarschuwingen die voor geen misverstand vatbaar zijn, staat Johannes de Doper in een profetisch-apocalyptische traditie waar het beeld van de oogst gebruikt wordt als dreigement: ‘De volken moeten zich in beweging zetten, naar het dal van Josafat gaan, want daar zal Ik (God) zetelen om recht te spreken over alle volken uit de omgeving. Sla met de sikkel, want de oogst is rijp. Begin maar te persen, want de perskuip is vol. De bakken lopen over, want hun slechtheid is groot’ (Joël 3:12-13).
g.Geïnspireerd door de woorden van de profeet uit het Oude Testament schrijft eeuwen later de auteur van het laatste bijbelboek: ‘Een andere engel kwam uit de tempel en riep met luide stem tot Hem die op de wolk zat: “Sla uw sikkel erin en maai, want het uur om te maaien is gekomen; overrijp werd de oogst van de aarde!” Toen wierp Hij die op de wolk zat, zijn sikkel op de aarde, en de aarde werd afgemaaid’ (Op. 14:1516). Naar de stellige overtuiging van de apoca-lypticus zal het zo toegaan in de snel naderende eindtijd: dan zal God gericht houden en zal het kwaad definitief worden uitgeroeid.
Praxis
a.Liederen:
Liedboek: Psalm 65; 92; 104; 126; 129; Gezang 34; 38; 39; 64; 65; 107; 199; 223; 246; 248; 302; 313; 318; 351; 363; Alles III: 14; Eerste: 9; Eva II: 42; 43; Evangelie II: 40; III: 3; Geroepen:108; Gezangen: 786; Gezegend: 286; Mond: 79; 80; Verzamelde: 150; Zing: 57; 64; Zingend III: 29; 88; IV: 6; 34; 67; V: 4; Zleven: 3; Zolang: 16 (= Gezangen: 755; Liturgie: 457).
b.Poëzie:
Anna Enquist, Een nieuw afscheid, Amsterdam 19986, blz. 50: ‘Oogst’. Ida Gerhardt, Verzamelde gedichten, Amsterdam 1980, blz. 437: ‘De gestorvene’; 525: ‘Lof van het onkruid’. Muus Jacobse, Het oneindige verlangen, Nijkerk 1982, blz. 36: ‘Dag van oordeel’; 56: ‘Een boer’. Martinus Nijhoff, Verzamelde gedichten, Amsterdam 1975, blz. 506: ‘Wonderbare spijziging’. Huub Oosterhuis, Levende die mij ziet, Kampen/Tielt, blz. 145: ‘Aan de toekomst’. A. Roland Holst, Voorlopig, Amsterdam 1976, blz. 13: ‘Het regent het zegent. A. Roland Holst, Poëzie I, Amsterdam 1981, blz. 229: ‘De ploeger’.
c.Verwerking:
Het bijbelse woord oogst sprak voor de mens toen meer tot de verbeelding dan in onze moderne tijd. Wij beleven de oogst niet meer zo sterk in directe zin; de oogst is minder zichtbaar in onze samenleving. De ‘dankdag voor de oogst’ werd al jaren geleden ‘dankdag voor gewas en arbeid’, en we zien – vooral in industriële gebieden – de betekenis van deze dankdag sterk vervagen. Voor de uitleg van de bijbelse oogst-symboliek dienen we ons daarvan goed bewust te zijn. Een werkbare invalshoek kan zijn dat we enkele uitdrukkingen met de oogst als sleutelwoord de revue laten passeren, bijvoorbeeld: de oogst geschoren, de winter geboren; zijn oogst opdoen; licht is de oogstdag ons nabij; die wind zaait, zal storm oogsten; iemand oogst dank of lof of bijval; de velden zijn wit om te oogsten; gelijk men zaait, zo zal men oogsten. Thema’s zijn onder meer: vreugde en dankbaarheid, resultaat, geduld, zending, goed en kwaad, oordeel.
Verwijzing
Het begin van de bijbelse oogst is het moment van zaaien of planten; vandaar dat het woord oogst verwant is met ‘zaad‘, ‘graan en koren’ en ‘wijngaard‘. Zie verder het resultaat van de oogst, ‘brood‘, en de tijd van oogsten, ‘zomer‘. Als tegengestelde begrippen noemen we ‘hongersnood‘ en ‘droogte‘.