Menu

Basis

Op het tweede gezicht

Bijbelwetenschappen

Alternatief bij 2e zondag van de herfst (2 Samuel 23:13-17, Handelingen 6:1-7 en Johannes 7:40-52)

Nadenkend over een gezamenlijke noemer van de teksten voor deze tweede zondag van de herfst kom ik uit bij mezelf als lezer. In alle drie de gevallen moest ik mijn eerste spontane reactie opzij schuiven en de teksten opnieuw benaderen. Pas met een andere invalshoek kon ik aspecten vinden die ik met de lezer van deze exegese wilde delen.

Drie helden op sluipjacht tussen de vijandelijke linies voor een wens van hun koning. Ik erger me aan dit verhaal. Het lijkt net een avontuur uit een jeugdboek of een heldenfilm. Even het leven op het spel zetten voor een slokje water uit Betlehem. Heeft de Bijbel zulke helden nodig? Hadden zij niet gewoon kunnen zeggen dat David niet aan hun loyaliteit hoefde te twijfelen, maar dat deze waaghalzige onderneming in niemands belang kon zijn? En David – handelt een verantwoordelijke leider zo? Niet stilstaan bij de mogelijke gevolgen van zijn woorden?

Inkeer en respect

Ik besluit de verteller in zijn verhaal te volgen. Hij heeft het vast niet opgeschreven om David zwart te maken. En opeens kan ik David in een ander licht zien. Op het moment dat het water er is, is er geen sprake meer van zin in het lekkere water uit Betlehem. Integendeel. David zou het niet met een goed geweten kunnen drinken; te hoog was de prijs. Het siert David dat hij de onbezonnenheid van zijn wens kan inzien. Dat hij spijt heeft van zijn handelen en nu nog maar één mogelijkheid ziet om het water een goede bestemming te geven: het moet voor de Eeuwige zijn.

David respecteert wat zijn mannen met de inzet van hun leven gedaan hebben. En hierin is hij dan inderdaad voorbeeld, in het ontzag voor wat mensen doen voor andere mensen, terwijl zij daarvoor een stuk van hun eigen leven op het spel zetten of opofferen. Waar iemand het belang en de behoefte van de ander zwaarder laat wegen dan zijn eigen interesses, heeft hij respect verdiend. Voorbeelden hiervan kent de geschiedenis en kent onze eigen tijd in groten getale.

Gezonde ontevredenheid

Soms word ik gek van Lucas. Zo veel dingen die hij niet vertelt. Alleen al in deze tekst verrast hij ons met subgroepen in de gemeente te Jeruzalem. Opeens zijn ze er, de Griekssprekende Joden, ‘Hellenisten’ genoemd, en de Aramees sprekende Joden, de ‘Hebreeën’. Terloops horen we ook dat er een hele structuur bestond die dagelijks maaltijden ter beschikking stelde (Handelingen 6:1-2). Deze was blijkbaar ondertussen zo groot dat een groep over het hoofd gezien werd of zich niet meer gezien voelde. Zoals zo vaak trof het degenen die sowieso al benadeeld waren: vrouwen in een door mannen bepaalde samenleving, weduwen zonder de inkomsten van een echtgenoot, Griekssprekend, niet de taal van de twaalf, vermoedelijk een minderheid.

De twaalf – ook deze term gebruikt Lucas hier voor het eerst – reageren direct. Het is niet goed, zeggen ze, dat zij het woord van God verwaarlozen om aan de tafels te dienen (6:2). Onuitgesproken blijft dat het evenmin goed is dat door de dienst voor het woord de benadeelden nog meer benadeeld worden. Maar precies op dit punt handelen de twaalf. De gedachte om de benadeelden erop te wijzen dat de aandacht toch vooral moet uitgaan naar het woord en hen te vermanen dat ze zich niet zo moeten aanstellen, schijnt helemaal niet in hen op te komen. Vanzelfsprekend mag niemand over het hoofd gezien worden; niet-functionerende structuren mogen niet met het woord als voorwendsel gecontinueerd worden.

Afzien van zichzelf

Ik blijf stiekem ruziën tegen Lucas. Zijn verhaal klopt niet. Op z’n minst is het lacuneus. Want de lezer verwacht dat de zeven zich zouden bezighouden met het geschetste verzorgingsprobleem. Maar zo zien we hen niet terug. De twee die in het vervolg nog wél een rol spelen, Stefanus en Filippus, treden op als verkondigers van het evangelie: Stefanus te Jeruzalem (Handelingen 6 en 7) en Filippus in Samaria (Handelingen 8). De zeven waren meer dan hulpjes voor de tafels. Onafhankelijk van de twaalf vormden zij een eigen leidingstructuur. Scherp zagen de twaalf dat zij niet voor altijd de enige vroegchristelijke autoriteiten konden blijven.

Ze moesten verantwoordelijkheid uit handen geven, moesten aanvaarden dat er een kring van leiders naast hen was, waarvan enkele leden een grotere rol zouden spelen in de christelijke traditie dan sommigen uit hun eigen kring. De vérstrekkende gevolgen van deze gebeurtenissen duidt Lucas slechts voorzichtig aan door weer eens op de ‘groei’ van het woord van God te wijzen (6:7). Het evangelie nam de stap naar de Griekstalige wereld.

Wat de Bijbel zegt

Ik heb er wel begrip voor. In een tijd waarin telkens weer mensen met messiaanse pretenties optraden en aanhangers wisten te winnen, moest je wel nauwkeurig kijken hoe gegrond deze claims waren. En waar moest je achterhalen hoe het met de Messias zat, anders dan in de Schrift? Het is dan ook volledig plausibel dat een discussie over de vraag wie Jezus is, leidt tot de vraag hoe je de Schrift leest. Beweer je volmondig dat nergens in de Schrift ooit wordt gezegd dat een profeet uit Galilea komt (Johannes 7:52)?

Vaak genoeg klinkt er meer dan één stem uit de bijbelse teksten, en een zin als ‘de Bijbel zegt’ leidt al gauw tot een simplificatie. De profeet Jona ben Amittai komt uit Gat-Hachefer (2 Koningen 14:25), dat wel degelijk in Galilea ligt. Je komt verder als je met Nikodemus vraagt hoe de Bijbel wil dat je met mensen omgaat: ‘Onze wet veroordeelt toch niemand voor hij gehoord is en bekend is wat hij heeft gedaan?’ (Johannes 7:51).

Deze exegese is opgesteld door Martin Ruf.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken