Menu

Premium

Opstandingskracht in woorden

Pleidooi voor een eucharistische paasprediking

Theologische coördinaten voor een paaspreek

Mijn meest bijzondere herinnering aan een paasviering stamt uit 1980. Ik was consulent geworden van de hervormde gemeente in Nieuw-Loosdrecht, waar ds. T. Poot predikant was geweest. Hij had de gewoonte ingevoerd om op de avond van Eerste Paasdag avondmaal te vieren. Wellicht bleef de avondmaalsviering op Goede Vrijdagavond ook bestaan, dat weet ik niet meer. Wel weet ik dat ik het nog steeds heel bijzonder vind, dat het mij ten deel viel deze viering te mogen leiden. Deze viering bracht mij namelijk een totaal andere ervaring dan die op de Goede Vrijdag of op andere zondagen. Ik weet niet of ik die ervaring goed kan beschrijven, maar ze is wel fundamenteel geweest voor hoe ik me daarna zowel wat betreft de betekenis van Pasen als de betekenis van de eucharistie theologisch en spiritueel heb ontwikkeld.

Gebroken brood

Het lag voor de hand die avond het verhaal te lezen van Jezus en de Emmaüsgangers. Het paasverhaal vol van geheimzinnigheid, zoals alle paasverhalen. Was ons hart niet brandende in ons toen Hij onderweg tot ons sprak? Ja, waar de Schriften opengaan, daar komt de Levende hun verbroken en verslagen hart verwarmen en genezen. Het breken van het brood is daarna de voltooiing van wat de hele weg lang al aan de gang was. Dan zien zij en kennen zij Hem. Het geheim van de eucharistie is het gebroken brood. Vandaar dat terminus technicus voor de eucharistie in het Nieuwe Testament ook vaak is: het breken van het brood. Maar het is geen maaltijd, waarbij de Emmaüsgangers zelf het brood breken en het de gastheer voorzetten. Dat zou wel logisch zijn geweest. Zij zijn toch de gastheren en Hij is de gast. Maar Hij doet alsof de regels vanzelfsprekend anders zijn. Hij zelf deelt het brood en daarmee zichzelf. En toen was het genoeg. Daar hoefde verder geen uitleg bij. Daar hoefde zeker geen uitleg bij over hoe het ’s morgens was gegaan, hoe dat toch kon dat Hij uit de doodsslaap weer was ontwaakt. Daar hoefde geen uitleg bij over zijn nieuwe bestaanswijze, waarin Hij zomaar verscheen en weer verdween. Daar hoefde geen uitleg bij over waar Hij nu was en of ze Hem nog weer terug zouden zien. Het was en bleef alles geheimzinnig en tegelijk was het zonneklaar: Het is de Heer.

Gelijktijdig worden

Het meest bijzondere van de dienst waarin ik dit verhaal opnieuw las en uitlegde, was dat het plaatsvond op de avond van de eerste paasdag, de achtste dag, de dag na de sabbat. Het werd voor mij en voor de gemeente alsof de tijd had stilgestaan. Het was de oerervaring van het zakar in de joodse traditie. Telkens wanneer je gedenkt, ben je er bij, is het alsof de tijd is weggevallen. In de joodse pesach viering ben je opnieuw in Egypte, ga je opnieuw door de Rode Zee, zing je opnieuw mee het lied van Mozes en Mirjam: ‘Zing de Heer want Hij is hoog verheven’. Wij zaten die avond in Loosdrecht weer rond de tafel als mensen, die wel willen maar niet kunnen geloven dat het allemaal waar is. ‘Wij hoopten, dat Hij het was’, zeggen de Emmaüsgangers, maar … er is teveel dat er tegen pleit. Dat is onze situatie voor en na Pasen. De wereld is nog steeds niet veranderd, de machten, die Christus aan het kruis brachten zijn nog steeds springlevend en wij zijn nog altijd zoals de mensen toen, zeer onder de indruk van die machten. Maar telkens wanneer de Schriften geopend worden, worden vensters geopend, smalle vensters; maar veel licht komt er doorheen. De Levende toont zich in paaslicht. Dan gaat de dienst van het Woord over in de maaltijd en verschijnt Hij zelf nog meer zichtbaar in ons midden. Het geheim van leven en licht is, dat Hij zich liet verbreken. De dwaasheid van het kruis blijkt de wijsheid van God. Hij die zich vernederde tot in de dood, ja de dood aan het kruis, is door de Vader uitermate verhoogd en heeft de naam boven alle naam gekregen. Zo lopen de dienst van het woord en de maaltijd uit op de aanbidding: Jezus is Heer, naam aller namen, naam aller namen.

Eucharistische gemeenschap

Intussen citeerde ik woorden uit Filippenzen 2, woorden die behoren bij de alleroudste liturgie van de christelijke gemeente. Die gemeente was een steeds weer eucharistie vierende gemeente, zeker elke zondag in de avond. Misschien ook elke dag, zoals in ieder geval in Handelingen 2 staat. Zo was Hij in hun midden. Die gemeente vierde de maaltijd als een eschatologische maaltijd, dat wil zeggen: de maaltijd van wijn en vette spijzen, waarover Jesaja reeds sprak en waarover het in het Nieuwe Testament zo vaak gaat. Het bijzondere van de tekst in Jesaja 25 is, dat de maaltijd direct verbonden is met Pasen: ’Hij zal de dood voor altijd verslinden’ (vs. 8). De maaltijd heeft alles te maken met de dag van de Heer, hetgeen zowel de zondag kan betekenen als de laatste dag, het aanbreken van het Rijk. Elke zondag is paasdag en elke paasdag is de dag waarop het eerste graf is opengebroken als teken van het rijk waar de dood niet meer is. Elke zondag is een ‘in het heden getrokken’ laatste dag. De gemeente is met Christus gestorven aan de oude wereld. Ze is in Christus een nieuwe schepping. Dat viert ze telkens weer, totdat Hij komt. Elke keer komt Hij weer, zoals in het verhaal van de Emmaüsgangers, zoals in het verhaal van de verschijning aan het meer van Tiberias (Joh. 21). Ook in dat verhaal waarin Hij om iets te eten vraagt, is Hij zelf de gastheer en deelt brood en vis. Dat is: Hij deelt zichzelf dubbelop, want in de tijd waaruit deze tekst stamt is ICHTHUS al een symbool voor Jezus Christus, zoon van God, Redder. Hij deelt zichzelf als brood en als vis.

Hier zou veel meer over te zeggen zijn, maar dat doe ik nu niet, want het moet gaan over hoe wij preken op Pasen. Welke theologische lijnen zijn belangrijk? Intussen ben ik daar natuurlijk al wel mee bezig. De meest fundamentele theologische lijn, is dat Christus als de Levende zichzelf bekend maakt in Woord en sacrament. Hij spreekt Maria aan, Hij roept haar bij haar naam, Hij spreekt Thomas aan, Hij blijkt hem en al zijn overleggingen te kennen, en dan heeft Thomas geen bewijs meer nodig ,maar zegt hij : ‘Mijn Heer en mijn God’. Hij maakt zich bekend door woorden, waarin wij bij onze naam worden genoemd, Hij maakt zich bekend doordat de woorden van ouds, nieuw worden als woorden die naar het geheim van zijn dood en opstanding, tevens het geheim van onze dood en opstanding, wijzen. Hij maakt zich bekend in het breken van het brood, de eschatologische maaktijd.

Wat betekent dit nu praktisch voor onze omgang met de teksten, waarover wij willen preken met Pasen?

  • Wij beginnen onze paaspreek met het gebed, dat de Opgestane zelf er zal zijn, wanneer wij de getuigenissen lezen aangaande die eerste paasmorgen. Dat is niet bijzonder voor onze paaspreek. Dat is wat wij bidden bij elke kerkdienst en bij elke preek. Elke samenkomst van de gemeente is een samenkomst waarin de Opgestane verwacht wordt of het is een puur menselijke religieuze samenkomst. Iets er tussenin bestaat niet. Een samenkomst, waarin wij het over Hem hebben, misschien heel uitvoerig, misschien heel diepzinnig, maar zonder dat we bedelen om het geheim, dat Hij zelf in het midden komt, is een menselijke samenkomst en niet meer. Het zou overbodig moeten zijn om dit zo te benadrukken, maar ik denk, dat het zeer noodzakelijk is. Al de jaren door is dit mijn aanvechting geweest in het ambt van predikant, dat we in de kerk doen alsof het daar om de levende God zelf gaat, maar dat we intussen niet uitstijgen boven het menselijke. Denkend dat we spreken over God, komen we intussen niet verder dan op een verhoogde toon spreken over onszelf. Ik denk dat het heel veel gebeurt en ik denk, dat het mij ook zomaar kan gebeuren, wanneer ik niet telkens weer besef, dat alles door de Levende zelf in beweging gezet moet worden en dat er anders niets gebeurt. Een eucharistische paasprediking heeft dus te maken met een spirituele basishouding. Wij hopen en bidden getuigend te spreken van Hem, die zichzelf zo verrassend ter sprake bracht, dat mensen niet anders meer konden belijden dan: ‘Mijn Heer en mijn God’. Als dat nu door onze prediking heen nu ook weer eens zou mogen komen te gebeuren….

  • De spirituele basishouding die juist bij het preken met Pasen van zo fundamenteel belang is, wordt ons ook in al de teksten van de evangeliën en van Paulus, die hierover gaan, ingeprent. In al die teksten wordt duidelijk, dat het Pasen wordt op het onverwachtst, van de andere kant. Dood is dood. Dat is niet alleen vandaag een waarheid, dat was het toen ook. In al de verhalen wordt daarom niet het hoogst onwaarschijnlijke , maar het onmogelijke mogelijk. Het is van belang het narratief hierover zoals de evangeliën ons dat bieden uiterst serieus te nemen. In dat narratief worden ons getekend: verdriet, verwarring, verbazing, ongeloof en al die dingen die begrijpelijk zijn wanneer er iets gebeurd lijkt te zijn wat absoluut niet kan. Het is heel belangrijk, dat de hoorder te laten ontdekken door hem in het narratief te trekken. Hij moet deelgenoot worden van het verdriet van de vrouwen op weg naar het graf, zich gaan identificeren met Maria, die denkt dat het de tuinman is, van de vrouwen die wegvluchten van het graf met beving en ontsteltenis, van de discipelen, die het niet kunnen geloven. ‘Wat behulpzaam, wat mooi’, denk ik elk jaar weer, dat het paasevangelie ons in de vorm van deze verhalen is gegeven. De eerste veertig, vijftig jaar na Jezus’ dood waren deze verhalen waarschijnlijk wel in de mondelinge overlevering hier en daar in omloop, maar bij Paulus vind je er niets van. Wie zijn uiteenzetting in 1 Kor. 15 leest, moet toch wel tot de conclusie komen, dat hij ze niet heeft gekend. De Heilige Geest heeft ze voor later bewaard, niet om zo alsnog voor eens en voor altijd alle vragen te beantwoorden en alle twijfels te bezweren, maar om langszij te komen en te helpen wanneer steeds weer nieuwe generaties op zullen staan, die het niet kunnen geloven.

  • Wij zullen dus de verhalen uit dankbaarheid juist in dit opzicht maximaal benutten. We zullen in de verschillende narratieve verwoordingen door de evangelisten zoeken hoe de verwondering, de verrassing, het genadig onverwachte, de aders zijn van deze vertellingen. Dus geen evangelie harmonieën gaan zoeken. Juist het meest eigene van de vertelling van iedere evangelist maximaal tot zijn recht laten komen. Wanneer gemeenteleden dan vragen: maar hoe kan het dat die evangelist het anders vertelt? Dan antwoorden: het was te waar om te kunnen kloppen. De oneffenheden in de vertellingen, de tegenstrijdigheden zijn een bewijs van het overrompelende, het andere, niet in een kloppend verhaal rond te krijgen gebeuren. Theologisch gezegd, het gaat in de opstanding van Jezus niet om een historisch gebeuren onder de andere historische gebeurtenissen, het gaat zeker ook niet alleen om subjectieve getuigenissen, maar het gaat om een eschatologische, apocalyptische gebeurtenis, die ons verstaan van de werkelijkheid uit zijn voegen licht. Eschatologisch: de laatste dingen breken aan en breken binnen in het voorlaatste. Maar ook apocalyptisch, want het voorlaatste kan dit binnendringen zo niet verdragen. De laatste dingen zijn er te groot en te anders voor. Het geheim van de opstanding is te groot om binnen onze tijd en ruimte zich te kunnen voltrekken. Jezus treedt de nieuwe wereld van God binnen over de grenzen van onze tijd en ruimte heen. Van daaruit verschijnt Hij fragmentarisch, lichtgevend, heen wijzend naar de wereld die komt, maar die niet hier en nu of morgen in deze huidige wereld gerealiseerd zal worden.

  • Ik kom nog even terug op wat ik onder punt 2 al aan de orde stelde in verband met onze spirituele grondhouding . Nu onderstreep ik het nog een keer met het oog op de homiletische arbeid zelf: we zullen zoveel mogelijk de kracht van het narratief benutten. Niet zo snel mogelijk klaar zijn met het verhaal om dan vervolgens te zeggen, dat Jezus werkelijk is opgestaan, dat dat de grond van ons geloof is, dat helaas dat vaak ontkend wordt, maar niet terecht, dat er zeker ook bewijzen voor zijn etc. etc. Zonde, werkelijk zonde. Ook Paulus heeft in 1 Kor. 15 niet zo’n aanpak, al lijkt het er oppervlakkig misschien op. Ook Paulus‘ betoog daar is in eerste instantie een narratief. Hij begint met te vertellen van verschijningen met als hoogtepunt de verschijning aan hemzelf. Die zet hij op één lijn met de eerdere verschijningen aan de apostelen. Vervolgens gaat zijn betoog niet in eerste instantie over de opstanding van Jezus, dat is niet het punt voor de Korinthiërs, maar over de opstanding der doden als eschatologisch gebeuren. In dat laatste geloven de Korinthiërs niet. Maar als dat laatste niet waar is, dan kan Jezus ook niet opgewekt zijn uit de dood en dan hangt het geloof verder in de lucht volgens Paulus. Dus het gaat dan om het kader waarin alleen zinvol over de betekenis van de opstanding van Jezus kan worden gesproken. Dat is voor Paulus het joodse apocalyptische kader van de verwachte opstanding der doden. Hier is heel wat uit te leggen en te bespreken, ook met het oog op de vraag of mensen vandaag een hermeneutisch kader nodig hebben om op de een of andere manier de opstanding van Jezus een plaats te kunnen geven in hun wereldbeeld. Daar hebben bijvoorbeeld theologen als Wolfhart Pannenberg zich uitvoerig mee bezig gehouden. Een hedendaagse gesloten werkelijkheidsbeleving moet open gebroken worden, zegt hij, om te voorkomen dat de opstanding van Jezus voor moderne mensen iets is, dat ze zonder meer afwijzen of dat spiritueel in de lucht komt te hangen. Ik vind dit persoonlijk ook een belangrijke thematiek, maar daar moeten we het over hebben in een speciale leerdienst of nog liever een aantal avonden lang in een speciaal leerhuis, met gelovigen en zoekers samen. We zijn hier echter niet op het terrein van de paasverkondiging, maar op het terrein van de doordenking. Dit laatste is nodig, maar moet niet de verkondiging bederven. Voor de verkondiging hebben we nu juist de getuigende verhalen gekregen en ook 1 Kor. 15: 1-11 is zo’n getuigend verhaal. Deze perikoop is geen bewijsvoering, maar samenvatting van de ervaringsverhalen die in de mondelinge traditie de ronde deden. Pas vanaf 1 Kor. 15 :12 komt de verdere doordenking en argumentatie, de stof voor het leerhuis dus. Ook bij Paulus is de opstanding van Jezus zelf niet iets is dat hij met behulp van redeneringen gaat aantonen. Paulus is als het gaat om de opstanding van Jezus zelf ook ‘slechts’ een van de ‘overweldigden’ met een eigen narratief, dat in Handelingen 9 staat opgetekend.

  • Wie de kracht van het narratief benut, zal de hoorders vrij gemakkelijk via herkenbare menselijke ervaringen in het verhaal kunnen trekken: verdriet, laatste eer bewijzen, rouw, laatste hoop verloren, bitterheid, teleurstelling. Het is goed hier zover mogelijk in te gaan om vervolgens dan juist aan de laatste grens het totaal verrassende van de andere kant op te roepen, te laten voelen. Ook kan daar duidelijk worden, dat Pasen iets anders is dan : het viel uiteindelijk gelukkig nog mee. Dat gevoel werd bij mij als kind opgeroepen. Het lijden was wel heel erg geweest, maar gelukkig werd het Pasen, Jezus stond op, het viel mee. Iets dergelijks blijft bij veel kerkgangers lang hangen heb ik gemerkt. Het belemmert het zicht op waar het feitelijk om gaat. Dat is dat het niet meeviel: ‘Hij is hier niet’. En: ‘Houd mij niet vast’. Het ’Christus kennen naar het vlees’, zoals Paulus dat noemt is voorgoed voorbij. Het gaat erom jezelf te openen voor iets, dat over de grenzen van deze wereld heen ligt, voor Hem, die het nieuwe Rijk nu al is binnen gegaan en die van daaruit in ons leven binnen wil treden. Daardoor wordt het niet ineens allemaal weer zoals vroeger. We worden niet weer de oude. Maar we gaan leven uit Hem in wie de krachten van de komende wereld zijn geschonken.

  • De verschijningen roepen gedachten aan continuïteit, maar zeker ook aan discontinuïteit op. In de controversen na de Verlichting over historiciteit en lichamelijkheid is de orthodoxie geneigd geweest de continuïteit te benadrukken: historisch en lichamelijk opgestaan. Dat was niet altijd verstandig. Het roept meer misverstanden op dan het oplost. In zekere zin is de opstanding wel historisch: het gebeuren heeft in onze wereld in een bepaald jaar plaats gevonden. Maar het gebeuren zelf is boven-historisch, een inbreken van de nieuwe wereld, de toekomende wereld in deze wereld. In zekere zin is het ook belangrijk te stellen, dat Jezus lichamelijk is opgestaan: De Opgestane is geen spook. Anderzijds wekt het woord lichamelijk alle mogelijke misverstanden, omdat wij nu eenmaal niet anders over een lichaam kunnen spreken dan als een biologisch bepaald lichaam met een bloedsomloop, een spijsvertering en een ingebakken sterfelijkheid. Een ander lichaam kennen wij niet en we kunnen ons er ook niet veel bij voorstellen. Belangrijk is: de Opgestane heeft dezelfde identiteit als de gestorvene. Het woord identiteit kende men nog niet in het Nieuwe Testament. Voor ons is het echter een beter te gebruiken woord dan het woord lichamelijk. Daar zit teveel continuïteit in met de wereld van nu, die voorbij gaat. ‘Vlees en bloed kunnen het Koninkrijk van God niet beërven’ (1 Kor. 15:50).

  • Ik koos als titel boven mijn bijdrage over de theologische coördinaten van de paaspreek: Pleidooi voor een eucharistische paasprediking. Een eucharistische paasprediking, die haar basis vindt in de ontmoeting met de Levende en in het narratief naar de verrassing zoekt, die de verschillende figuren in de vertellingen ten deel valt, loopt nog wel één risico en dat is het risico, dat het teveel gaat over de gelovige enkeling en hoe hij of zij paasfeest kan gaan vieren. Dat is niet de bedoeling. Die enkeling moet juist geholpen worden door het feit, dat hij mag behoren bij het lichaam van Christus. Dat Christus lichamelijk is opgestaan betekent dat zijn identiteit is bewaard gebleven en verheerlijkt, maar die verheerlijkte identiteit is niet alleen in de hemel, die is ook op aarde, namelijk in de lichamelijke gestalte van zijn gemeente. De gemeente is het lichaam van Christus op aarde. Daarom is de gemeente ook vindplaats voor het geloof in de Opgestane. Met name daar waar ze samenkomt om het Woord te horen en het brood te breken. Een eucharistische paasprediking, leeft, viert, getuigt vanuit het wonder van het levende lichaam van Christus. Daar verschijnt Hij. Daar wordt de enkeling overtuigd, dat Hij leeft, zoals Thomas op de eerste dag van de week te midden van de elven. De viering van het avondmaal met Pasen kan dit krachtig onderstrepen. Ik heb nooit begrepen waarom niet veel meer gemeenten een avondmaalsviering hebben op eerste paasdag avond. Het zou zo behulpzaam kunnen zijn voor ons zwakke geloof. De Opgestane zelf zou ermee vereerd worden. De kerk heeft in ieder geval vanaf de eerste tijd altijd de eucharistie gevierd met Pasen. En toen de deelname van christenen aan de eucharistie minder werd in de Middeleeuwen gold als regel, dat men in ieder geval met Pasen ter communie zou gaan. In de vroegste kerkorden van de Gereformeerde Kerken in Nederland staat dat men tenminste op de grote feestdagen het heilig nachtmaal zal vieren, te weten met Pasen, Pinksteren en de zondag zo dicht mogelijk bij Kerst. Dat is opmerkelijk. Er is dus blijkbaar ook in de gereformeerde traditie vanaf het begin de intuïtie geweest dat avondmaal vieren en het vieren van de grote feesten bij elkaar horen. We zouden die draad zomaar weer op kunnen pakken. Waarom eigenlijk niet?

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken