Paaswake: samenhang van lezingen en liturgie
Bij Genesis 1,1-2,3, Genesis 22,1-18, Exodus 14,15-15,1a, Jesaja 54,4-14, Romeinen 6,3-11 en Matteüs 28,1-10
In de serie lezingen van de Paaswake-viering kunnen die van Genesis (1,1-2,3) en Exodus (14,15-15,1a) niet worden overgeslagen: zij leveren het script voor het spel van licht en duister, water en vuur dat zich afspeelt voor de ogen van de deelnemers aan de viering.
De zegening van het vuur en het water krijgt betekenis wanneer eerst het vuur van Christus – de Paaskaars – brandend boven de hoofden van de mensen wordt gehouden, en vervolgens de lichtdragers op grond van de lezingen begrijpen dat dit vuur als een vuurkolom het donker van de nacht heeft doorkliefd en voor hen als verlosten de weg heeft vrijgemaakt om die te betreden.
Op grond van wat is gelezen verbinden de getuigen het neerdalen van de Paaskaars in de vont met water met Christus, en begrijpen ze dat Hij de dopelingen die in het doopwater zullen afdalen als een vuurkolom zal voorgaan en dat Hij bij hen zal blijven, heel de weg door het water van de doop heen, om samen met hen daaruit op te klimmen. Wat we lezen wordt werkelijkheid door het te spelen. Wat we spelen krijgt betekenis door de lezingen. Liturgie en lezingen sluiten zo hecht aaneen dat een preek in de Paasnacht overbodig is. In de overvolle liturgie is alles aanwezig om het Paasmysterie te onthullen en de verlossing in Christus Jezus te verkondigen.
Paaswake en Eerste Paasdag
Het vieren van de Paaswake verschilt van de viering van de eerste zondag van Pasen in die zin, dat in de Paaswake de aanwezigen zelf binnentreden in het grensgebied van dood en leven en met Christus mee sterven en mee opstaan ten leven. Het waagstuk dat gespeeld wordt, het spel van de tegendelen water en vuur, licht en donker, culmineert in het moment van het loslaten van wat angst inboezemt en het begin of herstel van vertrouwen. Dit vertrouwen wordt ingegeven door de ontdekking dat Degene in wie de verlossing zichtbaar nabij is gekomen je niet alleen achterlaat, maar je vergezelt op de weg van de verlossing. Hij vergezelt je op de gehele weg van afdalen en opklimmen, en wijkt zelfs niet van je zijde wanneer de weg zich verengt tot een nauwelijks begaanbaar pad.
Lezingen
De viering van Pasen vormt de as van het kerkelijk jaar. Op die as zijn de serie lezingen van de Paaswake als een kogellager die het mogelijk maakt dat er beweging kan plaatsvinden. Juist door hun gelijke vorm zijn ze in staat langs elkaar te draaien zonder dat het geheel uit zijn verband raakt. De onderlinge verhouding is dan ook belangrijk. Daarom valt er veel voor te zeggen om het getal van zeven lezingen niet te doorbreken, maar ze allemaal te lezen. Maar mocht er worden gekozen, dan zijn vier lezingen minimaal vereist om te voorkomen dat de zaak vastloopt. Hoe dan ook horen Genesis 1 en Exodus 14 er altijd bij. Ze verdienen dan ook onze bijzondere aandacht.
Het grondpatroon van schepping en uittocht
Hoezeer de lezingen van Genesis en Exodus aan elkaar verbonden zijn, blijkt uit een identiek woordenpaar dat in beide lezingen voorkomt. De woorden ‘midden in het water/de zee’ (Gen. 1,6; Ex. 14,27.29) gaan in beide lezingen gepaard met de woorden ‘het droge’ (Gen. 1,9-10; Ex. 14,16.29). Zo wordt in de lezingen die het script vormen voor de Paasnacht eenzelfde structuur zichtbaar. Zowel in het verhaal van de schepping als dat van de uittocht wordt de grootheid van Gods daden werkelijkheid door wat tevoorschijn komt in het midden van de wateren. Het identieke woordenpaar moet Gods in de viering van Paasnacht verzamelde kinderen de ogen openen voor de openbaring van zijn reddend handelen midden in de benauwdheid. We kennen deze notie ook bij de openbaring bij de brandende struik – God spreekt tot Mozes ‘midden uit de Sinaistruik’ (Ex. 3,4) – en bij de brandende top van de berg – God spreekt tot Mozes vanuit het vurige midden van de wolk (Ex. 24,16.18). Zo brengen de woorden ‘in het midden van’ en ‘het droge’ degenen die Paaswake vieren begrip bij voor zowel de openbaring van God als de verlossing van het Godsvolk. Ze zijn de stapstenen waaraan Gods gemeente kan zien waar het de voeten kan zetten om ‘midden in de nacht’ veilig voort te gaan, en onder Gods leiding door de benauwdheid heen te komen.
Het doorzetten van het Paasmotief
Wanneer de zeven lezingen gelezen zijn, komt (vanouds bij het aanbreken van Paasmorgen) de achtste lezing van de brief van Paulus aan de Romeinen (6,3-11). Met Christus gestorven zijn en met Hem uit de doden opgewekt worden is in deze lezing de doorgang – of in de woorden van de Paaswake: ‘de doortocht’ – die de gedoopten doormaken. Het beeld dat uit de lezing van Exodus oprijst – het meetrekken van de vuurkolom in de diepte van de zee – dat werkelijkheid is geworden in het ritueel van de Paaskaars, waarin zichtbaar wordt dat het Licht van Christus de dopelingen voorgaat in het doopwater, krijgt met de woorden van Paulus een betekenisvol vervolg als gelezen wordt dat de gedoopten in de doop met Christus zijn ‘samengegroeid’ (Gr.: sumfutoi).
In het evangelie dat daarop volgt (Mat. 28,1-10) breekt vroeg op deze eerste dag der week niet alleen het licht door van de nieuwe morgen, maar ook van de engel van de Heer. Zijn uiterlijk is als de bliksem. En met zijn boodschap maakt hij de vrouwen zelf tot engelen, namelijk verkondigers van de boodschap dat Jezus, de gekruisigde, verrezen is uit de doden. Zo blijft het licht van Pasen door de nacht heen brandend tot op de morgen.