Pastorale vertelling
Kerstnacht (Jesaja 8,23b–9,7 en Lucas 2,1-20)

‘In blijde verwachting’: de woorden maken duidelijk dat het uitzien naar de geboorte van een kind vreugde teweegbrengt. Het gaat om een blijde tijding: nieuw leven dient zich aan. Dat mag bekendgemaakt worden! Maar veelal gaat het hierbij ook om een wending in het leven van mensen. Vanaf nu is alles anders. Dat besef vraagt om aandacht en om overdenking. Ingrijpende veranderingen gaan zich voltrekken.
De vreugde is een van die verbindende schakels tussen de lezing uit Jesaja en die uit Lucas, en ook hier markeert de vreugde een gebeurtenis van doorslaggevende betekenis. Jesaja profeteert dat Israël bevrijding zal ervaren, en Lucas vertelt dat in de stad van David een redder geboren is.
Herders
Veel is er in de loop der tijden gezegd en geschreven over de betekenis van het feit dat het herders zijn die als eersten het goede nieuws van Jezus’ geboorte te horen krijgen. Men heeft wel gewezen op hun weinig florissante maatschappelijke positie in die tijd. Herders waren mensen van gering aanzien, ze trokken zich maar weinig aan van wet of traditie (vgl. Joh. 7,49: ‘het volk dat de wet niet kent’) en vaak waren ze ook niet te vertrouwen. In enkele rabbijnse teksten is inderdaad sprake van een negatieve beoordeling van het beroep van herder en worden zij voor rovers en bedriegers aangezien. Zo is er een midrasj die stelt dat er geen beroep zo verachtelijk is als dat van herder.
Uitgerekend aan déze mensen die zich als gevolg van allerlei vooroordelen aan de marge van de samenleving bevonden, wordt het goede nieuws als eersten bekendgemaakt. Daarmee wordt dan meteen de toon gezet voor Jezus’ latere voorkeursoptie voor armen en gemarginaliseerden. Aldus een veelgehoorde en populaire interpretatie.
Toch is het de vraag of de aanwezigheid van de herders in het kerstverhaal vooral tegen deze achtergrond begrepen moet worden. Kunnen zulke negatieve connotaties zomaar op hen overgebracht worden, waardoor ze bijna als vanzelf gezien worden als exponenten van Jezus’ primaire doelgroep? Om ten minste twee redenen kan dit serieus betwijfeld worden. Allereerst: tegenover enkele teksten waarin op geringschattende wijze over herders gesproken wordt, staat een respectabel aantal teksten uit de Schriften en uit de buitenbijbelse én rabbijnse literatuur waarin juist op een positieve wijze over herders gesproken wordt. Denk alleen maar aan Jesaja 40,11 of Psalm 23,2.
De tweede reden is gegeven met het feit dat het Nieuwe Testament zich nergens expliciet distantieert van dat vermeende negatieve imago van de herder. Vergelijk in dit verband eens de kritische benadering van de schriftgeleerden, farizeeën en sadduceeën – het volk dat de wet wél kent! Integendeel, zou je bijna denken: ook Jezus gebruikt later welbewust het beeld van de herder om zijn boodschap en zijn bedoelingen te verduidelijken, en zeker niet bij wijze van contrast (vgl. Joh. 10,1- 18). Het zouden dus wel eens vooral romantische motievenkunnen zijn geweest die hebben bijgedragen aan het beeld van de gemarginaliseerde herders in het kerstverhaal.
Stad van David
Een andere niet ondenkbare verklaring voor hun aanwezigheid betrekt de betekenis van Betlehem als stad van David (Luc. 2,4.11) in de beschouwing. In de directe nabijheid van herders en schapen komt Jezus in de stad van David ter wereld. Verderop in het Evangelie wordt dezelfde Jezus ook ‘Zoon van David’ genoemd (18,38; vgl. ook 20,41-44). En was David, voordat hij koning over Israël werd, ook geen herder (1 Sam. 16,11)? Lucas lijkt volgens deze interpretatie met de vermelding van de herders in het kerstverhaal vooruit te willen grijpen op Jezus’ latere taak om een herder voor mensen te zijn (zie bijv. Luc. 15,4). De Redder, Christus de Heer, wordt geboren in een messiaans-davidisch milieu! De vermelding van ‘de herders in het open veld’ lijkt verband te houden met niets minder dan een pastoraal motief.
Terugkijken en vooruitzien
Als kijkend in een achteruitkijkspiegel heeft Lucas geschreven wat hij heeft geschreven. Vanuit Pasen wordt over Kerstmis verteld. Bij het schijnsel van de paaskaars heeft de evangelist het geboorteverhaal opgetekend. De grondinspiratie voor dit verhaal wordt niet zozeer bepaald door romantische motieven, maar baseert zich op de fundamenteel bijbelse notie dat de God van Israël zich niet afzijdig houdt van de menselijke geschiedenis, maar daarin juist incarneert.
En dan nu… wég van de achteruitkijkspiegel een blik geworpen door de voorruit. In de nacht van de geboorte werd het Kind van Betlehem in doeken gewikkeld, maar op Goede Vrijdag werd de Gekruisigde van Golgotha met het oog op zijn begrafenis in linnen gewikkeld. Kribbe en kruis zijn uit hetzelfde hout gesneden – dat is geen idylle, dat is harde werkelijkheid. De Gekruisigde wordt neergelegd in een graf, maar zoveel jaar eerder in een voederbak (Luc. 2,7), de plek waar de dieren het voedsel vinden dat zij zo nodig hebben. ‘Gij opent uw hand en verzadigt uit uw overvloed alles wat leeft,’ staat er geschreven in Psalm 104.
Gods Woord
Maar zie, hier is méér dan voedsel voor de dieren in de stal. Hier in de voederbak ligt Hij die op de avond vóór zijn lijden en dood het brood brak en het zijn vrienden aanreikte met de woorden: ‘Dit is mijn lichaam, gegeven voor jullie.’ Hij biedt zichzelf aan als voedsel opdat anderen zouden leven. Hijzelf, dit mensenkind van vlees en bloed, is het Levende Brood. Jezus is zijn naam, dat is: God brengt redding. Vanaf nú wordt alles anders. In de voederbak van dat schamele onderkomen ligt niets minder dan Gods Woord te lezen. Niet voor niets zeggen de herders tegen elkaar: ‘Laat ons gaan zien het woord (Gr.: to rhèma) dat daar geschied is’ (2,15 – SV). In Betlehem heeft het Woord geschiedenis geschreven, de geschiedenis van het heil.
Deze exegese is opgesteld door Harry Tacken.