Menu

Premium

Pinksteren: hoe moet het verder?

Bij Genesis 11,1-9, Psalm 104,25-35, Handelingen 2,1-24 en Johannes 14,8-17

Pinksteren of het Wekenfeest is in de Joodse wereld ten tijde van Lucas het dankfeest voor de tarweoogst en van de eerstelingen van de veldvruchten. Het talenwonder van Pinksteren dringt zich als vanzelf op als tegenvoeter van de Babylonische spraakverwarring (Gen. 11). In Handelingen 2,1-24 daalt de Geest van God neer op de leerlingen van Jezus. Ze beginnen op luide toon te spreken (2,4 – NBV). Alle aanwezigen kunnen hen verstaan, elk in hun eigen taal (2,8).

Was de toren van Babel een te groot project voor mensen, de mensen op aarde zijn niet te klein voor de Vader in de hemel en zijn Zoon om in de Geest naar hen af te dalen en hun leven nieuw te maken. Psalm 104,29-30 zegt: ‘(…) ontneem hun de adem en het is met hen gedaan (…). Zend uw adem en zij worden geschapen, zo geeft U de aarde een nieuw gelaat.’

De tafelgesprekken op die donderdagavond stellen de vraag: ‘Hoe moet het verder met de leerlingen als Jezus, de Meester, niet meer bij hen is?’ In Johannes 13-14 vinden we korte vragen van de leerlingen. Jezus gaat daar in de bekende wijdlopige stijl van Johannes uitgebreid op in. Zijn woorden staan in de traditie van het Oude Testament en zijn ook verbonden met allerlei plaatsen in het Johannesevangelie.

‘Wie mij gezien heeft, hééft de Vader gezien’

Filippus vraagt: ‘Laat ons de Vader zien (…)’ (Joh. 14,8), daarmee direct reagerend op Jezus: ‘Als jullie Mij kennen zullen jullie ook mijn Vader kennen, en vanaf nu kennen jullie Hem, want jullie hebben Hem zelf gezien’ (14,7, irrealis!). En dat terwijl Hij eerder meermalen gezegd heeft dat niemand de Vader kan zien, alleen de Zoon (1,18; 5,37; 6,46) en Hij heeft de Vader doen kennen (1,18). Het is allang duidelijk en ze hadden het kunnen weten: ‘Wie Mij gezien heeft, hééft de Vader gezien’ (14,9). Dat heeft Hij in zijn daden laten zien en ook gezegd (8,18-19; 10,32-38). Hij beschrijft dat als wederzijdse inwoning: de Vader is in Mij en Ik in Hem (10,30.38; 14,20; 17,21). Alles wat Jezus doet en zegt, doet en zegt Hij namens de Vader die Hem gezonden heeft (14,10; 10,32.37; zie ook: 5,30.37; 6,39.44; 8,16.18.42; 12,49; 14,24), zoals ook de profeten die zich namens God tot het volk moeten richten, Hem volledig vertegenwoordigen (Deut. 18,18; 34,10-12). De eenheid van de Vader en de Zoon bestaat al van voor de schepping (1,1-3.14). De Zoon wordt ook Woord, Licht genoemd, door Wie God op aarde en onder de mensen werkt, terwijl de Vader zelf in de hemel blijft. Zie die werken en geloof!

‘Wie op Mij vertrouwt zal hetzelfde doen als Ik’

Ook de leerlingen zijn betrokken in de inwoning van de Vader en de Zoon (14,20.23). Zij kunnen dus hetzelfde doen als Jezus wanneer Hij naar de Vader is gegaan, ja, zelfs meer dan dat (14,12). Wie wordt hierdoor niet verleid om zich te verbeelden dat het mogelijk is boven de menselijke maat uit te stijgen? En wie is niet teleurgesteld als dat maar niet lukt? Wat we wel kunnen: de wonderbaarlijke tekenen van Jezus vertalen naar de menselijke maat. Een feest in Kana? Geef een leven zonder uitzicht een nieuw en feestelijk perspectief! Brood voor een menigte? Dat is nog steeds nodig en met onze beperkte middelen is veel mogelijk! Genezingen – naar lichaam en ziel? Wij hebben dokters, maar zeker zo belangrijk is dat mensen het goed hebben en leven kunnen, ook als de kennis en de macht van artsen hun beperkingen hebben. Wandelen op het water? Nee, geen mens kan dat. Maar wat te denken van dapperen die opstaan tegen machten waaraan iedereen meent dat je je wel móet onderwerpen? Daarover spreekt Jezus als Hij zegt: ‘wat jullie in mijn naam vragen, zal Ik doen’ (14,13 én14!). Als we zo, met de gewone menselijke maat, bidden en handelen vervallen we niet tot de hoogmoed van de torenbouw die alles in de war stuurt. Dan is het ons mensen zeker gegeven om in de eenheid met de Zoon de grootheid van de Vader zichtbaar te maken.

‘Een andere pleitbezorger: de Geest van de waarheid’

Jezus liefhebben is: zijn geboden houden, bewaren (Gr.: tèreoo; Hebr.: sjamar), niet in een doosje, maar door ze te doen. Jezus liefhebben is geen gevoel van binnen, het is actie naar de mensen toe. En wel door elkaar lief te hebben zoals Hij meermalen zegt (13,34; 14,23; 15,12.17). Liefhebben is niet een aangenaam gevoel van binnen. Zo’n gevoel zou je ‘lief vinden’ kunnen noemen, leerden wij van professor Hendrikus Berkhof (1914-1995). Iemand ‘liefhebben’, zoals Jezus gebiedt, betekent dat je die ander het leven gunt, dat je haar de ruimte geeft om tot haar recht te komen. Dat gaat als vanzelf met mensen die je lief vindt, maar is moeilijker met mensen die je niet lief vindt. Maar het moet wel. Dat gebiedt Jezus. De Eeuwige kan ook de wereld (Gr.: kosmos) niet lief vinden, maar heeft hem wel lief (3,16)! Als Jezus weg is, roept Hij er een pleitbezorger bij, ook Helper of Trooster genoemd. ‘De Geest van de waarheid’ (14,17) zal in de leerlingen blijven wonen. Zij is niet de aanjager van een extase. Inwoning van de Geest is net zo nuchter als de liefde. Ze leert ons niet een transcendente waarheid. Ze laat de gemeente de waarheid zien: wie in de Zoon gelooft, wordt midden in de wereld bewaard (3,16).

Wij hebben Jezus niet gezien

De vraag van Filippus wijst naar het woord van de verheerlijkte Jezus: ‘Gelukkig zij die niet zien en toch geloven’ (20,29). Daarmee moeten wij het doen en daarmee kunnen wij het doen.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Premium

De zekerheid van het geloof

Hebreeën 11 begint en eindigt met de mededeling dat er van oudsher mensen zijn geweest die om hun geloof geprezen worden (11,2.39). Daartussen wordt eerst een reeks mensen genoemd met een voorbeeld van hun geloof: Abel, Henoch, Noach, Abraham en Sara, Isaak, Jakob en Esau, Mozes, Rachab, Gideon en Barak, Simson en Jefta, David en Samuel. Daarna volgt nog een aantal groepen: profeten die leeuwen de muil toeklemden of vijandelijke legers op de vlucht deden slaan, vrouwen die hun doden terugkregen, martelaren en andere rondzwervende, mishandelde en vernederde geloofsgetuigen.

Premium

Bestaanszekerheid

‘Niet voor schuren die niet duren gaaft Gij vruchtbaarheid, maar opdat op aarde, in uw goede gaarde, niemand honger lijdt’ (LB 718). We zongen het vrijwel ieder jaar in de oogstdienst. Hoewel enigszins stukgezongen is het nog steeds een adequate weergave van Lucas 12,13-21. Jezus waarschuwt voor hebzucht en het oppotten van bezit. Goederen verzamelen zal je niet helpen als je leven in het geding is. Maar erger nog: je ziel loopt gevaar als je alleen voor jezelf leeft en niet deelt met anderen.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Premium

Ruimhartig delen

Onze relatie met God is een van de thema’s die de vier lezingen voor deze zondag gemeenschappelijk hebben. In de evangelielezing onderwijst Jezus zijn leerlingen over gebed als vriendschap. In de Genesislezing zien we hoe het gebed van een van Gods intiemste vrienden in de praktijk gestalte krijgt. In Kolossenzen roept Paulus de gemeente op tot wandelen met God in een relatie die gebouwd is op en geworteld is in Christus. De psalm bezingt biddend die hechte relatie en de verlossing die deze brengt.

Nieuwe boeken