Preekillustraties: Beproeving
-
Doorgaans blijkt wat in de kerk ‘ter beproeving’ wordt aangeboden, een beproeving.
J.R. Luth
-
Laten we bij elke beproeving die we moeten ondergaan, bidden dat wij die aankunnen. Of omdat er een einde aan komt, of omdat we er los van kunnen komen, of omdat we de kracht krijgen om de beproeving te weerstaan.
A. Augustinus
-
Onder bescherming van de gekruisigde Christus en onder Zijn leiding moeten we op weg gaan, de woestijn in. Die reis zal nieuwe beproevingen opleveren. Maar onze eindbestemming is Zijn koninkrijk.
A. Augustinus
-
Ons leven is een pelgrimstocht die niet zonder gevaren kan zijn. Want onderweg worden wij gevormd door de beproevingen die ons te wachten staan. En ook leert niemand zichzelf beter kennen, dan wanneer hij beproefd wordt.
A. Augustinus
-
God wil dat, door Zijn beproeving, zichtbaar wordt wat in de mens verborgen is.
A. Augustinus
-
God beproeft ons om ons dingen te leren. De duivel beproeft ons om ons te misleiden.
A. Augustinus
-
Rabbi Sjmelke en zijn broer vroegen hun leraar, de Maggid van Mezritz,hun de woorden van de Misjnah te verklaren: ‘Wij moeten God voor het kwaad op dezelfde wijze danken als voor het goede, dat wij ondervinden.’ De Maggid antwoordde: ‘Ga naar het gebedshuis. Daar tref je een man aan die aan het roken is. Het is rabbi Sussja. Hij zal het jullie verklaren.’
Toen rabbi Sjmelke en zijn broer hun vraag aan rabbi Sussja voorlegden, lachte deze en zei: ‘Het verbaast me, dat de rabbi jullie naar mij toestuurt. Je moet ergens anders heengaan en je vraag voorleggen aan iemand, die in zijn leven veel beproevingen heeft moeten doorstaan. Wat mij betreft: ik heb niets dan goeds ondervonden.’ Rabbi Sjmelke en zijn broer wisten heel goed, dat rabbi Sussja gedurende zijn hele leven slechte verdriet had geleden. Toen begrepen zij de woorden van de Misjnah en de reden, waarom hun rabbi hen naar rabbi Sussja had gestuurd.
Uit het chassidisme
-
Nu leiden we een zorgelijk leven en onze lampen flakkeren in de stormen en de beproevingen van deze wereld. Laat onze vlam fel branden, zodat de wind van de beproeving het vuur eerder aanwakkert dan uitdooft.
A. Augustinus
-
Een oude Chinese man bezit een paard waarmee hij zijn akker bewerkt. Op een gegeven ogenblik ontvlucht het paard de akker en verdwijnt in de bergen. De buren van de oude man hebben met hem te doen. Als ze spreken over zijn ongeluk, antwoordt de oude: ‘Geluk? Ongeluk? Wie zal het weten?’ Een week later keert zijn paard terug uit de bergen gevolgd door een kudde wilde paarden. De buren feliciteren hem met dit grote geluk.
Als zijn zoon een wild paard aan het temmen is, valt hii eraf en breekt zijn been. Iedereen denkt dat dit een groot ongeluk is voor de oude, die echter reageert met: ‘Ongeluk? Geluk? Wie zal het weten?’ Een week later arriveert het leger in het dorp en roept alle gezonde, jonge mannen op hen te vergezellen. Als de soldaten het gebroken been van de jongen zien, laten zij hem liggen. Was,dat geluk? Ongeluk? Wie zal het weten?
Niet ver van Pasiano woonde aan de oever van de Livenza een stokoude kluizenaar ineen wijnvat. Zijn leven lang had het oudje streng gevast en gebeden. Hij geselde zichzelf meedogenloos en ontzegde zich ieder aards genoegen. Dit alles volbracht hij in de hoop één maal voor zijn dood een wonder te mogen verrichten en zoals Christus over het water te lopen. Dit was zijn enige doel. Hiertoe oefende hij zich elke dag van ‘s ochtends vroeg tot ‘s avonds laat. Er hingen voor zijn woning dan ook altijd wel een paar habijten te drogen. Op een dag vond men zijn waslijn echter leeg. De bejaarde zat voor zijn fust op de grond en deed zich te goed aan lamsgebraad en een fles lambrusco. “Het is volbracht!”, vertelde hij. “Vannacht is de Heiland aan mij verschenen. Hij stond daar aan de overkant en wenkte me. Hij wilde wel eens zien waaraan ik mijn hele leven heb gewijd. Ik was nerveus omdat het er nu op aan kwam. Toen stapte ik, heel voorzichtig, op het water en het lukte! Ik bleef droog. Het was een waar mirakel. Ik kon het nauwelijks geloven, voetje voor voetje bereikte ik het midden van de rivier. Van plezier klapte het Jezuuke in zijn handen! Daarna durfde ik beter en in een paar grote stappen was ik bij Hem op de andere oever. Ik viel Hem in de armen. Hiervoor heb ik nu mijn hele leven gegeven,” snikte ik, “van alle aardse geneugten heb ik afstand gedaan om op een dag over het water naar de overkant te kunnen lopen.” Christus’ gezicht vertrok van medelijden. “Ach,” sprak de Heiland, “wat zonde van je tijd, een paar honderd meter verder vaart een pontje.”
Aangehaald in Arthur Japin, ‘Een schitterend gebrek’