Preekschets 1 Samuël 17:33-34 – Eerste Advent
1 Samuël 17:33-34
Eerste adventszondag
‘Jij bent nog maar een jongen en hij is al van jongs af aan gewend om te vechten.’ ‘Ik heb altijd de kudde van mijn vader gehoed,’ antwoordde David. ‘Wanneer er een leeuw of een beer kwam om een schaap of een geit uit de kudde te stelen, ging ik erachteraan, overmeesterde hem en redde het dier uit zijn muil.’
Schriftlezing: 1 Samuël 17
Het eigene van de zondag
De vier zondagen van de advent vertonen vanouds een zekere samenhang. Op deze vier zondagen wordt die óók gegeven in een zich herhalende nieuwtestamentische lezing waar de vraag ‘wie zeggen de mensen dat ik ben?’ keer op keer herhaald wordt. Wat is dat, een messias wiens geboorte wij met kerst verwachten? We pogen deze nieuwe David aan de hand van de oude David te verstaan.
Omdat er nog weinig mensen wekelijks ter kerke gaan (zo is dat in ieder geval in onze gemeente), heeft een vervolgverhaal weinig zin en belichten we de vraag ‘hoe is die nieuwe mens?’ als het ware telkens opnieuw, van voor af aan.
Uitleg
De boventoon van het verhaal is stellig het verhaal van een oorlog die vrijwel geen oorlog is. Het begint in ieder geval curieus met de twee slagorden die kennelijk tegenover elkaar staan als was het een rituele dans. Elke dag opnieuw, veertig dagen lang – zo lijkt het – zetten de legers zich in slagorde, maar verder gebeurt er weinig. De reden van de oorlog is ook niet duidelijk. Hoe dan ook, men moet de Filistijnen om hun terughoudendheid prijzen: ze slaan er niet op los, maar trachten het conflict via een tweekamp te beslechten. Het probleem aan de kant van Sauls leger is slechts dat ze geen man hebben die tegen Goliat is opgewassen. Als overigens het leger van Saul gewonnen heeft, houden zij zich niet aan het Filistijnse voorstel om hen na de tweekamp als dienaren te nemen, maar jagen ze de verslagen Filistijnen na in een ordinaire roof- en moordtocht.
In dat verhaal van de oorlog zit het verhaal van de tweekamp. David die zijn broeders van levensmiddelen komt voorzien, hoort van de tweekamp en vraagt door – tegen de zin van zijn grotere broer in – en krijgt behalve de woorden van Goliat ook nog te horen dat de koning een forse beloning, inclusief zijn eigen dochter, uitlooft. Dat klinkt nogal sprookjesachtig. Of de koning dat ook zo geregeld heeft, weten we niet, maar bij het manvolk moet dat kennelijk moed genereren; al blijkt dat het zo niet werkt. Van die dochter horen we verder voorlopig ook niet: de eerst beloofde dochter gaat naar een ander, van de tweede hoopt Saul dat David er weinig geluk aan zal beleven – maar dan zijn de verhoudingen al weer anders (vgl. 1 Sam. 18:18-21). David lijkt echter niet uit op geld of de dochter, maar brengt als eerste God ter sprake.
Opvallend daarbij is evenwel dat hij aanvankelijk meegaat in de gewone oorlogsstrategie. Net als Goliat krijgt hij een koperen helm op zijn hoofd (waarbij ik maar niet kan laten mij af te vragen of dat ding blinkend gepoetst is zodat het als een verblindend wapen meetelt, of gedeukt en groenig het hoofd buiten schot houdt, maar dat lijkt niet erg ter zake te zijn). Opvallend is ook dat David niet zomaar een wapenuitrusting krijgt, maar de wapenuitrusting van Saul. Dat is raar! Waarom niet naar een passend buisje gezocht voor de knaap, maar hem een ‘bovenmaatse uitrusting’ (Naardense Bijbel) gegeven? Is dat omdat het moet lijken alsof Saul zelf de klus klaart en de Filistijn tegemoet treedt? We lijken te maken te hebben met een verkleedact die het in opera en komedie vaak goed doet, maar hier niet werkt. Want David ‘heeft nooit geoefend’ daarin te lopen. En kennelijk dringt de tijd.
Zo komen we bij de verschillende rollen die David vervult in dit verhaal. Zoon, broer, held, priester en hoveling – maar allemaal nogal door elkaar.
Binnen de familie worden we eraan herinnerd dat hij een van de acht is (zullen we speculeren over de zin ervan dat er drie zonen zijn met een naam, vier zonder en dan die ene [3+4+1 = 7+1]?), maar de zalving ‘in de kring van zijn broeders’ (1 Sam. 16:13) heeft op de oudste in ieder geval weinig indruk gemaakt: hij behandelt hem als de jongste en weet dat hij onverantwoord en nieuwsgierig is. Zo spreekt hij hem tenminste toe wanneer David met de proviand langskomt.
In de relatie met Saul zijn er ook nogal wat ongerijmdheden. In het vorige hoofdstuk heeft David al de plek van hofmuzikant ingenomen, tijdens de oorlog gaat hij weg van het hof, naar huis (vs. 15) om weer herder te zijn. Maar als David later de koning weer onder ogen komt, blijkt deze niet te weten wie de knaap is en hij laat Abner (die zich aan de opdracht onttrekt) navraag doen, alsof David voor het eerst in zijn gezichtskring komt. Zo hebben we een heel ander verhaal over de ontmoeting van Saul en David. De koning en zijn muzikant worden als koppel opgevolgd door de falende krijgsheer en de held.
In zijn eigen waarneming is David herder. Wel gehoorzaamt hij zijn vader, maar als zijn oudste broer in de linies lastig wordt, gehoorzaamt hij hem niet, maar ontwijkt hem. Anders dan zijn broer denkt, laat hij het wolvee niet in de steek, maar hij heeft het bij een wachter achtergelaten en zó, als een verantwoordelijk herder, presenteert hij zich. Een herder blijkt in zijn optiek niet achter de schapen te dwalen, maar voert strijd met beren en leeuwen. Een herder is een strijder! Waar anderen een knaap zien, ziet hij een man die taken boven zijn macht uitvoert. (Want er is toch niemand die denkt dat je een beer of een leeuw echt met blote handen zijn prooi levend en wel ontrukt?)
Ten slotte zij nog gewezen op Davids woord: ‘De Ene die mij heeft gered uit de klauw van de leeuw en uit de klauw van de beer, hij zal mij redden uit de klauw van deze Filistijn’ (vs. 37) en daarmee zet hij alle verwachtingen over heldendom op hun plaats en blijkt hij degene te zijn die weet dat ook in de strijd God ter sprake komt. Zo gaat hij de Filistijn tegemoet: de ene komt met wapentuig, hij ‘met de naam van de Ene’, al blijkt hij ook een slinger bij de hand te hebben en een vaardige worp. Die had hij kennelijk wel geoefend.
Aanwijzingen voor de prediking
Het verhaal van David en Goliat zit waarschijnlijk wel in het collectieve geheugen van de gemeente als het verhaal van de slimme jongen. Wie niet sterk is, moet slim zijn, is de teneur van veel kinderbijbels die we in ons hoofd mee ter kerke nemen. Verder is het een verhaal dat nergens aansluit bij ons daagse bestaan – in Uruzgan waar we in oorlog zijn, gaat het anders. Het zal dus zaak zijn niet het verhaal als spiegel van ons leven te hanteren om te zien hoe wij het ervan afbrengen, maar om er een enkele lijn uit te lichten.
Uit de nieuwtestamentische lezing is de vraag opgekomen: ‘Wie zeggen de mensen dat ik ben?’ en daarna: ‘En jij, wie zeg jij dat ik ben?’ Deze vraag voert ons naar de gestalte van die zoon, held, gelovige, die zich anders ontpopt dan hij zich aandient.
Het leven is niet altijd strijd, maar de spanning van twee krachten die tegenover elkaar staan, is wel herkenbaar voor menigeen. De carrière van de werknemer en de aandacht van de vader staan meer dan veertig dagen tegenover elkaar en die doodvermoeiende strijd is werkelijk onbeslist. Omdat het navertellen van verhalen de gemeente maar in slaap sust, lijkt het mij goed om met zulke tegenstellingen te beginnen: hoe lopen de linies in het slagveld van alledag? Net zoals de Israëlieten en de Filistijnen dag in dag uit dezelfde zetten herhalen, zo pleegt men in het dagelijkse leven zijn routines te hebben. Dat kan – natuurlijk ! – eindeloos zo doorgaan: zo doet de natuur dat ook in een onafzichtelijke herhaling van de seizoenen. De telkens repeterende handeling kan echter ook doorbroken worden. Het is de vraag of dat fijn is.
Wie graag in het schema van ellende – verlossing – dankbaarheid opereert (het leidt in ieder geval tot slank afgetrainde preken waarbij doelloze uitweidingen niet makkelijk voorkomen), is hier bij de verlossing aangekomen: het is – inderdaad – nog maar de vraag of een mens verlost wil worden. De broer van David – als oudste broer stellig de meest wereldwijze – heeft een punt! Hij zeurt niet, hij houdt niet af van belangrijke zaken, hij is realist. Maar ja, wat schiet een mens op met realisme?
David toont zich messias door in de vastgeroeste routine in te grijpen: met geweld, maar andersoortig geweld. En nu kan de lijn getrokken worden naar de komst van God in mensenvlees als een gewelddadig ingrijpen in onze geschiedenis teneinde de impasse te doorbreken. Aan ons de vraag of wij onze dankbaarheid tonen door als de Israëlieten in een soortement kruistocht de sleur te lijf te gaan of dat we ons door de vijandige Filistijnen laten inspireren en die daagse routine niet meer als heerser, maar als knecht in ons leven toelaten. De Messias – die wij wachten – geeft ons die keuze.
Liturgische aanwijzingen
Herhaling geeft herkenning – wat mij betreft wordt als tweede lezing uit het evangelie van Lucas gelezen: Lucas 9:18-22 en hoewel het advent is, kan het epifanielied Gezang 162 (Lvdk) daar mooi bij klinken. Bij de vraag: ‘Wie is dit toch?’ hoort Gezang 120 (Lvdk). De reus Goliath (AWN I, 11) mag niet ontbreken.
Geraadpleegde literatuur
Commentaren zijn altijd nuttig om nog eens na te gaan of de eigen lezing zich in de lijn van eerdere lezers bevindt en aangezien commentatoren elkaar veelvuldig overschrijven (of citeren) is elk commentaar nuttig. De preken over het boek Samuël die verzameld zijn in Th.J.M. Naastepad, Het geheim van Rachel – Preken en nieuwe liederen over het boek Samuel (2e druk, Prot. St. tot Bevordering v.h. Bibliotheekwezen en de lectuurvoorziening in Ned., 1988) acht ik stimulerend: zo kon het ook.
Algemene literatuurwetenschap helpt mij meer om teksten te lezen (denk bijv. aan U. Eco, Lector in fabula, Bert Bakker, 1989) dan het napluizen van commentaren of het lezen van auteurs die voor ze gaan lezen al zeker weten dat deze tekst belangrijk is.
Voor het denken over Christus als New Being en over de ambiguïteit van het menselijk bestaan heb ik veel gehad aan Paul Tillichs Systematic Theology en bijzonder ook aan zijn The Courage to Be (oorspronkelijk Yale University 1952, maar veelvuldig herdrukt). Het kost even tijd, maar je hebt er een leven lang plezier van.