Preekschets 1 Samuël 3:9
1 Samuël 3:9
Twintigste zondag na Pinksteren
‘Ga maar weer slapen.
Wanneer je wordt geroepen, moet je antwoorden:
“Spreek, Heer, uw dienaar luistert”’
Schriftlezing: 1 Samuël 3:1-4:1
Uitleg
Het verhaal van de roeping van Samuël moet gelezen worden tegen de achtergrond 234 van hoofdstuk 2:11-36. De zonen van Eli hadden een praktijk bedacht om zichzelf te verrijken (2:11-17). De tempelgangers werden zelfs met geweld bedreigd en uiteindelijk ging men het offer zelf gering achten. Bovendien deden Hofni en Pinehas mee aan de heidense gewoonte van de tempelprostitutie (2:22). De zonen van Eli brachten zichzelf daarmee in een situatie van de toorn van de Heer. Hoewel vers 1 vermeldt, dat profetische gezichten schaars waren, was er toch een man Gods, die het komende onheil over Silo aankondigde (2:27vv). Tegen deze donkere achtergrond komt het verhaal van Samuëls roeping duidelijk naar voren als een nieuw begin in Israël.
Het woordje chazoon in vers 1 duidt op de profetische visoenen, zoals die bij profeten voorkwamen. Ook de uitdrukking woord des Heren is een terminus technicus voor de profetische boodschap. De bedoeling van de verteller is duidelijk: waar Israël het van moet hebben, dat is er niet meer. Zonder profetie geen uitzicht en zonder visioen verwildert het volk. Er lijkt een dikke korst over het land gekomen, waar het woord des Heren niet meer doorheen kan breken. De zwakke ogen van Eli lijken de sombere situatie te onderstrepen: de oude hogepriester heeft ook geen zicht meer. Toch is de situatie niet helemaal hopeloos. Het woordje ‘nog’ komt twee keer voor: in vers 3 en vers 7. De NBV-vertaling van vers 3 lijkt me niet zo gelukkig. Er wordt door de verteller niet gesuggereerd, dat de lamp bijna uitgedoofd was, maar juist dat hij nog brandde. De olie van de lamp was tegen de morgen op en moest dan door de priester worden bijgevuld. Het verhaal plaatst ons dus in het laatste stukje van de nacht. De lamp is het symbool van Gods tegenwoordigheid bij zijn volk. Ook het vermelden van de ark lijkt te duiden op de laatste hoop.
Dan geschiedt opnieuw het woord des Heren, maar er zijn nog geen mensen die het herkennen en het kunnen horen. Samuël vergist zich tot drie keer toe. In vers 7 wordt dat door de verteller verklaard: Samuël kende de Here nog niet. Het ‘niet kennen’ heeft hier de betekenis van: er nog niet mee vertrouwd zijn. Samuël staat wel in dienst van Eli en als zodanig weet hij wel van de tempel en van de Naam van de Heer, maar hij is nog geen profeet. Koopmans zegt: ‘Wat de Heilige Schrift onder kennis Gods verstaat, leert men niet uit de traditie. (…) De kennis van déze God is geen erfgoed, maar ontspringt alleen aan zijn eigenmondig spreken’ (43). Koopmans maakt daarmee een sterke tegenstelling tussen enerzijds de traditie en de liturgie en anderzijds het spreken van God. Door dit niet kennen van Samuël wordt de gang van het verhaal vertraagd. Smelik zegt daarvan: Roeping moet rijpen (58). Het duurt een tijd voor we ontdekken hoe God in ons leven aanwezig is en waar Hij met ons naar toe wil. Het is opmerkelijk dat Eli hier opnieuw een sleutelrol vervult. Als een soort geestelijk begeleider zet hij de jonge Samuël op het spoor. Deze rol vervulde Eli ook bij Hanna. Eli geeft Samuël de raad om zich als een èbèd beschikbaar te stellen voor de Heer. Het zich beschikbaar stellen begint bij een intense luisterhouding (zie bijvoorbeeld ook Ps. 40 en Jes. 50:4). Vers 10 vertelt, dat Here God nog dichterbij komt.
In deze geschiedenis gaat het intussen om een ontzettende nacht. Als het oor van Samuël gewekt is, hoort hij van een groot gericht. Er gaan dingen gebeuren waar de oren van de hoorders van zullen tuiten. Deze uitdrukking komt onder andere ook voor in 2 Koningen 21:12, waar staat dat buitenstaanders verbijsterd zullen zijn bij de val van Jeruzalem. In het Godswoord aan Samuël wordt de eerdere profetie van de man Gods bevestigd. Het oordeel wordt hier getekend als de consequentie van de daden van de zonen van Eli en van Eli zelf. Als een nutteloos stukje gereedschap worden ze terzijde gelegd. Tegelijk wordt Samuël door deze woorden losgemaakt van het huis van Eli. Zonder iets achter te houden, vertelt Samuël aan Eli de boodschap. Dezelfde bereidwilligheid om Eli te helpen (vs. 5, 6, 8) toont hij nu om tegen Eli te spreken (vs. 16). De nb vertaalt: ‘De Ene, Hij is het, wat goed is in zijn ogen moge Hij doen.’ Koopmans ziet de houding van Eli als positief. ‘Eli bedoelt: “Spreek en kom tot ons met het profetische woord, dat Israël richten zal (…) het recht zal herstellen en de samenleving zegenen en het leven waarlijk menselijk maakt”’ (46).
Vers 19-21 herinneren weer aan de donkere situatie van het begin. Maar nu is het anders. God laat zijn woorden weer horen én er is iemand die bereid is om ze te horen, en in Israël ontdekken de mensen, dat er weer een profeet in hun midden is. Samuël gaat als profeet en richter leidinggeven. Er gaat daarom veel veranderen in Israël.
Aanwijzingen voor de prediking
Het is goed mogelijk om de preek in te zetten bij het begin van dit hoofdstuk. Je kunt dan direct aansluiten bij de beleving van veel hoorders, dat God zo ver weg lijkt. Graafland gebruikt in zijn boekje het voorbeeld van een monumentendag in Rotterdam. Alle kerken staan voor het publiek open en ook in de Oude Kerk in Delfshaven worden bezoekers rondgeleid. Er is ook een jongetje bij en hij ziet een aantal grafstenen in de kerk liggen en vraagt: ‘En meneer, kunt u me ook zeggen, waar God begraven ligt?’ Vanuit een dergelijk voorbeeld kan de tekst benaderd worden. De rituelen en offers in Israël gaan nog wel door, maar het levende Godswoord is er niet meer. Dan is de ondergang nabij (Ps. 29). We mogen daarbij niet vergeten, dat het zwijgen van God altijd een reactie is op de houding van de mensen.
In een tweede deel van de preek mag het gaan om het ingrijpen van God zelf. De situatie van de kerk van nu zou wel eens kunnen lijken op de situatie in Silo toen. De liturgie vieren en de bijbel een beetje kennen is één ding. Maar een actueel woord van God horen, is dat nog wel mogelijk? Dekker (12) vertelt het verhaal van een Joodse rabbi, die zijn leerling leerde lezen in de Thora. Ze begonnen te lezen in Genesis 1 en de rabbi was nog maar bij de eerste regel om die aan zijn leerling voor te lezen: ‘… en God sprak …’ Toen de rabbijn bij deze woorden gekomen was, kon hij wegens zijn emoties niet verder. De jongen vroeg wat er gebeurde en de oude man zei : ‘Mijn jongen, dat God gesproken heeft, dat is zo’n groot wonder!’ Ook Koopmans legt in zijn preek de nadruk op het onverwachte en ongedachte van Gods spreken. ‘Niemand is erop bedacht, dat de liturgie in Silo ook metterdaad aan iets beantwoordt. Niemand rekent ermee, dat God de Heere het schaarsche woord wel eens zou kunnen hernemen. Wie hoopt er op of onder de preekstoel nog op, dat hier in onze kerk het incident zou kunnen plaatsvinden waarbij horen en zien vergaat en de oren tuiten, namelijk Gods eigenmondig spreken?’ (44). Natuurlijk kan ook de houding van Eli daarbij uitgewerkt worden. Roeping moet inderdaad rijpen en wat is het heerlijk om mensen om je heen te hebben, die iets in je zien en die je in je roeping bevestigen.
Ook de inhoud van Gods boodschap zou mijns inziens in de preek mee moeten klinken, anders wordt de preek te zoet. Als God gaat spreken, gaat er ook iets gebeuren. Onze hoorders mogen iets horen van die vreselijke nacht, die het einde aankondigde van de tempel in Silo en het priesterschap van Hofni en Pinehas. De consequenties van onze handelingen worden duidelijk. God maakt een nieuw begin, maar Hij maakt daarbij tegelijk schoon schip. Samuël was bereid om dat woord te horen, maar hij was uiteindelijk ook beschikbaar om antwoord te geven. Door God losgemaakt uit de gevestigde orde van het priesterschap werd Samuël een profeet. Gods Woord werkt door in het luisteren én in het doen. Wat zitten we op zulke hoorders te wachten!
Liturgische aanwijzingen
Te denken valt aan Psalm 27:4; 40:3, 4 en vele verzen van Psalm 119. Uit de gezangen van LB zeker Gezang 326 en 329. Uit de EvLB bijvoorbeeld 263 en 297.
Geraadpleegde literatuur
E.L. Smelik, Vrije postille, Den Haag 1962, 58; C. Graafland, Gereformeerden op zoek naar God, Kampen 1990; W. Dekker, Tekst en uitleg, Kampen 1991, 12.