Preekschets 1 Tessalonicenzen 5:8
1 Tessalonicenzen 5:8
Drieëntwintigste zondag na Pinksteren
Laten wij, die toebehoren aan de dag, op onze hoede zijn, omgord met het harnas van geloof en liefde, en getooid met de helm van de hoop op redding.
Schriftlezing: 1 Tessalonicenzen 5:1-11
Uitleg
In het tweede deel van de brief beantwoordt Paulus een aantal concrete vragen uit de gemeente. In 4:13-18 bespreekt hij het probleem dat mensen in de gemeente overlijden voor de parousie. In 5:1-12 is ook eschatologische thematiek aan de orde, mogelijk aansluitend bij een vraag naar het wanneer (‘tijden en gelegenheden’, toon chronoon kai toon kairoon), maar mogelijk ook op eigen initiatief, als voortzetting van het onderwijs in de voorgaande perikoop.
Overeenkomstig andere passages in het Nieuwe Testament geeft Paulus een correctie of nadere kwalificatie aan de vraag naar het wanneer, met een verwijzing naar de al bij de gemeente levende overtuiging: het gaat om ‘waakzaamheid’ en voorbereid-zijn, om de houding die men tegenover de komende dag inneemt. Het komt als een dief in de nacht, als weeën. De beeldspraak in dit gedeelte wordt hieronder nog nader besproken, maar wat Paulus er in ieder geval mee wil zeggen is dat de dag van de parousie aanstaande is en onverhoeds komt. Dat maakt het actuele bestaan in de tijd radicaal eindig en de actueel geldende vrede en veiligheid radicaal twijfelachtig en onbestendig.
We vinden hier een overgang van het aanspreken van de gemeente naar een collectief spreken in verbondenheid, waarmee Paulus eens te meer de gemeenschappelijkheid zoekt (van ‘jullie’ en ‘wij’, vs. 5; vgl. 1:6). Met een aantal beelden worden verschillende aspecten van de verwachting en het leven in verwachting geschetst. Ik probeer aan de hand van een uitwerking van deze beelden de tekst verder uit te leggen.
Allereerst is er het in verschillende nieuwtestamentische boeken voorkomende beeld van de ‘dief in de nacht’ (vgl. Matt. 24:43v.; Luc. 12:39v.; 2 Petr. 3:10; Openb. 3:3; 16:15). In het algemeen benadrukt dit het onverwachtse van de parousie. Dit geldt algemeen, voor binnen en buiten de gemeente. Maar het beeld van de nacht, dat Paulus vervolgens opneemt en uitwerkt, voegt hier nog betekenis aan toe. De gemeente is namelijk niet van de nacht, de wereld buiten de gemeente wel. Vanuit het perspectief van de wereld is de parousie een ongewenste, ongeplande inbreuk, een inbraak en is Jezus Christus werkelijk een dief, een inbreker. In dit verband staat ook het beeld van de ‘weeën’: onverwachts (wat betreft het precieze tijdstip), overrompelend heftig en onweerstaanbaar.
Paulus verbindt ‘nacht’, ‘duisternis’ en ‘slapen’ (en later ‘dronken zijn’) met elkaar, tegenover ‘dag’, ‘licht’ en ‘waken’ (en ‘nuchterheid’). De mensen die onwetend zijn van de parousie en leven met de schijn van ‘vrede en veiligheid’ zijn in (of van) de nacht, zij slapen. Als we dit verbinden met de betekenis van ‘overleden zijn’, die Paulus in 5:10 aan dit slapen geeft, kunnen we zelfs zeggen: zij leven niet, hebben het leven niet, maar zijn ten dode opgeschreven. De nacht is het domein van de dief en de dronkaard, van hen die zich overgeven aan behoefte en drift, die leven vanuit zichzelf. De gemeente weet van de dag, zij zijn kinderen van de dag en zodoende ‘kinderen van het licht’ (zij zijn, kan men zeggen, ‘verlicht’, ‘aufgeklärt’).Zij waken en leven in nuchterheid.
Als daar in 5:8 borstpantser en helm bijgevoegd worden, ontstaat het beeld van de gemeente als een soldaat op wacht, op z’n post. Met dat sommigen al ‘ontslapen’ zijn (5:10, waarmee de tegenstelling van ‘waken’ en ‘slapen’ nader gekwalificeerd en gerelativeerd wordt) wordt het leven door Paulus getekend als ‘jouw wacht’, ‘jouw beurt’, waarbij het uit den boze is in te dommelen en zich te laten overvallen. Dit typeert de ‘eschatologische existentie’ van de gemeente. Zij leeft niet met en vanuit het bestaande; voor haar is het komende – of beter: de Komende – bepalend. Dat drukt zich uit in de manier van leven (1:9b-10; 4:1-12; 5:12-24).
Evenals in hoofdstuk 1 noemt Paulus ook hier de drieslag van geloof, liefde en hoop, wederom met hoop als laatste. Deze drie wapenen tegen vervolging en verdrukking, maar ook eschatologisch tegen de toorn. De bescherming rust in de verbondenheid in geloof, liefde en hoop met Christus.
Aanwijzingen voor de prediking
De verkondiging kan aansluitend bij de uitleg hierboven twee richtingen uitgaan. Men kan allereerst de beelden homiletisch (praktisch-spiritueel en praktischethisch) goed vruchtbaar maken, zoals ik hieronder nog wat verder uitwerk. Maar als men hier het hoofdaccent legt, zal men toch ook aan de tweede richting enige aandacht moeten besteden: het verschil in eschatologisch ‘besef van onze gemeente met dat van de eerste gemeentes. Bij ons roept de parousie voor een belangrijk deel heel andere vragen op dan in de eerste eeuw. Voor een deel echter ook niet: men vraagt Paulus ook naar het wanneer, vanuit het uitblijven en het ondertussen overlijden van gemeenteleden. Dit biedt een aanknopingspunt om een aantal van onze vragen en problemen hiermee aan de orde te stellen. Een van de problemen is immers de ‘Parusieverzögerung’ van inmiddels bijna 2000 jaar. Al relativeert Paulus het wanneer en het temporele wel enigszins, zijn verwachting lijkt toch niet te zijn uitgekomen.
Daarnaast is er het probleem van de voorstelbaarheid, door de verwevenheid van de voorstelling van de parousie met het antieke wereldbeeld. Mij lijken deze vragen onoplosbaar, zeker in een preek (ervan uitgaande dat er geen theologie gepreekt moet worden). Een meer ‘existentiële’ en minder op een toekomstige parousie gerichte uitleg (Jezus was en is de komende, ook hier en nu in de gemeente, bijvoorbeeld in Woord en sacrament) is op zichzelf legitiem, maar doet aan wezenlijke aspecten (niet zozeer tijd en ruimte, als wel het collectieve, wereldomvattende) tekort. Dat Paulus werkte met gebrekkige, niet-sluitende voorstellingen geeft ons ook enige speelruimte voor verbeeldingskracht. Is een wereldwijde crisis of een wereldwijde revolutie ondenkbaar of onvoorstelbaar? Laat het verschijnen van Jezus en een scheiding der geesten ten gevolge van die verschijning zich niet denken, als we immers ook geloven in Jezus’ verschijning in het verleden? Concentratie zal bij deze verbeeldingen moeten liggen op bijbels-eschatologische inhoud (het aanbreken van gerechtigheid en vrede) als de hoop van het geloof en niet op het feitelijke, wereldbeschouwelijke hoe.
De vele beelden vormen echter een niet te missen homiletische uitdaging, wellicht om een begin van een eschatologisch besef te herwinnen. Het evangelie heeft hoop gewekt op een komende dag van gericht, van gerechtigheid en aanbrekende vrede. Die hoop lijkt de ‘gevestigde’ christelijke gemeente in West-Europa welhaast verloren te hebben en daarmee geloof in en hoop op een handelende God. Brengt ons dat niet in de buurt van het spreken over ‘vrede en veiligheid’ (5:3)? Zijn wij niet te zeer ‘vervallen aan het duister’ (Gez. 449 LvdK), aan de nacht, niet zozeer als het domein waarin mensen zich overgeven aan hun driften (hebzucht, genot, roes), maar van een leven strikt ‘by one’s own lights’? Dit levert een actualisatie van waken/nuchterheid. De associatie met ‘Verlichting’, ‘Aufklärung’en mondigheid ligt gegeven de beeldspraak voor de hand, waarbij het evangelie een felle belichting betekent van wat er aan knechtende goden en ‘slaapverwekkende’ machten werkzaam is. Hun tientallen geboden zijn uit de advertenties en reclameblokken af te lezen. Het beeld van het ‘leven als op-wacht-staan’ contrasteert misschien wel erg sterk, en heeft ook problematische kanten (het militante). Het is ook maar een beeld, maar in de eenzijdigheid wel prikkelend.
Liturgische aanwijzingen
Bij de vertaling: de
Aansluitende lezingen uit de Wet en de Profeten: Genesis 1 (licht-duister); Exodus 12:1-12 (waakzaamheid, verwachting en haast, bevrijding en oordeel); Jesaja 51:17-23 (deels dezelfde beelden, bij Jeruzalems redding) of Daniël 7:9-12 (over de Mensenzoon).
Liederenkeuze: de psalmen 126, 98 of 146; Gezang 96 (wapenrusting), 103, 106, 107 en 123 (LvdK).
Geraadpleegde literatuur
H.J. de Jonge e.a. (red.), Totdat hij komt. Een discussie over de wederkomst van Jezus Christus, Baarn 1995.