Preekschets 2 Korintiërs 11:14 – 2e zondag na Trinitatis
2e zondag na Trinitatis
De satan zelf doet zich voor als een engel des lichts.
Schriftlezingen : Genesis 3:1 – 5 ; 2 Korintiërs 11: 1- 3 3
Het eigene van de zondag
Voor de vorige, deze en de volgende twee zondagen (Preekschets 2 Korintiërs 12:9- 3e zondag na Trinitatis en Preekschets 2 Korintiërs 13:5 – 4e zondag na Trinitatis) zijn de laatste vier hoofdstukken van 2 Korintiërs gekozen. Na Pinksteren is het zinnig, te lezen en te overdenken hoe het met de kerk verder ging; Paulus’ brieven getuigen hiervan. (Gezien de strekking van 2 Kor. 10-13 zouden deze teksten eventueel ook kunnen worden gelezen in de tijd voor Pasen.) Omdat de voorgestelde hoofdstukken niet eenvoudig zijn, verdient het in menige gemeente wellicht de voorkeur deze teksten te behandelen in middag- of avonddiensten met het karakter van leerdiensten.
Uitleg
In zijn verdediging tegen de ‘apostelen’ die zijn werk in Korinte hadden bekritiseerd vervolgt Paulus met een ironische opmerking over zijn eigen dwaasheid (2 Kor. 11:1); het stijlmiddel van de ironie komt ook verderop terug (vs. 5-6, 8, 16-20). Getuigt deze ironie nog van een zekere zelfspot, toch overheersen in dit hoofdstuk Paulus’ bezorgdheid en boosheid om wat er in de gemeente te Korinte was voorgevallen. De andere predikers die daar na Paulus waren aangekomen, hadden volgens hem een andere Jezus en een ander evangelie verkondigd, zodat de Korintiërs een andere geest hadden ontvangen (vs. 4; vgl. Gal. 1:6-9). Zijn eigen werk beschrijft hij in termen van het huwelijk dat de Heer heeft gesloten met IsraëI, zoals dit is verwoord door de profeten (Jes. 54:1-8; 62:5;Ez. 16; Hos. 1-3); zo heeft Paulus de gemeente te Korinte verbonden aan Christus. In zijn direct hierop volgende verwijzing naar het paradijsverhaal vergelijkt hij de gemeente echter met Eva die zich door de slang liet verleiden. Dit verhaal was niet alleen bekend uit Genesis 3 maar ook uit uitgebreidere versies, waarin werd verteld dat de slang ofwel de duivel Eva niet alleen met zijn woorden maar ook met seksuele avances heeft verleid (b.v. 2 Henoch 31 :6). Bepalen wij ons bij de versie in Genesis 3, dan valt op dat de slang aan Eva het kennen (ginôskein in de Septuaginta) van goed en kwaad beloofde, en dat kennis (gnosis) blijkens vers 6 ook in het conflict tussen Paulus en de andere apostelen in het geding was.
Paulus maakt hier niet duidelijk in welk opzicht het evangelie van zijn concurrenten zo anders was dan het zijne, zodat hij zelfs spreekt van een ‘andere Jezus’ en een ‘andere geest’. Uit 2 Korintiërs 12:12 blijkt echter dat de andere ‘apostelen’ een evangelie van tekenen, wonderen en krachten hadden gebracht. Een ‘charismatisch’ christendom dus, waarin volgens Paulus geen oog meer was voor de onvolkomenheid van het bestaan, ook in het leven van christenen. Om dat verschil duidelijk te maken, wijst Paulus in deze hoofdstukken diverse malen – en dus met gepaste ironie – op zijn eigen dwaasheid en zwakheid. Maar al erkent hij dan dat hij onbedreven is in het spreken, ten aanzien van de gnosls geeft hij niet toe dat hij daarin onderdoet voor die andere apostelen (2 Kor. 11:6).Zijn gnosls duidt op het kennen van Christus en van God (2 Kor. 2:14;4:6; 10:5; Filp. 3:8).
Als voorbeeld van zijn ‘dwaasheid’ vermeldt Paulus voorts dat hij voor zijn prediking van het evangelie geen financiële vergoeding van de Korintiërs heeft gevraagd (2 Kor. 11:7-ll; vgl. 12:13; 1 Kor. 9:6-18). Kennelijk hadden de na hem gekomen ‘apostelen’ het heel gewoon gevonden dat de opbrengst van de collecte voor henzelf bestemd was. Voor Paulus was dit een gevoelig punt, hetgeen blijkt uit zijn felle uithaal naar zijn concurrenten als ‘valse apostelen’ die zich voordoen als apostelen van Christus. Buitengewoon scherp vergelijkt hij hen met de satan die zich voordoet als een engel van het licht( 2 Kor. 11:13-14). Impliciet verwijst hij zo opnieuw naar Eva, die volgens een niet- canoniek verhaal buiten het paradijs, waar zij boete deed voor haar ongehoorzaamheid, opnieuw werd benaderd door satan, die zich had vermomd in het licht van de engelen (Leven van Adam en Eva 9; te vinden in J.H. Charlesworth [ed.], The Old Testament Pseudepigrapha 2, London 1985, 260). De later aangekomen ‘apostelen’ zijn volgens Paulus in feite dienaren van de satan, met wie het slecht zal aflopen (2 Kor. 11:15).
Spottend weidt Paulus daarna uit over zijn eigen dwaasheid en zwakheid. In bewust geveinsde dwaasheid doet hij iets dat hij in 2 Korintiërs 10 zijn tegenstanders juist had verweten: roemen op zijn eigen identiteit en op alles wat hij als apostel van Christus had meegemaakt. Daarbij verloochent Paulus niet zijn eigen opvatting over wat roem verdient. Nadat hij heeft benadrukt dat hij evenals zijn tegenstanders Hebreeër en Israëliet en dienaar van Christus is, somt hij al het leed op dat hij in dienst van Christus heeft ondergaan (2 Kor. 11:16-29). Waar zijn tegenstanders pochten op hun afkomst en op hun prestaties in de dienst aan Christus (de bekeringen, de wonderen), zegt Paulus dat hij juist op zijn zwakheid wil roemen, waarvan hij tenslotte zijn smadelijke vlucht uit Damascus noemt (2 Kor. 11:30-33; vgl. Hand. 9:23-25).
In dit hoofdstuk maakt Paulus niet expliciet duidelijk waarom hij, ironisch maar tegelijk zeer ernstig, zich beroemt op zijn zwakheid. Elders wordt duidelijk dat Paulus zijn eigen zwakheid, zijn (vermeende) gestuntel en het leed en de smaad die hij moest verduren in overeenstemming achtte met het kruis van Christus (1 Kor. 1:18-2:5; 4:9-13;2Kor.13:3-4). Hij had vernomen dat de Korintiërs zich beriepen op Christus’ kracht, hetgeen te verwachten is van een ‘charismatisch’ christendom (2 Kor. 13:3; vgl. 1 Kor. 4:8). Elders blijkt dat Paulus de charismata erkende, als zij maar niet werden gebruikt als aanleiding tot tweespalt en wanorde (1 Kor. 12-14; vgl.2 Kor. 12:12).
In de polemiek in 2 Korintiërs 10-13 benadrukt hij echter de paradox van het evangelie zoals hij die ziet, dat Christus’ kracht in zwakheid aan het licht komt. De strekking hiervan is dat de Korintiërs zich niet moeten laten verleiden en knechten (2 Kor. 11:20) door evangelisten die mooier kunnen preken dan Paulus en meer spectaculaire tekenen en wonderen doen dan hij. Zonder dat Paulus vergeet dat Christus uit de doden is opgestaan, kan hij toch ook zeggen dat hij niets anders dan Jezus Christus de gekruisigde wilde verkondigen (1 Kor. 2:2). Dit houdt in dat er in de invloedssfeer van het evangelie plaats is en blijft voor wat onvolkomen en zwak is, omdat in weerwil van alle beloften het volmaakte nog niet is gekomen (1 Kor. 13:9-12).
Aanwijzingen voor de prediking
Evenals bij 2 Korintiërs 10 moet eerst een hermeneutische valkuil vermeld worden: dit hoofdstuk rechtstreeks te betrekken op die christenen die hun heil zoeken bij een hedendaags charismatisch christendom, of op de gangmakers hiervan. Het verdient aanbeveling enige afstand te houden van Paulus’ conflict met de gemeente te Korinte en zich als predikant dus ook niet te snel met Paulus te identificeren. En wat betreft het charismatische christendom: in de Handelingen der apostelen komt het regelmatig voor dat de apostelen, maar ook anderen, tekenen en wonderen verrichten zonder dat de schrijver hierbij een kritische kanttekening maakt (Hand. 3:7;5:12-16;6:8; 9:40; 14:3; 14:10; 19:11-12;20:10-12; 28:8). Paulus botste in Korinte dus op een vorm van christendom die elders in het Nieuwe Testament in principe als authentiek en legitiem wordt beschreven, zonder dat de vraag wordt gesteld of daarmee het lijden en het kruis van Christus wellicht ook worden vergeten. Een al te snelle identificatie met Paulus’ conflict in Korinte is dus niet raadzaam.
Desalniettemin kan, wanneer men zich dit realiseert, dit hoofdstuk wel worden betrokken op soortgelijke conflicten die zich heden ten dage kunnen voordoen. Het gaat dan niet zozeer om charismatisch christendom op zichzelf, maar om christenen die zichzelf beter achten dan anderen. Dit kunnen charismatici zijn, of evangelicalen, of mensen die zich thuisvoelen bij wat heet het nieuwetijdsdenken, of moderne christenen die de oude belijdenissen achter zich hebben gelaten en daarover alleen nog minachtend kunnen spreken, of traditionele christenen die menen de wijsheid in pacht te hebben. Nu is het probleem dat ook Paulus, met al zijn nadruk op eigen zwakheid en nederigheid, zich eigenlijk een betere apostel achtte dan zijn concurrenten. Hij meende immers dat hij aan het evangelie van de gekruisigde Christus meer recht deed dan de anderen.
Toch heeft Paulus een punt dat blijvende aandacht verdient en dat inderdaad met de kern van het evangelie heeft te maken. Wanneer er in naam van Christus een leven zonder leed of ziekte wordt beloofd, of gezegd wordt dat alle lijden schijn is (zo A course in miracles), dan verdient dat geen klakkeloos geloof maar een kritisch weerwoord. Het is meestal niet verstandig om ook nu nog te zeggen dat een ander zich voordoet als een engel van het licht terwijl hij of zij in feite een dienaar van de duivel is. In zoverre is de ‘tekst’ van deze zondag eerder bedoeld om de aandacht te trekken dan om zonder meer te worden toegepast. Toch is een kritische kijk op alles wat zich mooier voordoet dan het in werkelijkheid is in de christelijke gemeente onontbeerlijk.
Mooie beloften kunnen in religieuze termen worden uitgesproken, maar ook in geheel seculiere bewoordingen. Een voorbeeld van dat laatste is het geloof dat de vrije markt uiteindelijk voor iedereen op aarde welvaart zal brengen. Het is de vraag of ongebreideld kapitalisme, ‘nieuwe economie’, globalisering, de beloften waarmaken die velen erin zien. Wel verdient dit voorbeeld nuancering en zijn deze aanduidingen niet bedoeld om in een preek zonder nadere toelichting te worden opgesomd. Daarbij zal steeds weer de aandacht moeten uitgaan naar wie niet aan de normen van de gepredikte godsdienst of van de aardse welvaart kunnen voldoen: de zwakken, de zieken, de minder begaafden, de armen, de pechvogels. Paulus’ diepe wantrouwen ten aanzien van diegenen die een evangelie van het succes of een christendom zonder moeite prediken, is dus alleszins gewettigd.
Liturgische suggesties
-
Psalm 70; 138
-
Gezang 303; 325; 447; 448