Preekschets 2 Korintiërs 13:5 – 4e zondag na Trinitatis
4e zondag na Trinitatis
2 Korintiërs 13:5
Stelt uzelf op de proef, of gij wel in het geloof zijt, onderzoekt uzelf.
Schriftlezingen: Micha 6:6-8; 2 Korintiërs 12:19-13:13
Het eigene van de zondag
Voor de vier zondagen na Pinksteren (zie ook de andere schetsen in deze serie: Preekschets 2 Korintiërs 10:17 – 1e zondag na Pinksteren/Trinitatis, Preekschets 2 Korintiërs 11:14 – 2e zondag na Trinitatis, Preekschets 2 Korintiërs 12:9- 3e zondag na Trinitatis) zijn de laatste vier hoofdstukken van 2 Korintiërs gekozen. Na Pinksteren is het zinnig, te lezen en te overdenken hoe het met de kerk verder ging; Paulus’ brieven getuigen hiervan. (Gezien de strekking van 2 Kor. 10-13 zouden deze teksten eventueel ook kunnen worden gelezen in de tijd voor Pasen.)
Omdat de voorgestelde hoofdstukken niet eenvoudig zijn, verdient het in menige gemeente wellicht de voorkeur deze teksten te behandelen in middag- of avonddiensten met het karakter van leerdiensten.
Uitleg
Inderdaad is Paulus zich aan het verdedigen, zoals hij zelf al zegt (2 Kor. 12:19). Het gaat hem daarbij niet (of niet alleen) om zijn eigen gelijk. Met zijn vaak felle bewoordingen is het hem te doen om de opbouw van de gemeente; dit criterium noemde hij ook eerder al en herhaalt hij nog eens (2 Kor. 10:8; 13:10; vgl. 1 Kor. 14:3, 5, 12, 26). In de verzen 20-21 verwijst hij naar zonden in de gemeente, waarop hij in deze hoofdstukken niet eerder was ingegaan, maar die bekend voorkomen uit 1 Korintiërs 1:11; 3:3-4; 5:1-6:20; 8:1; 11:18; 14:33.
Het derde bezoek dat Paulus aan Korinte wil brengen (2 Kor. 12:14; 13:1) komt na het eerste, dat anderhalf jaar duurde (Hand. 18:1-17) en het tweede, dat in de gemeente slecht was gevallen (2 Kor.2:1-2;13:2). voorts noemt Paulus de hamvraag van de gemeente: men wilde daar het bewijs zien dat Christus in Paulus sprak; want daarover hadden zij hun twijfels (2 Kor. 13:3; vgl. 10:18). Paulus vermeldt met enige ironie de opvatting van de Korintiërs dat Christus in hun midden niét zwak is maar krachtig, hetgeen wijst op de in Christus’ naam verrichte wonderen en op de visioenen en andere geestelijke ervaringen. Voorts omschrijft Paulus in eigen woorden de dialectiek van Christus’ kruis en opwekking ten leven, waarmee hij erkent dat het ook voor hemzelf niet bij het kruis blijft. In de tegenwoordige tijd schrijft hij: ‘wij zijn zwak in Hem’, en in de toekomende tijd: ‘maar wij zullen met Hem leven voor u uit de kracht God’’ (vs 4). Toch wijst deze toekomende tijd niet op de toekomstige wereld, maar op Paulus’ komende bezoek aan de Korintiërs.
De stam van het woord ‘bewijs’ (dokimè) uit vers 3 komt in de verzen 5-7 nog vijf keer terug, maar zowel in de Nieuwe vertaling (van 1951) van het NBG als in de Willibrordvertaling is Paulus’ woordspel verloren gegaan. De Korintiërs wilden het bewijs zien dat Christus in Paulus sprak en dat hij dus een echte, gelegitimeerde apostel was, maar met enige ironie draait Paulus de vraag om: ‘Stelt uzèlf op de proef, of gij wel in het geloof zijt, onderzoekt (dokimazete) uzèlf’. In het Grieks staat ‘uzelf’ twee maal met nadruk voorop. Mochten de Korintiërs in onzekerheid zijn of Christus in hen is (een stellig geloof verhult soms immers een grote, verdrongen onzekerheid), dan kunnen zij zèlf de proef niet doorstaan: dan zijn zij adokimoi (‘verwerpelijk’ in de NBG-vertaling). Paulus zelf meent dat hij niet adokimos is, maar het lijkt hem niet te interesseren of de Korintiërs dat erkennen (en dus het gewenste bewijs krijgen), als zij zelf maar het goede en niet het kwade doen (vs 5-7). Dit slaat onder meer terug op de in 12:20-21 opgesomde zonden.
Paulus draait nu de rollen dus om. Met apostolisch gezag stelt hij de Korintiërs zelf onder kritiek en levert zo en passant het bewijs waarom zij vroegen: dat Christus in hem spreekt. Dat is zo, maar anders dan zij hadden verwacht. Het gaat Paulus om de waarheid, ook al is die niet overal welkom (vs 8). De vermeende geestelijke kracht van de Korintiërs juicht hij toe, maar zijn ironie blijkt wanneer hij in één adem bidt om hun geestelijk herstel (vs 9).
Treffend, ontroerend zelfs is het dat Paulus deze emotionele hoofdstukken afsluit met een van de mooiste zegenbeden die wij van hem hebben (vs 13).
Aanwijzingen voor de prediking
Een preek over de tekst ‘stelt uzelf op de proef, onderzoekt uzelf’ zal onmiddellijk doen denken aan Paulus’ vermaning in 1 Korintiërs 1 1:28, dat ieder zichzelf dient te beproeven (dokimazetô) alvorens te eten van het brood en te drinken van de beker van de maaltijd des Heren. Die associatie moet dan ook maar expliciet genoemd worden, om vervolgens duidelijk te maken dat Paulus in 2 Korintiërs 13 niet over deze maaltijd en de voorbereiding daarop schrijft. Wel roept hij zijn lezers op tot een kritisch onderzoek van zichzelf , en dat kan pijnlijk zijn. Toch is dat geen reden om dat onderzoek dan maar achterwege te laten.
Paulus schrijft in de context van een conflict dat hij met de gemeente te Korinte heeft. In conflicten van onze eigen tijd is het voor alle partijen geraden, bij zichzelf te rade te gaan en voor het aangezicht van God zichzelf te onderzoeken. Het is de vraag wie deze heikele maar heilzame boodschap aan de gemeente moet brengen. Iedere predikant die ermee aankomt, loopt het gevaar zich al te rechtstreeks het gezag van de apostel Paulus aan te matigen. Een predikant die in een conflict verzeild geraakt is, kàn deze boodschap alleen brengen als hij of zij zichzelf zeer nadrukkelijk bij de hoorders insluit.
Maar ook afgezien van conflicten kan het heilzaam zijn, als gelovigen van allerlei snit bereid zijn, zichzelf te onderzoeken. Het gaat dan bijvoorbeeld om de volgende vragen. ‘Hoe eigengereid, hoe zelfgenoegzaam ben ik? Ben ik steeds maar met mijn eigen activiteiten bezig- ook kerkelijke activiteiten kunnen daaronder vallen – terwijl ik aan mijzelf en aan de kern van de zaak voorbijloop? Weet ik nog wat het betekent, recht te doen, getrouwheid lief te hebben en ootmoedig te wandelen met God (Mi. 6:8)? Betekenen de omgang met God en het gebed iets voor mij of heb ik die verwaarloosd of heb ik daar afstand van genomen? En als dat laatste zo is, is er dan iets voor in de plaats gekomen? Ben ik beschikbaar voor wie een beroep op mij doet? Of verwaarloos ik mijn naasten omdat ik steeds maar voor anderen beschikbaar ben?’ En waar een conflict broeit: ‘Wat zijn mijn motieven om mij zo op te stellen? Zeggen Paulus’ woorden mij iets, dat hij liever zwak was ten bate van de gemeente dan zelf sterk te zijn – omdat nu juist in die vermeende zwakheid Christus’ kracht aan het licht komt? Wat zegt mij in deze situatie die boodschap van Christus’ zwakheid en kracht, van zijn kruis en opstanding?’
Het preken over deze hoofdstukken van Paulus kan niet anders dan indringend zijn. Welbewust dient echter de predikant er rekening mee te houden, dat hij of zij zichzelf ook door Paulus laat aanspreken en niet massief diens rol overneemt. Iemand als Paulus zou in onze tijd bij veel mensen waarschijnlijk arrogant overkomen, en het zou niet goed zijn als een predikant nu arrogant overkwam. Maar ook nu dient het in de prediking te gaan om hetzelfde als waarom het Paulus ging: de waarheid (2 Kor. 13:8). De waarheid – het tegenovergestelde van de leugen en de onwaarachtigheid – moet echter altijd worden gezocht en is meestal niet binnen handbereik te vinden. De kerk belijdt dat Christus de waarheid is, maar erkent tegelijk dat zij steeds opnieuw moet bidden om van dit geheimenis vervuld te zijn (Gez.75:3) Om de waarheid, ook al is die niet overal welkom (vs 8). De vermeende geestelijke kracht van de Korintiërs juicht hij toe, maar zijn ironie blijkt wanneer hij in één adem bidt om hun geestelijk herstel (vs 9). Treffend, ontroerend zelfs is het dat Paulus deze emotionele hoofdstukken afsluit met een van de mooiste zegenbeden die wij van hem hebben (vs. 13).
Liturgische suggesties
-
Psalm 66:3; 139: 1-2,1
-
Gezang 75; 326; 329; 435:4