Preekschets bij Jesaja 59:16 voor de 6e zondag van de herfst
Hij zag dat er niemand was,
hij was geschokt dat niet één mens zijn zijde koos.
Op eigen kracht bracht hij redding
en zijn gerechtigheid spoorde hem aan.
Het eigene van de zondag
De 22ste zondag na Pinksteren, 6de zondag van de herfst is een van de ‘zondagen door het jaar’. De liturgische kleur is groen (verwachting en hoop). Deze laatste zondagen van het kerkelijk jaar staan vaak in het teken van de eschatologie.
Liturgische aanwijzingen
-
Schriftlezing: Jesaja 59:1-2, 9-21.
-
Liedsuggestie: Psalm 13.
Hoofdgedachte
De mensen verlangen naar een beter leven en wereld, klagen over Gods schijnbare afwezigheid. Ze voelen een unheimische vervreemding. De profeet confronteert hen met de pijnlijke analyse dat het goede niet door kan breken vanwege hun onrechtvaardige levenswandel, en doet met en namens het volk schuldbelijdenis.
God ziet in de hele situatie de hulpeloosheid van de mens, is daar diep verontwaardigd over, bindt de strijd aan tegen zonde en legt zijn Geest op het volk, waardoor het tot Zijn doel hersteld wordt.
Uitleg
Sinds Bernard Duhm’s commentaar op Jesaja uit 1895 werd breed aangenomen dat de 3 hoofddelen (1-39, 40-55, 56-66) onafhankelijk van elkaar waren en elk bij een periode horen: voor, tijdens en na de ballingschap. Met Brevard Childs’ Introduction to the Old Testament (1979), kwam er meer oog voor de theologische eenheid van het boek. In het debat over het auteurschap stelt Oswalt (NICOT, 1998) uitdagende vragen (p. 3-6).
Vanuit het geheel van het boek: dienaarschap
Enige grip op de tekst zoeken we eerst vanuit het geheel van het boek. Het centrale thema van het boek is: dienaarschap. Het volk is bestemd om als dienaar van God redding voor de wereld te onthullen (Jesaja 2:1-5). Maar Israëls roeping komt niet uit de verf. Omdat ze niet op de Verbondsmeester vertrouwen, maar liever op volken rondom hen. Om dienaar van God te zijn, moeten zij vertrouwen op God. Jesaja waarschuwt voor de Babylonische ballingschap vanwege dit gebrek aan vertrouwen. Eenmaal in ballingschap is de bittere vraag: is de Here nog wel onze God en zijn wij nog wel Zijn volk?
Jesaja 40-55 gaat dan over de mogelijkheid van herstel. Kan God dat en wil Hij dat? Jesaja verkondigt de ballingen dat God iets ongehoords gaat doen: terugkeer uit ballingschap. God heeft hen niet verlaten! Maar, hoe zal fysiek bevrijd Israël ook moreel bevrijd Israël worden? Daarover zegt Jesaja 49-55: door het plaatsvervangend offer van een andere Dienaar. Dit is een Nieuw Verbond.
Jesaja 56-66 gaat in op de post-exilische situatie, waarin het beloofde herstel niet goed gestalte krijgt. Dit door menselijk onvermogen tot het goede. God gaat het gevecht met de zonde aan, legt zijn Geest op het volk, en stelt hen in staat hun roeping gestalte te geven. Jesaja 60-66 gaat over de vervulling van Israëls dienaarschap voor de wereld.
Jesaja 59:1-2 en 9-21
In Jesaja 59: 1, 2 verklaart de profeet waarom de gebeden niet worden verhoord en God ver weg lijkt. Het is vanwege hun zonden. Zonde vormt de oorzaak van de barrière (vgl.1 Johannes 1:6).
In vers 3-8 klinkt de profetische aanklacht tegen een (post-exilische) samenleving waarin de gerechtigheid ontbreekt. Er is geweld, lege religiositeit zonder daden van rechtvaardigheid, oneerlijke rechtszaken waar men geen recht zoekt maar eigen voordeel, corrupte gedachten (mashebot). Deze weg leidt tot desintegratie, Gods hoofdweg tot shalom.
In vers 9-15a zegt de profeet: hierom zijn we in deze toestand. Verlangend naar licht, is het duister. Volgend op de profetische aanklacht, spreekt Jesaja (solidair met het volk; ‘wij’, ‘ons’; vgl. Jesaja 53:1-7) namens hen de erkenning uit, eerst de toestand beklagend, dan de zonden belijdend. Dit toegeven is een belangrijke beweging.
Mishpat(recht) en tsedaqa(gerechtigheid) hebben in Jesaja 1-39 betrekking op wat God van het volk verlangt, in Jesaja 40-55 op Gods rechtvaardige daad van verlossing, maar in Jesaja 56-66 worden deze twee (redding en levenswandel) met elkaar verbonden. Door zonden ontbreekt het ervaren van Gods gerechtigheid. En: zonder Gods verlossende gerechtigheid komen we niet tot een rechtvaardige levenswandel.
Het blind zijn is een belangrijk beeld binnen Jesaja. Hij noemt de blindheid van de dienaar Israël, en de messiaanse Dienaar die de ogen zal openen(42:7). Het toegeven van deze blindheid opent de weg naar het openen van de ogen, waar 60-62 van spreekt. Vgl. Deuteronomium 28:29. Merk op in vers 9 en 11 het wachten (hopen op) en de verwijdering. Juist hierin zit herkenning, en hier kunnen we verbinding maken met de tekst.
Vers 15b,16. God is niet doof of onmachtig (vers 1); Hij ziet (!) de situatie, en in de situatie de hulpeloosheid! Het is een ‘kwaad’ in Zijn ogen dat er geen gerechtigheid is, omdat men onbekwaam is recht te doen. (Kwaad is dat wat tegen de scheppingsbedoeling indruist). Hij ziet dat er niemand is die kan interveniëren (mapgia; ook in 53:12; Delitzsch: er was niemand die ‘de breuk met zijn lichaam kon bedekken’). Ook geen leider van het volk.
De grote troost is nu dat God het volk niet verwerpt, maar diep verontwaardigd over dit onvermogen, zelf drastisch ingrijpt tot hun heil. Dit ingrijpen is verbeeld in ‘de arm van God’ 16b (ook in Jesaja 53:1).
Vers 17, 18. God overwint al wat opstaat tegen Zijn scheppingsbedoeling. Hij komt als strijder, die Israël van deze morele vijand zal bevrijden. Net als bij Jesaja worden de onreine lippen van het volk gereinigd door God, zodat zij Gods woorden kunnen spreken.
Vers 19. De aanstormende rivier is beeld van de overweldigende strijd van God tegen het onvermogen om goed te doen.
Vers 20. Het doel van de strijd tegen zonde is bevrijding van de wereld, te beginnen in Sion. Van belang is dat de mens ruimte geeft aan deze bevrijding, de rebellie stopt en wil ontvangen wat God biedt.
Vers 21. Hoort dit vers erbij of niet?(Westerman). Oswalt denkt van wel, vanwege de functie ervan in het geheel. In 55 belooft God het verbond met David te houden, waarin alle volken tot Jeruzalem worden geroepen. Hier, in het reinigen van Israël van zonde, sluit God een nieuw verbond, door Zijn Geest op het volk te leggen, zodat zij Zijn Woord voor de volkeren kunnen zijn (vgl. de reiniging van Jesaja’s lippen). Zo kan Israël zijn roeping voor de wereld gaan vervullen: dienaar Gods, die de volkeren tot de Berg van het huis des Heren zal brengen.
Aanwijzingen voor de prediking
Ongemak benoemen
Het ongemakkelijke van de tekst kan het beste worden benoemd. Bijvoorbeeld door middel van vragen: is het echt zo erg? Is het niet zo dat ‘de meeste mensen deugen’?(Bregman). Het is niet prettig om ter verantwoording te worden geroepen. En er is voorzichtigheid geboden bij het direct betrekken van de tekst op ons leven. Maar zit in de vlijmscherpe analyse van de samenleving van Jesaja’s dagen en daarna niet ook een spiegel voor vandaag? In de vraag ‘wat zijn de fundamenten van onze samenleving’ zouden we dat op het spoor kunnen komen. Is er breed gedeelde sociale bewogenheid, of hangen wij aan elkaar van gedeeld eigen belang; vinden wij elkaar hoe verschillend we zijn, of staan mensen steeds meer tegenover elkaar; weten we ons verbonden of vallen we uiteen? Weet ik me aangesproken in het gelaat van de ander? (Levinas).
Herkenning: onbehagen
Na initieel ongemak kan er al gauw ook herkenning zijn. Namelijk bij dat gevoel van onbehagen zoals in vers 9, 10 en 11 wordt uitgesproken. Ook de (wellicht spottende) vraag ‘waar is God dan?’ uit vers 1 kunnen we herkennen. Waarom ervaar ik God niet in mijn persoonlijk leven en waar is Hij in de wereld?
De belangrijke beweging in de tekst is dat de profeet met en namens het volk de eigen verantwoordelijkheid onder ogen wil zien. Dat is een enorme stap. Van Ruler schrijft in Ik Geloof (p. 147-151) hoe verlossing-buiten-ons-om enerzijds ergerlijk voor ons is, anderzijds diep bevrijdend. En, dat verantwoordelijkheid nemen een stap in menswording is (p. 150).
God ziet de hulpeloosheid
Bijzonder is nu, dat juist God in de toestand de hulpeloosheid ziet. Dáárover is God diep verontwaardigd. Dit onvermogen is door Paulus beschreven in Romeinen 7. Filosofen van de Verlichting spreken van gedetermineerdheid door allerlei factoren (tegenwoordig ook genetische en psychologische). Interessant in dit verband is de Contextuele theorie van Nagy, over het doorgeven van het kwaad door de generaties, een vicieuze cirkel (totdat het doorbroken wordt).
Net als het gaan beseffen van onze verantwoordelijkheid kan het bewust worden van ons onvermogen nog een hele toer zijn.
God ziet ons onvermogen
De troost uit 15a-21: dat God ons onvermogen ziet(!) en ons daarin tegemoet komt. En de belofte dat Hij ons ergens ook van deze ‘vijand’ zal verlossen. Dat sluit overigens Zijn aanvaarding en vergeving ongenoemd in.
Hier lopen lijnen naar Pinksteren en het werk van de Heilige Geest (wat zich, tussen de tijden, nog kenmerkt door ‘reeds en nog niet, maar komend’). Lezenswaardig is Christelijk Geloof, p. 240-242(m.n. 242, 2e alinea).
Verantwoordelijkheid en onvermogen
Spannend hoe verantwoordelijkheid en onvermogen in de tekst worden behandeld. Vanuit aanvaarding en begrip blijft de uitnodiging dat gerechtigheid gestalte zal krijgen. Alleen zo komen we weg uit dat unheimische van deze tijd. Hoe stelt ‘de arm van de Heer’ ons daartoe in staat?
Geraadpleegde literatuur
-
John N. Oswalt, NICOT, The Book of Isaiah, Chapters 40-66, Eerdmans 1998
-
H. Berkhof, Christelijk Geloof, Callenbach, 1993
-
A.A.Van Ruler, Ik geloof, Callenbach, 1969
-
H. Meulink-Korf en Aat van Rhijn, De Onvermoede derde, Meinema 2005