Preekschets Daniël 2:31-34 – Vierde Advent
Daniël 2:31-34
Vierde adventszondag
U, majesteit, hebt een visioen gehad. U zag een groot beeld. Dat beeld was reusachtig en bezat een prachtige glans. Het stond voor u en de aanblik ervan was afschrikwekkend. Het hoofd van het beeld was van zuiver goud, zijn borst en armen waren van zilver, zijn buik en lendenen van brons, zijn benen van ijzer, zijn voeten deels van ijzer, deels van leem. U zag hoe een steen losraakte, zonder dat er een mensenhand aan te pas kwam, hoe de steen tegen de ijzeren en lemen voeten van het beeld sloeg en ze verbrijzelde.
Schriftlezing: Daniël 2
Uitleg
De geschiedenis van Daniël aan het hof van Nebukadnessar doet denken aan de geschiedenis van Jozef in Egypte. Tegen hun zin zijn zij in het oord van ballingschap terechtgekomen. Zonder dat er naar hun instemming wordt gevraagd, komen zij in hofkringen terecht en daar weten zij door het uitleggen van dromen op een belangrijke positie te belanden. Beiden wijzen er met nadruk op dat hun vaardigheid in het uitleggen van dromen niet van hen zelf afkomstig is, maar dat ‘er een God is die verborgenheden openbaart’.
Jozef, de man van Maria, heeft in het evangelie naar Matteüs ook overeenkomsten met Jozef, de zoon van Jacob: behalve door zijn reis naar Egypte ook door de rol die dromen in zijn leven spelen.
Daniël heeft dus net als Jozef van Maria trekken van Jozef, zoon van Jacob, gekregen. In zijn verhaal gaat het om de droom van Nebukadnessar, die door de wijzen in het land niet uitgelegd kan worden. Het beeld van verschillende metalen duidt volgens de uitleg van Daniël op vier opeenvolgende koninkrijken. De bijbelwetenschap heeft hier de koninkrijken van Babel, Medië, Perzië en Alexander de Grote in gezien. Het laatste rijk zal een verdeeld koninkrijk worden van Seleuciden en Ptolemeeën, een koninkrijk van leem en ijzer. Op grond van deze uitleg wordt het tijdstip van ontstaan van dit bijbelboek in de tijd van Seleuciden en Ptolemeeën gesitueerd. De schrijver verwacht het aanbreken van het messiaanse rijk, het rijk dat niet door mensenhand is gemaakt, zeer binnenkort.
Maar behalve naar een lijn in de tijd te kijken, moeten we eerst het beeld zelf nader beschouwen. Het wordt namelijk beschreven als groot, met een prachtige glans en tegelijkertijd afschrikwekkend/verschrikkelijk om te zien. Zo is het het beeld van alle wereldlijke macht. Het schittert je tegemoet en het is vreselijk eronder te moeten leven. Adembenemend in dubbel opzicht. Wanneer je de overblijfselen van vergane rijken ziet, kun je nog steeds enorm onder de indruk raken van hun prestaties. Of je kijkt naar de piramiden in Egypte of de Chinese muur – onvoorstelbaar wat mensenhand gemaakt heeft – tegelijkertijd moet het voor de stenensjouwers een helse klus geweest zijn. En de iconen van de tegenwoordige economische macht zijn even imposante kantoorkolossen die verbloemen dat het overgrote deel van de mensheid het hoofd boven water moet houden met bloed, zweet en tranen.
De beschrijving van het beeld begint bij het gouden hoofd. ‘Goed goud’ staat er letterlijk. Maar daarna gaat het bergafwaarts: van zilver, brons en ijzer naar een verbrokkeld ijzer en leem. Zo verbeeldt het beeld de aftakeling van de macht. Op die lemen voeten staat het beeld, met gouden hoofd en al, vanaf het eerste moment. Zelfs het goed gouden begin staat op wankele voeten. De gouden schijn kan niet overeind blijven zonder ijzeren benen. En zelfs met die ijzeren benen staat het beeld niet onverdeeld vast.
Daniël profeteert echter niet dat koninkrijken nu eenmaal komen en gaan en dat er aan elke macht een eind komt door een opvolger. Er vindt een ingreep plaats van buiten. In de droom: een steen, niet door mensenhanden losgemaakt. Hij ziet een messiaans koninkrijk aanbreken.
De verschillende interpretaties van dit bijbelgedeelte proberen een moment in de tijd aan te wijzen waarop dan die bewuste steen naar beneden rolt, dat wil zeggen: het messiaanse koninkrijk begint. Moderne bijbelwetenschap houdt het op de droom, de hoop, die uit dit bijbelboek spreekt. Wanneer dan het verdeelde koninkrijk dat van de Seleuciden en Ptolemeeën is, moet Daniël spreken van een messiaanse verwachting zo rond 170 voor Christus, bij het begin van de opstand onder leiding van de Makkabeeën.
Traditionele christelijke exegese, zoals te vinden in de kanttekeningen van de Statenvertaling, rept over de overwinning van de Romeinen en het einde van de dynastie van de Ptolemeeën door toedoen van keizer Augustus, kort voor de geboorte van Jezus. Daarmee wordt de profetie van Daniël vervuld verklaard.
Traditionele joodse exegese ziet in het verdeelde koninkrijk de koninkrijken van na de verwoesting van de tweede tempel en verwacht de komst van de messias nog altijd.
Willem Barnard schrijft in Stille Omgang (p. 858): het begint zonnig, niet eens onedel, maar het verbastert gaandeweg. In opeenvolgende fasen gaat het van een gouden hoofd naar de ijzeren consequentie van de trappende laarzen. Ik ben geneigd daaraan de overweging te verbinden dat deze verbastering meteen verbrokkeling meebrengt, als ik niet lette op de verzen 34 en 45, waar sprake is van een val, die van buiten af wordt veroorzaakt. (…) Het gaat er niet om hoe het ‘altijd’ gaat. Het gaat om wat er eens, toen, ooit aan de gang gebracht is.
Aanwijzingen voor de prediking
Op de miniatuur zien we een beeld ineenstorten. Het is niet een precieze weergave van het beeld uit het bijbelboek Daniël, maar symboliseert wel het ineenstorten van machten waarvoor mensen beelden oprichten. Vooral de hoogte van het voetstuk van het beeld valt op. Dat is een enorme zuil. Op de achtergrond is de berg te zien, waar in de droom van Nebukadnessar sprake van is.
Door in het plaatje de machteloze vlucht van het kindje Jezus te combineren met het ineenstorten van de beelden van de machtigen tekent de schilder de paradox van de Messias. Een koning die kan vluchten is een echte koning. Zoals David vluchtte voor Absolom, zo vlucht de pasgeboren koning voor Herodes. Het kind vlucht en als de steen in de droom van Nebukadnessar vervult het heel de aarde: Betlehem, Israël, Egypte en zo verder.
De uitleg van de droom aan Nebukadnessar heeft iets dubbelzinnigs: zijn koninkrijk wordt wel met het gouden hoofd vergeleken en dat is natuurlijk zeer lovend, maar ook de macht van deze vorst staat op lemen voeten. Zo gaat het vandaag de dag ook. De mensen juichen en dansen wanneer een nieuw persoon aan de macht komt en ze staan net zo hard te juichen en te springen als hij in latere verkiezingen verslagen wordt en een ander de macht overneemt. Niets is vergankelijker dan volksgunst. En machthebbers die zich krampachtig vastklampen aan wat zij ooit aan macht hebben gekregen, bezoedelen daarmee alleen maar hun eigen gedachtenis. De geschiedenis is toch vol van vrijheidsstrijders die zichzelf tot tirannen misvormen.
Het is de kunst om te laten zien hoe de machten zijn ontmaskerd en van hun voetstuk gevallen, terwijl ze tegelijkertijd nog altijd mensen in hun greep houden. In machten die dienstbaar zijn, kunnen we iets van Gods goedheid zien, maar machten die knechten en kleineren, zijn ontgoddelijkt en geen respect waard.
Liturgische aanwijzingen
Gezang 207; 214 (Tt). Als afsluitende zegen stel ik voor: ‘Wees gezegend met standvastigheid die u niet doet struikelen, voeten die de weg naar God en de naaste weten te vinden. Zo zegene u de Levende, Vader, Zoon en Geest, vandaag en alle dagen. Amen.’
Geraadpleegde literatuur
Willem Barnard, Stille omgang: notities bij de lezing van de Schriften volgens een vroegmiddeleeuwse traditie, Brasschaat 1992; J.J. Slotki, Daniel, Ezra & Nehemiah, London 1951 (Soncino).