Preekschets Genesis 27:27
Genesis 27:27
Zesde zondag na Pinksteren
Toen Isaak zijn kleren rook, sprak hij de zegen over hem uit: ‘De geur van mijn zoon is de geur van het veld, het veld dat de Heer heeft gezegend.’
Schriftlezing: Genesis 27
Uitleg
Isaak is veertig jaar als hij Rebekka tot vrouw neemt (Gen. 25:20) en zestig jaar als zijn beide zonen worden geboren (vs. 26). Rebekka is onvruchtbaar, Isaak smeekt de Heer om vruchtbaarheid voor zijn vrouw en dan zijn er twee zonen.
In Genesis 25:23 zegt de Heer tot Rebekka: ‘In je schoot zijn twee naties, uit je lijf zullen zich twee volkeren scheiden. Het ene volk zal sterker zijn dan het andere volk. Groot zal klein dienen.’ Opvallend dat dit tot Rebekka wordt gezegd, alsof hier al voorgesorteerd wordt op de centrale rol die zij zal spelen.
Esau en Jakob, een tweeling, sterk verschillend en tegelijk verbonden, met daarin opgesloten het dilemma van de keuze. Hoe zal de ouderlijke zegen worden doorgegeven? Voordat zich dit ontvouwt in een prachtig klassiek opgezet drama, wordt aan het slot van hoofdstuk 26 Esau nogmaals gediskwalificeerd.
Hij neemt zich een vrouw uit de dochters van het land, een Hetitische. Zijn beide ouders Isaak en Rebekka ergeren zich, ‘een kwelling des geestes’ (vs. 34).
Maar toch, ondanks alle ergernissen: Isaak, oud en blind, (Gen. 27:1) wil zijn oudste en vitale zoon Esau de zegen meegeven. In tegenstelling tot Rebekka is hij het woord ‘groot zal klein dienen’ (Gen. 25:23) vergeten. De aartsvaderzegen dreigt doorgegeven te worden langs de lijn van ‘the survival of the fittest’.
Rebekka neemt het initiatief (vs. 5), zij verzint een list. De verteller gebruikt de vijf zintuigen zeer nadrukkelijk in zijn verhaal. De blinde Isaak gaat niet op zijn gehoor af, hij vergeet het godswoord (Gen. 25:23). Het is zijn smaak die hem drijft en hij zal vertrouwen op zijn tastzin en reuk. Een goed gevoede ziel kan krachtig zegenen en Esau is op het veld om te jagen.
Het risico dat zijn blinde vader hem zal betasten, brengt Jakob ertoe te zeggen: ‘Esau is een man met een harige huid en ik ben een gladde man.’ Glad als onbehaard, maar ook dubbelzinnig als een gladjanus.
Ondanks de vermomming aarzelt Isaak; na het betasten geeft de reuk de doorslag: ‘Toen Isaak zijn kleren rook, sprak hij deze zegen over hem uit: “De geur van mijn zoon is de geur van het veld, het veld dat de Heer heeft gezegend” (vs. 27). Ook de zegen lijkt dubbelzinnig en is in woorden duidelijk bedoeld voor Esau, ‘de geur van het veld’, ‘de dauw van de hemel’ en ‘vette vruchtbare aarde’ (vs. 28).
Als het bedrog uitkomt, grijpt Esau terug op de naam Jakob, als de gladde jongen (vs. 36): twee keer heeft hij mij de hiel gelicht. Eerstelingschap en zegen zijn hem ontnomen.
‘Hij schreeuwde, een zeer grote bittere schreeuw’ (vs. 34). De tranen van Esau zijn spreekwoordelijk geworden, als de tranen van de gehele mensheid om de schaduwzijde van het leven, de teloorgang van de belofte, de verspeelde toekomst. Jakob zal later Israël vertegenwoordigen, maar Esau zal Edom vertegenwoordigen. Zoals iemand vergezeld wordt door zijn schaduw, zo heeft Israël in zijn geschiedenis voortdurend te maken met Edom.
Aanwijzingen voor de prediking
Dit prachtige verhaal leent zich goed voor een ‘speelse’ verkondiging. Een vorm van bibliodrama met kinderen en volwassenen in de kerk. Het spel wordt enkele malen onderbroken door dilemma’s waarbij kerkgangers gevraagd wordt een positie te kiezen. Bibliodrama is niet het naspelen van een verhaal, het is juist essentieel dat de deelnemers – met ieders voorkennis en levenservaring – instappen in het verhaal en vervolgens met andere deelnemers er een creatieve invulling aan gaan geven. Fictie vermengt zich met dagelijkse realiteit, bijbelverhaal en levensverhalen vermengen zich. In een kerkdienst kan het bibliodrama alleen in een sterk gestileerde vorm worden gespeeld. De opgenomen dilemmamomenten, waarbij kerkgangers met kleurenbriefjes keuzes kunnen maken en een enkeling om een motivering kan worden gevraagd, zijn openingen om binnen te gaan in het verhaal.
Hieronder volgt in verkorte vorm een mogelijke opzet van een bibliodrama-spel.
Verteller: Isaak is oud en blind. Hij voelt dat hij niet lang meer leeft. Het kistje – met het geheim van het leven – dat hij ooit van zijn vader heeft gekregen, moet hij nu op zijn beurt doorgeven aan zijn zoon. Maar hij heeft twee zonen, bijna even oud, een tweeling.
Isaak: Aan wie zal ik het geven? Ik ben blind en oud. Het is de hoogste tijd. Esau is mijn lieveling, hij jaagt en vangt heerlijk wild. Ik houd van wild, die smaak, die geur. Mmm. Ik houd ook van zijn jongere broer Jakob. Natuurlijk, maar hij is altijd zo rustig en zit altijd maar in de tent.
Dilemma:
Bij wie is het kistje met het geheim van het leven het best op zijn plaats?
Bij Esau, de sterke, of bij Jakob, die altijd bij de tent zit?
Verteller: Rebekka houdt allereerst van Jakob. Toen ze zwanger was, voelde ze dat er twee kinderen in haar buik zaten. Toen ze geboren werden, kwam eerst het ruige kind. Esau noemden ze hem, de harige. Het tweede kind was gladjes en hield de hiel van zijn broer vast. Jakob, hielenlichter, werd zijn naam.
Rebekka: Jakob helpt me in de keuken. Hij luistert naar mijn verhalen. Ik vind ze allebei lief. Ook Esau hoor, maar Jakob is speciaal. Van hem houd ik het meest.
Dilemma:
Rebekka moet zich schamen: een moeder heeft geen voorkeurskinderen!
‘Ja, helemaal mee eens’ of ‘nee, dat gebeurt nou eenmaal’.
Verteller: Toen Isaak oud geworden was en zijn ogen zo zwak waren geworden dat hij niet meer kon zien, riep hij Esau bij zich.
Isaak: Luister. Ik ben oud en iedere dag kan mijn laatste zijn. Neem je pijl en boog, ga het veld in en schiet wild voor me. Maak dat voor me klaar zoals ik het lekker vind. Het zal mij de kracht geven om je als eerstgeborene te zegenen voor ik sterf.
Dilemma:
De liefde gaat bij Isaak en Esau door de maag.
‘Ja, helemaal mee eens’ of ‘ nee, er is niks mis met lekker eten’.
Verteller: Rebekka had gehoord wat Isaak tegen Esau zei. Ze zei tegen haar zoon Jakob:
Rebekka: Doe precies wat ik zeg. Ga naar de kudde, en zoek twee malse bokjes uit. Dan maak ik die voor je vader klaar zoals hij het lekker vindt. Je geeft het vlees aan hem en hij zal je zegenen.
Jakob: Maar Esau is helemaal behaard en ik heb een gladde huid.
Verteller: Jakob haalde de bokjes en Rebekka maakte ze klaar. Toen pakte ze kleding van Esau, deed die Jakob aan en trok over zijn handen en hals het vel van de bokjes.
Dilemma:
De lieveling zijn van je moeder is niet altijd een pretje. Had Jakob tegen zijn moeder moeten zeggen dat hij niet meedeed met dit bedrog? Ja of nee.
Verteller: Zo ging Jakob naar zijn vader.
Jakob: Ik ben Esau, je eerstgeborene.
Isaak: Kom eens wat dichterbij, dan kan ik voelen of je mijn zoon bent.
Isaak: Ben je echt mijn zoon?
Jakob: Ja!
Verteller: Jakob kwam dicht bij hem staan en kuste hem. Toen Isaak zijn kleren rook, sprak hij de zegen over hem uit en gaf het kistje. Vlak daarna kwam Esau en zei:
Esau: Vader, ga overeind zitten en eet van wat je zoon heeft geschoten.
Isaak: Wie ben je?
Esau: Ik ben je eerstgeboren zoon!
Verteller: Isaak schrok hevig. Isaak zei: ‘Wie heeft mij dan net een stuk wildbraad gebracht? Je broer heeft me bedrogen en is er met de zegen vandoor gegaan!’ Esau barstte in tranen uit. Van toen af haatte Esau Jakob.
Verteller: Rebekka hoort dat en laat Jakob vluchten naar haar broer in Haran. Esau is kwaad en verdrietig en loopt weg. Isaak en Rebekka zijn verslagen en alleen. Ze kunnen alleen nog hopen dat de twee broers elkaar weer zullen vinden en het goed zullen maken. Dat zal toch wel? Ze hebben allebei een goede basis van huis uit meegekregen. Zo gaat dat tussen generaties.
Dilemma:
Het kistje met het geheim van het leven is niet alleen een gave, maar ook een opgave.
Het is bij Jakob in goede handen. Ja/nee/ik twijfel, want Jakob blijft een bedrieger.
Liturgische aanwijzingen
Het oecumenisch leesrooster voor de vijfde zondag na Trinitatis in het B-jaar geeft als evangelielezing Marcus 6:1-6, ‘nergens wordt een profeet zo miskend als in zijn eigen stad’ (vs. 4). Over erkenning en miskenning van Gods geliefde Zoon.
Te denken is aan de volgende liederen: LvdK 397, 482, awn IV:1, T 211, Jij, mijn adem, verzamelde liederen van Sytze de Vries, lied 43 ‘In het huis van God’, bij de Abrahamverhalen uit Genesis.