Menu

Premium

Preekschets Genesis 28:17

Genesis 28:17

Veertiende zondag na Pinksteren

‘Wat een ontzagwekkende plaats is dit,’
zei hij, ‘dit is niets anders dan het huis van God,
dit moet de poort van de hemel zijn!’

Schriftlezing: Genesis 28:10-22

Het eigene van de zondag

Het is de eerste zondag in de islamitische ramadan van dit jaar. Moslims gedenken de eerste openbaring van de profeet Mohammed, zij danken voor alles waarmee ze door God gezegend zijn en delen daarvan uit aan anderen. Een parallel met Jakob die voor het eerst kennismaakt met God, gezegend wordt en belooft een deel terug te geven aan God lijkt mij niet vergezocht. Is de ruimte die godsdiensten elkaar van harte gunnen niet een Plaats van God?

Uitleg

Opnieuw ga ik in gesprek met Hanneke Meulink-Korf en Aat van Rhijn (mk/vr), via het tweede zijlicht uit hun bundel De onvermoede Derde.

Jakob bevindt zich in een tussengebied van zijn leven. Het oude moet hij achterlaten, het nieuwe kent hij nog niet. Hij bereikt ongezocht ha-maqom. De nb spreekt van het ‘oord’. Dat klinkt onherbergzaam en vreeswekkend, en dat zal gezien vers 17 wel de bedoeling zijn. mk/vr kiezen eveneens voor een vertaling met een bepaald lidwoord, want de tekst geeft geen nadere specificaties. Het gaat dus niet over een stuk grond waar je heen kunt gaan. Ha-maqom kan de betekenis hebben van grote ruimte, een te overroepen afstand tussen twee personen (1 Sam. 26:13-14). De maqom waarop Mozes staat (in Ex. 3:4-5), de beschermende holte in de rots waarin Jhwh Mozes zet als zijn glorie voorbijgaat (Ex. 33:21) en nog wat teksten (1 Kon. 8:21; Gen. 22:4) duiden bovendien op een ontmoeting tussen het profane en het heilige. mk/vr leerden uit de Talmoed en de Midrasj dat de Plaats een van de namen is waarmee Jhwh wordt aangeduid. mk/vr: ‘God heet naar de afzonderlijke, gedoogde, vrije, gegunde en met zijn hand afgeschermde ruimte die zijn schepsel inneemt.’ Daar kan een mens terechtkomen: op de grens tussen God en mens. In de ruimte tussen hemel en aarde gebeurt iets cruciaals!

De ladder in Jakobs droom is het verbindingsstuk dat die grens overgaat. In het Hebreeuws komt ladder van sll, dat ‘een weg banen door de rommel’ kan betekenen. Op basis van Freuds opvattingen over de droom als ‘dagrest’ waarin de dromer zichzelf droomt, gevoegd bij Jakobs eigen uitleg na zijn ontwaken, concluderen mk/vr filosofisch / theologisch: De Plaats is ‘Jakob zelf […] waar hij terecht is gekomen’. Ik hou het er liever verhalenderwijs op dat Jakob op / in ‘de Plaats’ te weten komt hoe het er met hemzelf voorstaat.

Op het eerste gezicht lijkt het dat Jakob zich de van zijn vader afgedwongen zegen toe-eigent. Daarmee zou hij in zijn droom opnieuw de wens van zijn moeder vervullen. In contextuele termen zou er dan sprake zijn van een delegaat. Jakob zou de ‘conflictueuze erfenis’ op zich nemen, onvrij blijven en de familietwist laten voortduren. Jakob zou bovendien, als verjaagde partij, toch gewonnen hebben. ‘… je zou er een heiligenbeeld voor oprichten’, spotten mk/vr, waarna ze wijzen op een valkuil voor het pastoraat: ‘Wie slachtoffers heilig verklaart [blijft] in het oude spel gevangen en [zet] daarmee het mechanisme van de opoffering van een ander voort […]’ God werkt daaraan in Jakobs droom natuurlijk niet mee!

Op het tweede gezicht kiezen we voor een andere interpretatie van Jakob’s droom. Bovenaan de ladder, of: over hem heengebogen (!), verschijnt Jhwh aan Jakob. Op / In ‘de Plaats’ ontmoeten God en Jakob elkaar, waarbij het initiatief is uitgegaan van Jhwh. Hij openbaart zich als de God van ten minste drie generaties: twee vóór Jakob en ‘het zaad’ na Jakob. Zelf kent Jakob Hem nog niet.

Jhwh zal Jakob de erez geven waar hij nu ligt te slapen. Denkend aan het voorgaande over ‘de Plaats’ lijkt de vertaling van ‘aarde’ (met aan de andere kant van de tussenruimte de ‘hemel’) mij niet slecht: de aarde is zijn domein. mk/vr kiezen voor ‘bewoonbaar land’, waarin een ethische opdracht klinkt. Het gaat hier onzes inziens evenmin om een specifiek grondgebied. De erez is een gift van Jhwh, gegeven, niet weggegeven, van eigenaar veranderd.

De inhoud van de zegen die Jakob in zijn droom krijgt, is van heel andere aard dan die waarmee Jakob vertrokken is (Gen. 27:29). De zegen van zijn vader sluit allerlei samenlevingsverbanden binnen en buiten Israël uit, en maakt zelfs de meest naasten aan Jakob ondergeschikt. Van de zegen van de God van Abraham en Isaak profiteren echter allen: de hele misjpoche!

Het stof dat het zaad zal worden, doet mk/vr denken aan het met Geest ingeblazen materiaal waarmee God de mens formeert (Gen. 2:7) in plaats van aan een duizelingwekkende, bezettende kwantiteit. Paraz (Gen. 28:14) komt van scheuren, een rijsje voortbrengen als van de tronk van Jesse, uitbreken, inbreken, ergens binnendringen: veel heftiger dan ‘uitbreiden’, en niet noodzakelijk met machtsvertoon. Het zou kunnen, dat erez en adama in vers 14 synoniem zijn, tenzij je aan koloniale relaties wilt denken. Doordat het nageslacht van Jakob in alle windstreken uitbreekt, worden alle families op de bloedrode grond (dus: overal!) gezegend. Maar er blijft een zekere spanning in de relatie tussen erez en adama (vs. 15).

Over de betekenis van ‘zegen’ is te veel te zeggen voor dit kleine bestek. De handelende persoon is hier in elk geval Jakob! De zegen van Jhwh betekent mijns inziens dit: als door-God-geïnspireerde-mensen zullen Jakob en zijn nageslacht doordringen in alle windstreken, en zo zullen alle mensenfamilies door hen gezegend worden! mk/vr merken op, dat zij ‘ten dienste staan van “alle anderen”, alle volksstammen. Het is bijna zoiets als een weggegeven-zijn aan alle anderen, opdat die gezegend zullen worden’. En: ‘Het er-zijn [op zich, niet-relationeel, GAdV] wordt omgekeerd tot “mijn” verantwoordelijk-zijn voor het “gezegend-worden van alle anderen.”’

Ik concludeer: op / in de Plaats, in de vrije ruimte, in God, wordt Jakob herschapen uit de rode grond; daar wordt hij een méns voor andere mensen. Niet langer hoeft zijn leven te draaien om het voldoen aan zijn moeders wens, aan het ontlopen van zijn broers woede of aan het voortzetten van zijn vaders geslacht. God heeft het mogelijk gemaakt dat hij een zelfstandig handelend subject is geworden ten behoeve van de zégen van anderen.

Als Jakob ontwaakt en zijn droom duidt, bevestigt hij de relatie tussen de Plaats, Jhwh en zichzelf. Niet ver en vreemd vermoedt hij God. Jhwh is dichtbij en zal Jakob vergezellen. Jakob is onder de indruk, maar wordt niet onderdanig. Zelfbewust stelt hij voorwaarden aan God, vervolgt zijn weg en belooft te delen wat hem geschonken wordt. mk/vr: ‘Is [dit] het eind van alle moeilijkheden? Nee natuurlijk! [Hiermee] beginnen de moeilijkheden van een mens in zijn of haar leven pas echt.’

Aanwijzingen voor de prediking

In mijn overweging wil ik op zoek gaan naar ‘de Plaats’, naar de ruimte waarin mensen gevonden kunnen worden door God. Niet omdat ik vermoed dat de Plaats te vinden is via een bepaalde geestelijke route (vasten?), maar opdat we hem kunnen herkennen als we er terechtkomen. Wel denk ik, dat elke godsdienstigheid bepaalde ruimten creëert waarin de mogelijke ontmoeting geoefend en ritueel vormgegeven wordt. Een kerkgebouw is een dergelijke plaats, maar ik denk dat ook een periode van inkeer en bezinning zo’n ruimte kan zijn en worden. De hele maand september houden de moslims ramadan. Kan deze tijd ook gezien worden als een tussenruimte waarin gelovigen extra openstaan voor een ontmoeting met God? Toch is de ongezochte, onverwachte, toekomstgerichte ontmoeting van Jakob met God mijn focus.

De context van de ontmoeting is de tussensituatie in Jakobs leven. Aat van Rhijn, in enkele preken, tekent Jakob als vreemdeling en balling door ‘de niet-geklaarde verhouding met zijn broeder’ (Bergen 12/10/80). Hij kenschetst het ‘moment, dat je de leugen van je leven onder ogen moet zien’, of eigenlijk ‘de waarheid van je leven’ (Bergen 14/7/85). Jakob bevindt zich op ‘het dieptepunt van zijn bestaan’ (Bergen, 13/9/87). Dergelijke situaties moeten hoorders van de overweging kunnen herkennen. Bevinden we ons trouwens niet altijd in een tussensituatie, tussen lasten uit het verleden en een onbekende toekomst?

Heeft het zin om het nu over dromen te hebben? Ik zou liever de droom als stijlfiguur in het verhaal hanteren: een vrije ruimte voor Jakob om buiten zijn directe realiteit te treden en vandaaruit geconfronteerd te worden met zijn bestaan. Van Rhijn: Jakob ‘droomt niet de droom van z’n oude schulden. Maar in zijn droom, op de plaats die een niet-plaats is, vindt een confrontatie plaats met wat hij kan zijn. Z’n bestaansrecht wordt in z’n droom z’n bestaansplicht. Hij moet eraan geloven’. Waaraan? Aan het verantwoordelijk zijn voor alle families van de bloedrode aarde. Daarin vindt hij zijn vrijheid.

Zo kunnen we onze eigen relationele werkelijkheid leren verstaan, waarin we onze vrijheid en levensvreugde vinden door plaats te maken voor anderen: voorbij het conflict, voorbij aan het ongepaste voldoen van de wensen van belangrijke naasten, verantwoordelijk voor elkaar en zelfbewust.

Denkend aan de kringen in een plas water: het effect daarvan werkt breed door en is toekomstgericht: de hele misjpoche. En uitgaand van Freuds opvattingen over dromen: de plaats voor God, de poort naar de hemel, zijn wij die op deze manier niet zelf?!

Liturgische aanwijzingen

Tt 2 en LB 487 naar aanleiding van Jakobs interpretatie van zijn droom; Tt 3 bij De Plaats; Psalm 24 wegens de nieuwe rol van Jakob en zijn ontdekking van de poort naar de hemel. Aat van Rhijn koos als NT-tekst: Jakobus 3:13-18, ter versterking van wat er met Jakob gebeurt.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken