Preekschets Genesis 29:16-17
Genesis 29:16-17
Nu had Laban twee dochters; de oudste heette Lea, de jongste Rachel. Lea’s ogen hadden geen glans, maar Rachel was mooi en aantrekkelijk.
Schriftlezing: Genesis 29:14b-30:24
Het eigene van de zondag
Deze zondag heeft op zich niets ‘eigens’. Ze valt in het zogenoemde ‘Annus Ecclesiae’, de tweede helft van het kerkelijk jaar, na het ‘Annus Domini’. In het ‘Annus Domini’ vallen de kerkelijke feesten. In het ‘Annus Ecclesiae’, de zomertijd, verwerken we wat er met de feesten gevierd is en wat we daarvan hebben meegekregen: belofte, begin en vervulling van Gods liefde en vrede. Om met Barnard te spreken: ‘De zomertijd is een groene tijd die als zodanig het beeld is van een toekomstig Kanaän, een landschap van melk en honing, een tijd en een aarde van vrede en rust.’ We lezen en vertellen de verhalen daarover en geven dat een plaats in ons leven als gemeente in groot en klein verband en in ons eigen doen en laten.
Uitleg
De lezing uit Genesis is een gedeelte van de aartsvaderverhalen. In ons verhaal spelen twee vrouwen daarin een hoofdrol. De man, Jakob, is ondergeschikt. Hij neemt later het initiatief weer over.
Het verhaal van Lea en Rachel is overbekend. Jakob, de neef van Laban, de vader van de twee meisjes, ‘verdient’ een dochter door voor zijn oom te werken. Dit is een niet ongebruikelijke gang van zaken. (Zie: Joz. 15:16-19; 1 Sam. 17:25; 1 Sam. 18:17.)
Jakob wil Rachel. Zij is mooi en ze bevalt hem. De ander, de oudere zuster, komt niet in zijn wens voor. De naam Lea betekent: ‘rust, niet uitbundig’. Van haar ogen wordt in de
De naam Rachel betekent: ‘ooilam’. Van haar wordt niets over haar ogen gezegd, veeleer over haar schone gezicht en gestalte.
In het eerste deel van de lezing (Gen. 29:14b-30) wordt verteld hoe de zusters verhandeld worden en hoe Jakob bedrogen wordt. Hij krijgt de oudste in plaats van de jongste. Wellicht wordt hier verwezen naar zijn eigen bedrog waarbij hij het eerstgeboorterecht van zijn broer Ezau stal (Gen. 27).
Vanaf vers 31 lezen we over de relatie van de twee vrouwen en hun rivaliteit. Vanaf hier wordt ook God in het verhaal betrokken. Beide godsnamen
Lea wordt door
Rachel wordt niet in bescherming genomen. Zij neemt zelf initiatief. Daar wordt de naam
De rivaliteit strekt zich alleen uit over de relatie tot Jakob en het krijgen van kinderen. Daarbuiten wordt beschreven hoe de beide zusters gezamenlijk optrekken. In Genesis 31:14-15 lezen we over hun saamhorigheid in hun oordeel over hun vader Laban. De naam Lea komt 28 keer voor in het Oude Testament, de naam Rachel 40 keer in het Oude Testament en 1 keer in het Nieuwe Testament (Mat. 2:18).
Lea is begraven in het graf van de aartsvaders (Gen. 49:31), Rachel onderweg naar Betlehem na de geboorte van Benjamin (Gen. 35:16-20). Beide vrouwen zijn stammoeder van het volk Israël (Ruth 4:11).
Dit verhaal kan bedoeld zijn als een verantwoording voor het ontstaan van de twaalf stammen van Israël. In elk geval is het een verhaal uit de Tora, de spelregels voor de samenleving. Een verhaal over de betekenis van mensen: hoe zij zich verhouden tot de Tora, er houvast in vinden en ermee worstelen.
Aanwijzingen voor de prediking
Het is een bijzonder lange vertelling over twee vrouwen in de aartsvaderverhalen. Er had wat het verloop van de geschiedenis van Jakob betreft ook kunnen staan: ‘… en Jakob kreeg twaalf zonen en een dochter. Hun namen waren…’ De vrouwen vertellen hier hun eigen verhaal, zoals dat ook het geval is met Sara, Rebekka en andere vrouwen in het Oude en Nieuwe Testament. Het zijn verhalen van sterke vrouwen die zich bewust zijn van hun plaats en opdracht in de (hun) samenleving. Zij zijn een onvervangbaar bestanddeel van de geschiedenis van God en mensen, van het verbond dat zal leiden naar bevrijding en van voortbestaan in het beloofde land, ook en misschien wel vooral als die toekomst kwetsbaar of menselijkerwijs onmogelijk lijkt te zijn. Het beloofde land kunnen we zien als een altijddurend perspectief in de geschiedenis van mensen.
Er kunnen in deze lezing over Lea en Rachel verschillende accenten gelegd worden: twee zusters, rivalen en hun (noodgedwongen) saamhorigheid; de karakters van de vrouwen (introvert, extravert, misschien gekoppeld aan hun beschreven uiterlijk); hun manier van omgaan met hun positie in het huwelijk; hun uitgesproken plaats in de heilsgeschiedenis, hoezeer zij, ieder op hun eigen manier, garant staan voor het voortbestaan van het volk Israël.
Als we ervan uitgaan dat de Tora haar beslag heeft gekregen in de tijd rond de Babylonische ballingschap, dan vermoeden we wat het verhaal van Lea enRachel in die tijd heeft betekend voor de mensen in ballingschap, voor de mensen die achtergebleven waren en voor de mensen die een nieuw bestaan op moesten bouwen na de ballingschap. De vraag is: hoe overleef je in tijden van ontheemd zijn, in tijden van verwarring en onzekerheid? Hoe geef je elkaar de ruimte, wat is je antwoord op onverwachte, nieuwe en verwarrende situaties, hoe ga je om met situaties waar je zelf niet voor gekozen hebt? Wat doe je als andere mensen voor je kiezen en je zelf geen stem hebt om zaken te sturen? Heb je inderdaad geen enkele invloed of wel? Het is een menselijk verhaal waar je jezelf vandaag de dag in kan (ver)plaatsen.
We lezen over Rachel en Lea, hun rivaliteit, jaloezie, saamhorigheid en hun sterke en zwakke momenten. Hun listen en verleidingsmethoden. Hun machteloosheid, hun vertrouwen vanuit hun geloof en van hun zelfredzaamheid.
De samenleving is veelal gericht op mensen en situaties die in het oog springen, oogstrelend zijn en aandacht vragen. Maar het meer teruggetrokkene, het milde is er ook. De combinatie van die twee ‘typen’ kan vruchtbaar zijn om gestalte te geven aan een samenleving zoals God die bedoeld heeft: ‘en God zag dat het goed was’ (Gen. 1), een wereld waar mensen en dieren, de natuur, tot hun recht komen, toekomst kunnen maken. Dat hoeft geen onbereikbaar ideaal te zijn. Mensen kunnen het ervaren in korte of langere momenten van harmonie, voor zichzelf of in relatie met anderen. Momenten die inspireren om overeind te blijven en om er opnieuw naar toe te werken. Er kunnen in dit verband ook teksten uit Jesaja gebruikt worden (bijv. Jes. 11:1-10).
Als Genesis hier vertelt van het ontstaan van de twaalf stammen, de basis van het volk Israël, dan vertelt het ook dat het ontstaan van het volk geen sprookje is vanuit de sterrenhemel die Abram getoond wordt (Gen. 15:5-6), maar dat het een verhaal is van vallen en opstaan, van mensen in hun gewone doen en laten. Het gaat niet vanzelf, het vergt strijd, spanning en teleurstelling. En soms zijn er successen.
We kunnen ons de vraag stellen wie wij zelf zijn als zusters en broeders, vrienden, collega’s, familie van elkaar. We kunnen ons ook een ‘wijdere’ vraag stellen, namelijk hoe gaan wij om met onze broeders en zusters van andere kerken, andere godsdiensten, Joden, moslims, andere levensovertuigingen? Hoe gaan we om met elkaars verschillen, elkaars sterke kanten en zwakke kanten, elkaars karaktertrekken? Het zijn vragen die ertoe doen, willen we de wereld leefbaar houden en perspectief geven.
Belangrijk is ook de twee posities die God heeft in dit verhaal: de God die bij je is en met je meegaat (Ex. 3), aan wie je je toevertrouwt, en de God die orde brengt in de chaos (Gen. 1) en van wie je recht verwacht. Hoe spelen die twee kenmerken van God een rol in ons leven? Is er een keuze te maken en zo ja, waar hangt die mee samen? Opvoeding, ervaring, karakter?
Aanwijzingen voor de liturgie
Het is het beste om geen lezing uit het Nieuwe Testament te doen. De lezing uit Genesis bevat alle elementen voor een preek. Ze kan in tweeën gelezen worden met een lied ertussen, bijvoorbeeld T54. Eventueel kan Psalm 133 gelezen worden.
Passende liederen zijn: Psalm 133; Gezang 91; T 198; T 54.
Geraadpleegde literatuur
W. Baumgartner, L. Köhler, Lexicon in Veteris Testamenti Libros, Leiden, 1958; Tenachon, deel 7, Hilversum, 1987; G. von Rad, Das erste Buch Mose,