Menu

Premium

Preekschets Handelingen 9:18b

Handelingen 9:18b

Eerste zondag na Pinksteren

Hij kon weer zien, stond op en liet zich dopen

Schriftlezing: Handelingen 9:1-19a

Het eigene van de zondag

De zondagen na Pinksteren lenen zich bij uitstek voor een serie preken over het boek Handelingen, waarin het voortgaande werk van de Heilige Geest in deze wereld wordt getekend. Handelingen 9 biedt veel aanknopingspunten om daarover na te denken; vandaar drie preekschetsen over dit hoofdstuk voor deze periode.

Deze eerste zondag na Pinksteren is ook de Zondag van de Drie-eenheid (Trinitatis). Bovendien is er op deze Zondag voor de Vervolgde Kerk in veel gemeenten extra aandacht voor christenen die lijden vanwege hun geloof.

Het thema voor de preek van vandaag is: ‘God roept ons om op te staan!’

Uitleg

Het werkwoord ‘opstaan’ kan, ook in de Bijbel, een heel triviale betekenis hebben: iemand staat op uit z’n stoel. Hier in Handelingen 9 is er echter meer aan de hand. Maar liefst acht keer komt het Griekse werkwoord voor ‘opstaan’ (anistèmi) in dit hoofdstuk voor. Als lezer van het boek Handelingen moet je wel denken aan de opstanding van Christus, en daar is ook alle reden voor.

Lucas geeft al aan het begin van zijn Evangelie de profetie van Simeon weer, die voorspelt dat Jezus ‘gesteld zal zijn tot een val en opstanding van velen in Israël’ (2:34). Deze profetie gaat bij Saulus letterlijk en figuurlijk in vervulling. Aanvankelijk is hij een verklaarde vijand van Jezus en zijn volgelingen. Hij krijgt volmacht van de hogepriester in Jeruzalem om in Damascus mannen en vrouwen op te sporen die ‘aanhangers van de Weg’ zijn. Flavius Josephus meldt dat Damascus een grote joodse gemeenschap kende, met een zodanige uitstraling dat veel niet-joodse vrouwen tot het jodendom overgingen (Bellum Judaicum, boek 2, 559-560 en boek 7, 368). De zelfbewuste Saulus zoekt dus de zelfbewuste joodse gemeenschap van Damascus op, om iedereen die het juiste spoor bijster is weer op het rechte spoor te brengen. Maar wat blijkt? Het rechte spoor, dat is ‘de Weg’ die Saulus zo hardgrondig verfoeit!

Vlak voor Damascus gebeurt het: plotseling is er een fel licht. Van Eck vertaalt terecht: een licht uit de hemel ‘bliksemde om hem heen’. De vertaling ‘Licht omstraalde hem’ doet denken aan Lucas 2:9, maar daar wordt een ander woord gebruikt. Het hier gebruikte woord perièstrapsen is veel onheilspellender en roept de gedachte op aan goddelijke straf. Saulus valt op de grond: opnieuw een gebeurtenis met symbolische lading.

De stem die Saulus vervolgens hoort, moet hem wel tot in het diepst van zijn ziel getroffen hebben: ‘Saul, Saul, waarom vervolg je Mij?’ Waarom staat hier niet ‘Saulus’, maar ‘Saul’, de Hebreeuwse naam Shaul zonder de Griekse uitgang? Voor Saulus zelf is dit kennelijk belangrijk geweest: zó heeft hij deze gebeurtenissen aan Lucas verteld, en zo vertelt hij ze ook door aan andere toehoorders (22:7 en 26:14). Ongetwijfeld heeft Saulus, als doorgewinterde schriftgeleerde, vaak zelf over deze naam nagedacht. Waarom was hij vernoemd naar Saul, de koning die, verteerd door haat en jaloezie, David probeerde te doden? Opeens klinkt hier de echo van 1 Samuël 26:18: ‘Waarom vervolgt u mij?’ Saulus heeft altijd gedacht weliswaar Saul te héten, maar zeker geen Saul te zijn. Maar op dit cruciale punt in zijn leven wordt hij neergebliksemd; hij komt ten val en ontdekt opeens op de verkeerde weg te zijn. Hij is Saul, en hij blijkt de Gezalfde te vervolgen, de Messias! Jezus is de grote Zoon van David, en hij, Saul, staat volkomen aan de verkeerde kant.

Toch biedt Jezus hem hier al meteen genadig de hand. ‘Sta nu op.’ (vs. 6). Die opstanding laat nog drie dagen (!) op zich wachten. Terecht vertaalt de nbv in vers 8: ‘Saulus kwam overeind’: hier géén vorm van anistèmi. Drie dagen brengt Saulus in duisternis door, hij eet en drinkt niet. Na drie dagen ‘in het graf hoort Saulus opnieuw zijn naam, als Ananias hem de handen oplegt. En weer wordt de Hebreeuwse vorm weergegeven: ‘Shaul, broeder!’ Het klinkt als een welkomstwoord: de naam Saul, ‘de Gewenste’, krijgt nu zijn volle betekenis. Saulus mag opstaan in een nieuw leven. Dat gebeurt niet voor niets in de Rechte Straat. Als je in het licht van God komt, ga je je eigen schuld ontdekken. Je sterft met Christus, maar je mag ook met Hem opstaan in een nieuw leven. Hij zet je op het ‘Rechte Pad’. Niet voor niets zal dit later een belangrijk motief worden in Paulus’ brieven: met Christus moet je sterven, met Hem mag je opstaan (Gal. 2:19-22, Rom. 6-7).

Na zijn opstanding is het eerste wat Saulus doet: zich laten dopen. Pas daarna neemt hij iets te eten (vs. 18-19). De doop wordt later door Paulus beschreven als een krachtig teken van het sterven en opstaan met Christus (Rom. 6:4); deze gebeurtenis in zijn eigen leven heeft dat voorgoed in zijn ziel gebrand.

Voor Saulus is er niet alleen persoonlijke redding. De genade van Jezus reikt nog veel verder. Saulus wordt een belangrijk middel (letterlijk: een ‘vat’, vgl. 2 Kor. 4:7) in zijn handen om de naam van Jezus ‘uit te dragen onder alle volken en heersers en onder al de Israëlieten’ (vs. 15). In deze ene zin wordt het programma voor Saulus’ verdere leven samengevat. Lucas vermeldt vaker zulke zinnen die een program bevatten: Handelingen 1:8 en Handelingen 28:31. Opmerkelijk in het programma van Saulus’ leven is de volgorde: eerst alle volken, dan de heersers, dan de Israëlieten. Het boek Handelingen laat deze volgorde ook zien: Paulus trekt eropuit naar allerlei volken, vervolgens moet hij na zijn gevangenneming verschijnen voor verschillende vorsten, en het boek eindigt op het moment dat hij in discussie is met de joden. In Romeinen 9-11 wordt dezelfde beweging zichtbaar: het evangelie gaat naar de volken om uiteindelijk Israël jaloers te maken en ook dat volk van het verbond de ogen te openen voor zijn eigen Messias.

Het nieuwe leven van Saulus, na zijn opstanding, zal niet eenvoudig zijn. Hij zal veel moeten lijden omwille van de naam van Jezus. Dat lijden voor Jezus is een eer: het is een blijk van vertrouwen dat God het je waardig keurt (Mat. 5:1112 en Paulus zelf in Filip. 1:29-30). Door dit lijden komt het leven na de opstanding in het juiste licht te staan: je leeft niet meer voor jezelf, maar voor Christus. Zijn doelen zijn nu jouw doelen geworden, al kost je dat zelf veel pijn en strijd. Zoals Hij geleden heeft om mensen te redden, zo lijd je met Hem mee, om mensen te winnen voor Hem en om zo mensen te laten delen in die geweldige erfenis: het eeuwige leven.

Aanwijzingen voor de prediking

De bekering van Saulus kan de vraag oproepen of wij niet allemaal zo’n ingrijpend bekeringsmoment nodig hebben. Als je dat nu nooit hebt ervaren, is je geloof dan wel echt? In de prediking kan het daarom belangrijk zijn om de nadruk te verleggen van het plotselinge van dit gebeuren naar het wezenlijke ervan. De Heilige Geest kan op verschillende manieren werken: via een plotselinge omkeer of via een lang proces. Maar het wezen van de bekering is altijd hetzelfde: God roept ons om op te staan. Hij komt met zijn licht in ons leven. Dat licht heeft altijd een confronterende kant. We worden ontdekt aan wie we zijn (in Saulus’ geval door die naam ‘Saul’), we gaan ons realiseren dat we in veel opzichten op een verkeerde weg zijn.

Toch is die confrontatie nooit een boosaardig plan van God om ons te kleineren of zelfs te vernietigen. De bliksemflitsen doden Saulus niet. Meteen al klinkt die bevrijdende opdracht: ‘Sta op!’ Jezus komt in ons leven ‘vol van genade en waarheid’: de waarheid is vaak niet gemakkelijk, maar wel heilzaam om te weten, zoals je ook van een arts graag eerlijk hoort wat de diagnose is. Die waarheid wordt vervolgens omsloten door de genade van Christus. Niet voor niets is die genade een kernbegrip geworden in Paulus’ prediking.

Opstanding betekent voor Saulus én ook voor ons dat we niet meer voor onszelf leven. Voortaan staat het programma centraal dat Jezus voor ons heeft. Hij heeft het nu voor het zeggen. De weg met Hem zal ongetwijfeld vaak moeilijk zijn. Hij zelf ging de weg van het lijden, en Hij roept ook ons om achter Hem aan ons kruis te dragen. Maar dat maakt je niet tot een beklagenswaardig mens, integendeel. Het is een eer om te mógen lijden voor Christus. Vervolgde broeders en zusters zijn niet ‘zielig’, en alleen voorwerp van onze diaconale zorg en ons medelijdend gebed. Nee, zij zijn het waard gekeurd om voor Christus te lijden. Wij mogen ons aan hun voorbeeld optrekken: de Heilige Geest werkt zó krachtig dat je het lijden blijkbaar aankunt. Zo word je gesterkt om bijvoorbeeld de minste te zijn in een conflict, of vanwege je principes een promotie mis te lopen, of je op te offeren in dienstbaarheid voor een ander, of de hoon van je familie te verdragen, omdat jij actief bent in de kerk.

Liturgische aanwijzingen

Als lezing uit het Oude Testament zou kunnen dienen 1 Samuël 26; het hele hoofdstuk of bijvoorbeeld de verzen 7-21. In de Psalmen 30 en 116 is sprake van opstanding uit de banden van de dood, uit deze Psalmen kan worden gelezen of gezongen. Uit het Lvdk zijn als Gezangen geschikt: 87, 169, 217, 436, 440, 451, uit de elb Lied 203, 241, 282 en 382.

De thema’s van Trinitatis en de vervolgde kerk komen in het Lvdk samen in de Gezangen 303 (vers 3 en 5) en 399 (vers 2 en 3).

Geraadpleegde literatuur

J. van Eck, Handelingen. De wereld in het geding(cnt), Kampen, 2003; I. Howard Marshall, Acts, serie Tyndale New Testament Commentaries, Leicester, UK, Michigan, 1980; J.R.W. Stott, The Message of Acts, serie The Bible Speaks Today, Leicester, UK, 1990.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken