Menu

Premium

Preekschets Jakobus 3:10 – Dienst met jongeren

Jakobus 3:10

Thema: ‘Spreek’. Uit dezelfde mond klinkt zegen en vervloeking. Dat kan toch niet goed zijn, broeders en zusters?

Schriftlezing: Jakobus 3:1-12

Het eigene van een jeugddienst

De praktijk leert, dat een geslaagde jeugddienst van een aantal factoren afhangt. De belangrijkste is de inbreng van de jongeren zelf. Ik laat hen eerst een gesprek voeren over het onderwerp zelf (op catechisatie, op een clubavond o.i.d.) en maak daar aantekeningen van. De voorbeelden en gedachten, die zij aandragen en de taal die zij daarvoor gebruiken helpen mij. Daarna werken we het creatief uit (een sketch, een interview met iemand enz.), zoeken we liederen uit en muziek (met andere instrumenten) en formuleren we gebeden. Een dergelijke voorbereiding is intensief en tijdrovend, maar het loont.

Een tweede factor is concreet-zijn. Het thema moet dichtbij gebracht worden. De nadruk ligt niet zozeer op de exegese, maar op de realiteit van vandaag en op goede voorbeelden. Ook het taalgebruik dient concreet en direct te zijn.

Een derde factor is de sfeer in de dienst. Dat heeft met een zeker Fingerspitzengefïihl te maken. Dat je toegankelijk bent, een grapje kunt maken, informeel kunt zijn.

Jakobus 3:1-12 is een aansprekend bijbelgedeelte dat gaat over het gebruik van de tong.

De tong, de mogelijkheid om te spreken, om dingen onder woorden te brengen, is een heikel onderwerp. De vrijheid van meningsuiting, het kwetsen van bepaalde groepen in de samenleving, het gevaar dat er heel gemakkelijk polarisatie kan optreden, de rol van de media.

Het is niet moeilijk om hierin actueel te zijn. De kunst zal zijn, om het ook echt dicht bij onszelf te brengen.

Uitleg

Vers 1. ‘U moet niet allen leraar willen zijn.’ ‘Het woord voeren is een wens, een verborgen droom van tallozen; een hoge toon aanslaan is een bijna niet te vermijden nevenverschijnsel’ (Smelik). Leraren zullen extra verantwoording moeten afleggen over wat ze gezegd hebben.

Vers 2. Met onze tong struikelen we allen. Als je dat niet doet, dan ben je een volmaakt mens. Dat lijkt een relativering, maar zo bedoelt Jakobus het niet.

Vers 3-5. De tong lijkt een onbeduidend lichaamsdeel (‘een dun stukje vlees’, Calvijn), maar ze is tot geweldige dingen in staat. Er worden drie vergelijkingen gegeven. Het bit van een paard, het roer van een groot schip en de kleine vlam, die een bos in brand kan zetten. De derde vergelijking laat ook de negatieve keerzijde zien: door de vlam kunnen de opgeroepen krachten zo onbeheersbaar worden, dat het tot een catastrofe leidt.

Vers 6. Vooral wordt hier gewezen op wat het met jezelf doet. Het kwade spreken infecteert je hele persoon en beïnvloedt je houding, je blik, je gebaren. ‘Hij steekt het rad van het leven (NBG-51: rad der geboorte) in brand, met vuur uit de Gehenna.’ Met het rad der geboorte wordt de gang van het leven aangeduid, dat tot stilstand komt bij onze dood. ‘Ge Hinnom’: dal van de zonen van Himmon, gelegen ten zuidwesten van Jeruzalem. Hier werden eertijds de kinderen door het vuur aan de Moloch geofferd. Later werd dit dal als onrein beschouwd en werd er vuil verbrand. Zo werd het ‘de plaats van verderf. De tong kan dus het karakter krijgen van een boosaardig vuur, waarvan de oorsprong ligt in het rijk van het verderf, van de ‘vader der leugen’, die het woord gebruikt om te verderven en te vernietigen.

Vers 7-8. De mens is niet in staat de tong te temmen. Hier wordt de tong vergeleken met een giftige slang, die zijn dodelijk venijn op onverwachte momenten in mensen spuit. Het doet denken aan de slang in het paradijs, die dodelijke woorden influistert.

Vers 9-10. Met de tong kunnen we tegenovergestelde dingen doen. Het beeld komt nu dicht bij de gemeente. Enerzijds bidt en zingt zij en verkondigt zij Gods lof, maar anderzijds kan zij medemensen ernstig kwetsen. Zo’n gespletenheid hoort niet thuis in de christelijke gemeente.

Vers 11-12. Twee beelden uit de natuur maken het duidelijk: eenzelfde bron doet niet tegelijk zoet en bitter water opwellen. Ook produceert een vijgenboom geen olijven of een wijnstok vijgen.

Smelik: ‘Het kan niet, maar als het toch gebeurt – en het gebeurt – dan is bij deze simpele beelden onweersprekelijk duidelijk dit ene: het komt niet uit één bron, uit één hart, het komt niet uit een héél, gaaf mens, maar uit een mens van innerlijke verdeeldheid, een tweezielig mens. En dat is een beangstigende ontdekking.’ Dit is de meest confronterende gedachte, omdat dit het dichtst bij onszelf komt.

Wat opvalt, is dat er in dit gedeelte geen weg gewezen wordt uit deze problematiek. Wel wordt een dringend appel gedaan op de gemeente. Het moet zo niet zijn.

De vraag hoe hiermee om te gaan, moeten de jongeren meekrijgen in de voorbereiding. Het gebed om innerlijke vernieuwing en om een voortdurende wacht voor onze lippen is een antwoord dat overwogen moet worden.

Aanwijzingen voor de prediking

Een heel persoonlijk begin is mogelijk. Leraren, leidinggevende figuren en ook dominees worden speciaal aangesproken. Dat zijn mensen, met wie jongeren soms een ambivalente relatie hebben. Het is niet moeilijk om uit te leggen, wat Jakobus in dit gedeelte over de tong zegt. Maar het is wel moeilijk, omdat jij zelf als prediker niet helemaal vrij staat in dit onderwerp. Je maakt zelf fouten op dit punt, en dat weten de jongelui natuurlijk ook. Door dat te benoemen stel je je kwetsbaar op en kom je gelijk dichtbij.

Nu geeft Jakobus gelukkig direct toe dat bijna niemand geen fouten maakt. Als je je tong kunt bedwingen, dan ben je een volmaakt mens. Dat relativeert. Bovendien, we leven in een samenleving waarin je mag zeggen wat je wilt. Voorbeelden genoeg. Nou, zo bont maken wij het toch niet? Dat je af en toe een ander pijn doet met je woorden, harde woorden spreekt, misschien een kleine draai geeft aan de waarheid… ach.

Maar Jakobus relativeert het niet. Hij begint erover in zijn brief. Blijkbaar kan hij het van christenen niet hebben. Juist bij hén klopt het niet. Dat wil hij duidelijk maken. De ‘tong’ is een grote scheppingsgave, een uniek cadeau dat de mens heeft meegekregen. Dat maakt het menszijn rijk en inhoudsvol. Voorbeelden kunnen hier verduidelijken.

Wat kunnen we allemaal niet in taal uitdrukken? Ons geluk, onze boosheid, onze ontroering. Taal schept gemeenschap met anderen, je deelt met elkaar. De dichtkunst is een vrucht van de taal, evenals de rechtspraak en de wetenschap. Ook God bedient zich van de taal. Hij spreekt! Zo begint Genesis 1: ‘En God sprak…’ Hij openbaart zich in het spreken van zijn profeten en apostelen. Zonder taal zouden wij God niet kennen! En voor onze reactie op God gebruiken wij ook weer onze tong. Wij mogen God dienen met woorden, Hem loven en verheerlijken. Wij geven zijn goede boodschap via de taal door aan anderen. Ook ons geloof heeft alles met onze tong te maken.

Maar nu is het zonde, letterlijk en figuurlijk, dat ook de duivel of het kwaad gebruikmaakt van onze tong en van de taal die wij uitslaan. En dan keert alles in zijn tegendeel om. Dan schept de tong geen gemeenschap, maar heft hij die juist op en maakt die verder onmogelijk. Dan wordt de lofzang een vloek. Dan kun je met woorden mensen onnodig kwetsen, isoleren, en de relatie kapotmaken.

De apostel gebruikt voor deze kant van de tong het beeld van de kleine vlam, die een grote bosbrand kan veroorzaken. Woorden kunnen een enorm negatief effect hebben. Maar het doet niet alleen iets met anderen. Dit vernietigend vuur steekt ook onszelf in brand. Als je negatief over een ander spreekt, vergiftig je daarmee ook jezelf. Je krijgt zelf een negatieve houding. Dit vuur komt dan ook uit een bepaalde bron: de ‘Gehenna’. Het komt uit het rijk van de boze, van de vader der leugen. Het is een duivels vuur, dat aangestoken wordt door de hel. De duivel gebruikt jouw tong om te verderven en te vernietigen.

Dat is schokkend. Onze tong, dus dat wat ik zeg, kén een instrument van de duivel zijn. Het is als een bron. Die kan niet uit een ader zoet én bitter water voortbrengen. Zo kun je als christen niet en God lofprijzen en een naaste verketteren. Dat kan niet. En als het toch gebeurt – en dat doet het, toch? – dan is er maar een conclusie mogelijk: het komt niet uit één bron. Het komt niet uit één hart. Het komt niet uit een heel, gaaf mens. Mijn tong verraadt mij.

Wat moeten wij doen? Wij moeten steeds opnieuw bidden, of God ons vergeven wil, en tot een heel mens wil maken. Tot een mens, die zich in zijn spreken door Hem laat gezeggen.

Liturgische aanwijzingen

Zoals hierboven werd gezegd over het eigene van een jeugddienst, zal de liturgie vooral bestaan uit liederen die de jongeren kennen en mooi vinden. Of ze al dan niet passen is daarbij van minder belang. Liederen die bij dit thema passen zijn: Opwekking 391,511 en 609. Uit het LvdK is te denken aan Psalm 34:5 en Gezang 319 en 463.

Geraadpleegde literatuur

Ik heb gebruikgemaakt van het mooie commentaar van E.L. Smelik, De stiefapostel. De brief van Jakobus, Nijkerk 1960. En van A.N. Hendriks, Eerstelingen onder zijn schepselen. Meditatieve schriftstudies over de brief van Jakobus, Kampen 1994 (2e druk).

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken