Preekschets Jesaja 11:1a – Tweede Advent
Jesaja 11:1a
Tweede Advent
En er zal een rijsje voortkomen uit de tronk van Isaï.
Schriftlezing: Jesaja 11:1-10
Het eigene van de zondag
In deze weken viert de gemeente van Christus dat men de komst van zijn Heer mag verwachten. Daar klopt (‘vol verwachting’) het hart van de gemeente. De associatie met het Sint Nicolaasfeest is nauwelijks te vermijden en misschien ook wel bruikbaar. Zoals aangegeven bij de eerste Adventszondag besteden we in deze tijd aandacht aan de vertaling van traditionele teksten.
Liturgische aanwijzingen
Bij het visioen van vrede, verbonden met de heilige berg Sion, passen de Psalmen 72 en 76. Van de Adventsliederen passen met name de gezangen 125 en 132 goed bij de lezing uit Jesaja. Gezang 239:4 noemt de aan Jesaja 11:2 ontleende zevenvoudige gave van de Geest (verder ook in Gezang 237:3 en 238:5). Als evangelielezing vermeldt het Dienstboek Matteüs 3:1-12. Wie werk wil maken van de vergelijking met het Sint Nicolaasfeest vindt ook aanknopingspunten bij Gezang 116.
Uitleg
Het goede van recente vertalingen zoals die van de KBS en de GBN is dat de aloude woorden van Jesaja nu veel meer als poëzie in de oren klinken. Neem alleen al het begin van vers 3. In de NBG-vertaling van 1951 lezen we: ‘Ja, zijn lust zal zijn in de vreze des Heren’. In de KBS staat hier: ‘Hij ademt eerbied voor de Heer’. Daarmee blijft men in dit geval ook dichter bij het Hebreeuws, want het gebruikte werkwoord is verwant aan het hiervoor steeds herhaalde woord voor ‘geest’. De vertaling met ‘ademen’ past dan beter dan ‘lust hebben’. De meeste aandacht zal echter uitgaan naar het eerste vers. In de KBS luidt deze: ‘Een twijg ontspruit aan de stronk van Isaï, een telg ontbloeit aan zijn wortels’. Niemand zal er moeite mee hebben dat ‘de tronk’ uit de vertaling van 1951 vervangen is door het gebruikelijkere ‘stronk’. Ook de vertaling met ‘telg’ kan verwelkomd worden als een verbetering vergeleken met het in onbruik geraakte woord ‘rijsje’. Het mooie van het woord ‘telg’ is dat het in onze taal niet alleen de betekenis heeft van loot van een boom, maar ook van afstammeling. Dat is niet zo in het Hebreeuws, maar het past wel precies bij de beeldspraak van deze tekst.
Het beeld van de weer opbloeiende plant komt terug in vers 10 door de herhaling van het woord ‘wortel’. In de Nederlandse vertaling levert dat echter een probleem op, want hier is het gecombineerd met een ander beeld: dat van een opgericht vaandel. In onze taal is dat niet mooi. In de KBS is het nog wel gehandhaafd, maar in de GBN is ervoor gekozen om ‘wortel’ te vervangen door ‘nakomeling’: ‘In die beslissende tijd zal de nakomeling van Isaï een baken zijn’. Dat roept wel de vraag op of daarmee de betekenis van de tekst goed is weergegeven. De analyse van de structuur van deze tekst binnen zijn context moet hierover uitsluitsel geven.
Binnen het eerste deel van het boek Jesaja is hoofdstuk 11 te lezen als uitwerking van een eerder uitgesproken oordeel en een eerder gedane belofte. In 6:9-13 wordt het einde aangezegd aan het volk dat niet naar de Heer luistert. Dat eindigt met het beeld van een boom die omgehouwen zal worden. Alleen een stronk blijft staan. Het is echter niet hopeloos: ‘Een heilig zaad, die stronk!’ (KBS). De in het Hebreeuws gebruikte woorden zijn anders, maar het beeld is hetzelfde als in 11:1. Daar wordt het nu verder uitgewerkt. Het verschil is ook meteen duidelijk. Degene die nu opkomt staat wel open voor Gods woord. Zijn herkomst doet denken aan de belofte in 9:16. De daar aangekondigde vredevorst zetelt op de troon van David, de zoon van de in 11:1 genoemde Isaï. In hoofdstuk 9 ligt de nadruk op de afrekening met de boze machten, in hoofdstuk 11 wordt de aangekondigde vrede verder uitgewerkt, uitlopend in een beschrijving die doet denken aan het paradijs, waarin geen enkel schepsel een ander naar het leven staat. Zelfs het weerloze jonge leven is er veilig. Men kan dit mooie visioen van de wolf naast het lam zien als beeldspraak. Machthebbers worden immers vaak met wilde dieren vergeleken (zie Ez. 22:27; Nah. 2:11-12; Zef. 3:3). Het verwijst echter ook naar een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, zoals beschreven in hetzelfde boek Jesaja (65:17-25; met een citaat van 11:6-9 aan het slot).
Die vrede komt er niet zonder slag of stoot. Jesaja moet zich verantwoorden voor het volk dat zich een speelbal voelt van de machtige volken rondom. Die volken komen ter sprake in het tweede deel van hoofdstuk 11. Israël is verspreid geraakt onder en door toedoen van vele andere volken, maar de Heer zal alle resten van zijn volk bijeenbrengen. Israël zal niet ondergaan in de volken, maar ‘als een vaandel voor alle volken staan’, zo staat er in vers 10. De uitdrukking ‘vaandel voor de volken’ wordt ook gebruikt in vers 12. Zo verbindt vers 10 de twee delen van hoofdstuk 11. Het is dus meer dan de afsluiting van de profetie van het vrederijk in de verzen 1-9. In dit licht is het goed om nog eens te kijken naar de vertaling van het genoemde woord in vers 10. De GNB suggereert dat het beeld hetzelfde is gebleven. Het is aannemelijker dat hier letterlijk en figuurlijk van groei sprake is. Wat eerst een jonge loot was heeft nu zelf wortel geschoten en groeit uit tot iets groots.
Aanwijzingen voor de prediking
De combinatie met de lezing uit Matteüs 3 over Johannes de Doper helpt ons eraan herinneren dat de mooie woorden uit Jesaja 11 over het vrederijk inzetten met het beeld van een scherp oordeel. Johannes dreigt met de bijl, bij Jesaja lezen we over het resultaat van het werk met de bijl: er is slechts een stronk overgebleven. Het blijft gelukkig niet bij dit vernietigende oordeel, maar aan hun boodschap wordt geen recht gedaan als het zou verdwijnen achter de heilsboodschap. Wie niet durft te snoeien kan daarmee de groei belemmeren.
Maar er is ook een tweede en heel belangrijke overeenkomst tussen beide teksten. Die heeft te maken met de centrale plaats in de heilsboodschap van de Geest van de Heer. Johannes spreekt van Hem die zal dopen met de Heilige Geest, Jesaja beschrijft hoe de nieuwe telg uit de stronk van Isaï door de Geest van de Heer recht en vrede zal brengen. De gave van de Geest wordt uitgewerkt in Jesaja 11:2-3a. Dat gebeurt in zevenvoud. Daaraan is in de kerkelijke traditie (sinds Augustinus) het zogeheten sacrum septenarium ontleend. Deze is gebaseerd op de tekst van de Septuaginta. Die voegt aan de wijsheid, het inzicht, het beleid, de kracht, de kennis en de eerbied voor de Heer, ook nog de gehoorzaamheid toe (waar in het Hebreeuws de eerbied wordt herhaald). Het is een mooie uitdaging voor de prediking om deze gaven verder uit te werken. Er is een opgaande lijn in deze gaven aan te wijzen. Met de eerste twee (wijsheid en inzicht) kan een mens ontdekken waar het nu eigenlijk om gaat in het leven en hoe je leven zin krijgt; de volgende twee (beleid en kracht) hebben te maken met het vermogen om deze ideeën en gedachten in daden om te zetten; het derde paar (kennis en eerbied voor de Heer) brengt dit alles in relatie met het geloof; de gehoorzaamheid aan de Heer tenslotte onderstreept het belang van de eerbied voor de Heer als begin van de wijsheid (Job 28:28; Ps. 111:10; Spr. 1:7). Blenkinsopp, 265, citeert in dit verband een Joodse spreuk uit de eerste eeuw: ‘bij wie de angst voor de zonde sterker is dan de wijsheid, daar blijft de wijsheid bestaan; bij wie de wijsheid sterker wordt dan de angst voor de zonde, daar blijft de wijsheid niet bestaan’.
Juist op 5 december lijkt het de moeite waard om na te denken over gaven. Wat kun je allemaal krijgen? Wat heb je werkelijk nodig? Als we Johannes de Doper aan het woord laten, dan klinkt ook heel duidelijk de vraag: wat doe je met de mogelijkheden die je gegeven zijn?