Menu

Premium

Preekschets Johannes 1:14 – Kerst

Johannes 1:14

Kerstmorgen

Het Woord is mens geworden en heeft bij ons gewoond, vol van goedheid en waarheid, en wij hebben zijn grootheid gezien, de grootheid van de enige Zoon van de Vader.

Schriftlezing: Johannes 1:1-18

Het eigene van de dag

Het klassieke rooster geeft voor de eerste kerstdag de proloog van het Johannesevangelie aan. De woorden zijn voor de trouwe kerkganger bekend, maar het zijn niet de makkelijkste woorden. Na de kerstnachtdienst met de traditionele lezing van het kerstverhaal uit Lucas is het goed om op kerstmorgen wat meer afstand te nemen van het romantische kerstgevoel en de verdieping in te gaan. Probleem daarbij zijn de kinderen, althans het feit dat zij de kerstnachtdienst niet hebben meegemaakt. Ook de leiding van de kindernevendienst wil daarom vaak dat op kerstmorgen toch het vertrouwde kerstverhaal klinkt. Een mogelijkheid is om de woorden uit Lucas voor kinderen kort samen te vatten c.q. te parafraseren dan wel in een vertelling tot leven te brengen. Zo blijft er alle ruimte over om ook Johannes vol tot klinken te brengen.

Uitleg

Heel de proloog van het Johannesevangelie is bedoeld om de hoorders te laten proeven wie de mens Jezus Christus is. Er wordt door Johannes zelf gekauwd op het logos-begrip (de meditatio). Waar in het Evangelie van Lucas bij de herders het verlangen naar God wordt gewekt en zij op zoek gaan naar het teken (een kind in de kribbe) (zie 24 december), stelt Johannes nu twee dingen aan de orde. Hoe ‘smaakt’ de volwassen geworden mens Jezus (hoe zien wij Hem?) en wat doen wij daarmee?

Voor menig hoorder laat het antwoord op die vraag zich nog niet zonder meer afleiden uit de tekst. De tekst is enerzijds mooi, poëtisch, maar anderzijds ook abstract. Wat moet de kerkganger zich bij dit alles voorstellen? Door de opzet van Johannes lijkt het bovendien alsof alle aandacht in eerste instantie uitgaat naar het logos-begrip. Pas in vers 14 en 17 wordt duidelijk met wie de logos geïdentificeerd wordt (de mens Jezus Christus). Toch is het omgekeerd. Johannes wil niet zozeer iets vertellen over de logos, maar hij wil aan de hand van dit begrip duidelijk maken wie Jezus Christus voor ons is. Impliciet klinkt zijn Naam dus al in het eerste vers. De Bijbel in Gewone Taal probeert daarom ook deze afstand te overbruggen door al in het eerste vers het woord ‘Gods Zoon’ te laten vallen, om van meet af aan duidelijk te maken over wie het gaat.

De nbg kiest ervoor om traditioneel te beginnen met ‘het Woord’. Deze vertaling van het logos-begrip is een verlegenheidsoplossing. Het begrip ‘logos’ is immers een begrip met een veld aan betekenissen dat zich niet zonder meer laatvertalen. voeling met dit begrip ontstaat pas door naar andere plaatsen te kijken. In het Oude Testament wordt de logos bijvoorbeeld gebruikt om de wijsheid aan te duiden. Daarin klinken al noties door die ook terugkomen bij Johannes (noties als de wijsheid als persoon, bij God aanwezig, een afspiegeling van God, naar de mensen toe komend etc.). Ook in de hellenistische wereld werd het begrip gebruikt en had het zijn specifieke betekenis. Philo gebruikt het bijvoorbeeld om de bemiddelende instantie tussen de transcendente God en de geschapen wereld aan te duiden. Een notie die ook bij Johannes terugkomt. Dit alles klinkt bij Johannes mee, maar uniek is het dat hij het begrip verbindt aan een mens.

Door onze vertaling van logos met ‘Woord’ en de eerste woorden ‘in het begin’ ontstaat ook al gauw een associatie met Genesis 1. Toch moeten we daarvoor oppassen. Er zijn verschillen. In Genesis is God rechtstreeks aan het woord (Hij sprak); daar zit niets tussen. In Johannes is de logos een zelfstandige grootheid die er al was voor het begin van de wereld. Verder zou je op grond van Genesis kunnen denken dat God na de zeven scheppingsdagen klaar was met het scheppen. Daar heeft Jezus nog geen rol in. Je zou dan kunnen denken dat het komen van Jezus Christus als het Woord een vervolgstap is na de schepping. Dat beeld komt echter zo niet terug in het Oude Testament. Op tal van plaatsen worden ook andere daden van God gezien als voortgaande schepping. Johannes gaat mee in dat laatste. Verhelderend is daarvoor de parallellel tussen de verzen 1 en 14: ‘in het begin was het Woord’ staat tegenover ‘het Woord is mens geworden’; het ‘Woord was bij God’ staat tegenover ‘het Woord heeft bij de mensen gewoond’ en ten slotte staat ‘het Woord was (als) God’ tegenover ‘wij hebben zijn doxa gezien’.

Samengevat: Johannes wil onderstrepen dat Jezus niet zomaar een schakel is in het scheppingsplan van God, maar dat hij er mede-uitvoerder van is en dat vanaf het begin van de wereld tot aan het einde. Bovendien is de mens Jezus van dezelfde soort (doxa) als de logos bij God. Natuurlijk is dit voor ons mensen niet te bevatten. Hem zien was God zien. Augustinus is zich daar in een van zijn preken al sterk van bewust. Augustinus wil het voor zijn hoorders gemakkelijker maken en introduceert daartoe het beeld van het vuur en de gloed: ‘Ik geef u een voorbeeld: de gloed die even oud is als het vuur, zijn vader. Het vuur brengt namelijk gloed voort en bestaat nooit zonder gloed. Als u dan inziet dat de gloed even oud is als het vuur, sta God dan een even eeuwige zoon toe.’ Deze woorden van Augustinus lijken mij een mooie waarschuwing om ons niet al te veel in speculaties te verliezen. Het is ook goed om ons te realiseren dat deze woorden niet het gevolg zijn van ‘eerst’ denken, maar van een levende ontmoeting met Jezus van Nazaret. Waar het Johannes om gaat is dat wij God niet rechtstreeks kunnen zien, maar dat Jezus Christus Hem heeft doen kennen.

Aanwijzingen voor de prediking

Daar waar het ons een beetje begint te dagen wie Jezus Christus werkelijk is, komt onmiddellijk ook de vraag op hoe wij ons tot Hem verhouden. Een mogelijkheid in de preek is om een aantal beelden van Christus de revue te laten passeren. Hoe zien we Hem? Als een joods leraar, als een voorbeeld, als een vrijheidsstrijder? Bij al die beelden blijft er iets van een kloof zitten tussen ons (mijn ik) en dat wat wij Jezus toedichten. Van een leraar bijvoorbeeld kan ik iets leren. Ik kan iets van zijn kennis overnemen en dat toevoegen aan mijn eigen ik. Dat ‘ik’ blijft dus op zichzelf staan. Het lijkt er echter op dat Johannes er in zijn proloog alles aan wil doen om dat ‘ik’ uit zichzelf te brengen door in relatie te treden met Jezus Christus en daarmee tot God. Johannes zet de boel dan ook op scherp door te spelen met allerlei tegenstelling (licht en duisternis, leven en dood, afwijzing en ontvangen, enz.). Het kan de hoorders bepalen bij de vraag waar zij in dit spanningsveld zelf staan.

De valkuil van de preek is dat wij ‘redenen’ gaan aandragen waarom het voor ons goed zou zijn om de band met Jezus aan te gaan, tenminste als die redenen te maken hebben met ons utiliteitsdenken: wat heb ik eraan? Die verleiding ligt voortdurend op de loer. We worden er gelukkiger van, ik kan van mijn misstappen afkomen, Hij brengt mij vrede. Allemaal waar, maar de werkelijke reden ligt dieper. In vers 2 wordt gesteld dat de logos in het begin bij God was. Daarna wordt het proces beschreven van het ‘worden’ van de dingen. Alles om ons heen, inclusief ons ‘zelf, bestaat niet op zichzelf (zoals God), maar vindt zijn oorsprong ergens anders (zonder dit is niets ontstaan van wat bestaat). Ook al zijn wij vaak op ons eigen zelf betrokken, toch hebben we altijd een opening naar onze oorsprong, al beseffen we dat niet (kloof, breuk, zonde). Smelik schrijft het zo: ‘Wanneer men de dingen naar de toekomst gericht ziet, verschillen zij, maar als men ze beschouwt naar hun herkomst, is er geen onderscheid; ze hebben een negatief kenmerk: niet-zonder-Hem; maar dit negatieve kenmerk is de eigenlijke bepaling van hun positief wezen.’ Geloven in Jezus laat zich in die zin niet beschrijven in termen van ‘nut’. Het brengt ons slechts het besef wie wij ten diepste zijn en daarmee tegelijkertijd al het andere (zoek eerst het koninkrijk van God en al het andere zal je gegeven worden bovendien). Het is de taak van de mystagoog in de preek om de hoorders zo te laten kauwen dat ze smaken en proeven wie de Heer is en dat van daaruit het verlangen wordt gewekt om met Hem een relatie aan te gaan.

Liturgische aanwijzingen

Voor de kerstmorgen zijn er genoeg kerstliederen te vinden. Een lied dat ‘het Woord’ bezingt is lied 6 uit de bundel Tussentijds. Als OT-lezing valt te denken aan Genesis 1:1-5. De gelijkenis met Johannes ligt voor de hand, al zijn er natuurlijk wel verschillen. Wordt in de preek de nadruk gelegd op God die ons in alles voorafgaat, dan is dit een uitstekende lezing.

Geraadpleegde literatuur

Bijzonder inspirerend vond ik E.L. Smelik, Het evangelie naar Johannes(pnt), 6e druk, z.j. Daarnaast maakt M. de Jong, ‘De proloog van Johannes in de Bijbel in Gewone Taal’, in Met Andere Woorden, december 2012, mooi duidelijk hoe moeilijk het logos-begrip te vertalen is naar begrijpelijk Nederlands. Het preekfragment van Augustinus komt uit preek nr. 118, 2 en is te vinden in Aurelius Augustinus, De weg komt naar u toe, Budel, 2007.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken