Preekschets Johannes 9:2,3
Johannes 9:2, 3
Invocabit
En zijn discipelen vroegen Hem en zeiden: Rabbi, wie heeft gezondigd, deze of zijn ouders, dat hij blind geboren is?
Schriftlezing: Johannes 9:1-7; 24-34
Het eigene van de zondag
Eerste zondag in de veertigdagentijd of lijdenstijd. Deze en de volgende drie zondagen zal de vraag naar het waarom van het lijden centraal staan.
Liturgische aanwijzingen
Voor oudtestamentische lezingen valt te denken aan Jeremia 29: 17-24; 35:3-7; Psalm 146. Mogelijke liederen: LvdK Psalm 145:1, 2, 3; Gezang 75:7-9; 225.
Geraadpleegde literatuur
Leslie Newbigin, The Light has come. An exposition of the fourth gospel, Grand Rapids 1982; C.H. Dodd, The interpretation of the fourth gospel, Cambridge 1963; Theologisches Begriffslexicon zum Neuen Testament, Wuppertal 1977.
Uitleg
In hoofdstuk 7 en 8 vertelt Johannes wat Jezus over zichzelf zegt in de tempel van Jeruzalem. Wat volgt in hoofdstuk 9, staat in het kader van de spanning die is ontstaan in de voorafgaande gebeurtenissen. De mensen in de tempel verbazen zich over Jezus’ wijsheid en de tekenen die Hij doet. De overpriesters en Farizeeën zien een religieuze en politieke crisis dreigen. Iedereen vraagt zich af: ‘Waar haalt Jezus het lef, de wijsheid en de macht vandaan?’ Het loofhuttenfeest (uit Johannes 7) was een feest met grote eschatologische verwachting. Men zag uit naar de ‘dag des Heren’ waarop de voeten van de Heer op de Olijfberg zullen staan en het levenschenkend water uit Jeruzalem zal stromen (Zach. 14; Ez. 47). Op dat feest van de komst van God op de aarde, werd de tempel vol lampen gezet en werd er dagelijks water vanuit de bron van Siloam over het altaar in de tempel gegoten om dat komende licht en dat stromende water te verbeelden. Jezus trekt tijdens zo’n plechtigheid alle aandacht naar zich toe en roept: ‘Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke.’ Alsof de Heer al gekomen was, alsof het water al werkelijk stroomt, alsof het licht er al is! De religieuze leiders zijn woedend. Nikodemus moet voor Jezus in de bres springen.
De volgende dag testen de Farizeeën en schriftgeleerden Hem. Wat doet Jezus met de wet, die er toch is om het volk zoveel mogelijk zuiver van kwaad te houden? Jezus maakt duidelijk ‘Hoe krijgen ze de zonde de wereld uit als die zo diep in henzelf zit?’ ‘Wie van u zonder zonde is, werpe de eerste steen.’ Jezus zegt dat Hij het licht van de wereld is; wie Hem volgt loopt in het licht. Een half hoofdstuk argumenten volgt. Vanaf hoofdstuk 1 (vooral 3) is duidelijk: Jezus is niet met argumenten ‘van beneden’ te verklaren. Hij komt van boven. Hij krijgt zijn opdrachten, kracht en bevestiging van God de Vader. Hij is gezonden. Wie dat wat onzichtbaar is niet kan zien, kan ook niet zien wat zichtbaar is. In dat spanningsveld met de vraag ‘Is God al in ons midden? Is Jezus werkelijk het licht en het water?’ en de vraag naar zonde en oordeel, geeft Jezus een man het licht in zijn ogen.
Op straat, op de sabbat, buiten de tempel, geneest Jezus een blinde, en loopt verder voor de man gezien heeft wie hem genezen heeft. Aanleiding van dit gebeuren is de vraag naar de oorzaak van de handicap. De discipelen gaan ervan uit dat het zonde is, maar zonde van wie? Weer laat Jezus zien, dat het zonde is als iemand zijn lichaam niet optimaal kan gebruiken en dat God de Vader het anders wil en kan, en dat Hij, als mens, die liefde ‘in de vingers’ heeft.
Aanwijzingen voor de prediking
Voor een gesprek met de kinderen: ik zie, ik zie wat jij niet ziet: wat zie je hier in de kerk? (Mensen, preekstoel, raam, stof.) We zien allemaal wat anders. Hoe kan dat? We zijn anders en zien anders. We kunnen elkaar op dingen wijzen. Zie je God? Hoe weet je dat Hij er is? Wat zou God nu zien, denk je?
Wat is de wortel van het kwaad en hoe krijgen we die eruit? Ondanks onze welvaart en kennis zijn we nog steeds erg kwetsbaar. Door zonde en ziekte aan elkaar te koppelen, zoals de Farizeeën dat doen, krijg je meer grip op tegenslag. Je hebt het dan aan jezelf te danken. Wij, moderne Nederlanders, zoeken het vaak meer in levensstijlen en mopperen op de medische zorg. En als moderne mensen vragen we eerder: ‘Waar is God nu toch?’, dan: ‘Wat heb ik fout gedaan?’ Jezus verlegt de focus. Niet: ‘Wat heeft God met deze mens laten gebeuren en waarom?’, maar: ‘Wat gaan we van God zien door deze mens?’
De woorden die Johannes van Jezus heeft opgetekend zijn vaak moeilijk te vatten, maar de daden zijn zonneklaar. Dit is het zesde teken (van de zeven) en voor- en tegenstanders kunnen er niet omheen dat het een wonder is. Ook de genezen man heeft te maken met een feit voordat hij de theorie snapt. Bij zoiets moet je wel een standpunt innemen. Regelgevers zonder liefde kunnen een wonder beschrijven als zonde en een genezing als ziekmakend. Ze staren zich, in hun angst, blind op regels. Herkennen wij wonderen?
‘Niet om de zonde in hem, maar zodat zijn geloof aan het licht komt, daarom tast hij aanvankelijk in het duister’, legt Jezus zijn leerlingen uit. ‘En wij moeten doen waarvoor we gezonden zijn, totdat we geen sprankje licht meer zien en Ik in de nacht verborgen ben.’ Er groeit inderdaad geloof, na gehannes over de feiten, en redeneringen die niet kloppen. Maar er groeit ook haat. Het licht wordt niet begrepen, het wordt bedreigd; het zal begraven worden, maar niet gedoofd (Joh. 1).
Jezus zendt een blinde ziende weg. Onherkenbaar veranderd. Hij had niet gezien met wie hij te maken had gehad maar hij had de naam van Jezus onthouden. Hij hoorde wel. De genezing vond plaats op de sabbat. Jezus heeft al eerder uitgelegd dat Hij niet naar de dag van de week kijkt, maar naar wat zijn Vader doet: ‘Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook’ (5:17). De leiders proberen het verhaal van de genezen man in een mal te persen. Als dat niet lukt, zetten ze de man die net weer mee kon doen, buiten het godshuis. Jezus kan en mag niet met God op één lijn geplaatst worden want Hij houdt zich niet aan de sabbat, dus niet aan de wet en is dus zondig. En die ex-blinde was ook zondig, anders was hij niet blind geweest. Zonde herken je aan ziekte, en aan afwijkend gedrag, is de redenering. De genezen man argumenteert dat je aan de boom de vruchten kent.
Buiten ontmoet de genezen man Jezus. Jezus vraagt hem naar zijn geloof in de Zoon des mensen (de mens door God gezonden, de mens zoals hij zou moeten zijn). Heeft hij het teken gezien? (vgl. Joh. 5). De man weet nog niet met wie hij te maken heeft. ‘Je hebt Hem niet alleen gezien (de blinde is ziende geworden), maar Ik ben het, Ik die met je in gesprek ben.’ De buitenstaander komt binnen bij de mens bij uitstek, Jezus, die benadrukt dat Hij niet komt om te oordelen, maar om te redden. Hij legt uit hoe het oordeel werkt: iedereen moet een standpunt innemen ten aanzien van Jezus en de dingen die Hij in navolging (Joh. 5:19) van de Vader doet. Waar Gods heelheid dichter bij komt, komt het oordeel mee. Het oordeel van de God-geleerden en daarmee Gods oordeel over hen.
In het lijden staat God aan onze kant. Het lijden is niet zomaar straf op de zonde, het is meer gevolg van de zonde en niets en niemand in de schepping is er vrij van. Waar God de ruimte krijgt, waar Hij gezien wordt en gehoorzaamd, daar worden het lijden en de hopeloosheid opgeheven. Jezus laat het zien, doet het voor. Niet de vraag naar hoe het werkt, maar hoe je er samen met God naar kunt kijken, helpt je verder. Niet alleen: ‘Heer, maak hem beter’, maar ook: ‘Heer, hoe kijkt U hier naar? Wat kan ik doen? Op welk moment wilt U een teken laten zien van uw macht over de ziekte? Hoe dan?’
Hoe diep de zonde zit blijkt uit de reacties op Jezus. Het blijft onkruid wieden als de tegenstander zelf, die door de zonde voet aan wal heeft gezet, niet is verslagen. En daarvoor zal de dood zelf overwonnen moeten worden. Dat lukt geen mens. Dat lukt alleen de Zoon van God.
De nadruk in de prediking kan liggen op Jezus, die het lijden opheft en zo afkoerst op zijn eigen lijden. De nadruk kan ook liggen op: wat je niet zien wilt, zie je niet. Wie niet wil, is niet te overtuigen. Zoals de man die dacht dat hij dood was. Ze haalden er een dokter bij. ‘Kunnen doden bloeden?’, vroeg de dokter? ‘Nee, dat niet’, dacht de man. De dokter nam een speld en de man bloedde wel. ‘Tjonge, doden bloeden toch!’, riep hij uit.
Een paar vragen kunnen hier gesteld worden. Waar lopen wij gevaar waarden en rituelen te gebruiken die echte vragen en echte antwoorden in de weg staan? En: wat voor antwoord geven wij op vragen naar lijden en zonde? Ook: waar klopt onze theorie niet met onze beleving? Hoe gaan we daarmee om?