Menu

Premium

Preekschets Lucas 14:17

Lucas 14:17

Derde zondag na Pinksteren

Kom, want alles is klaar.

Schriftlezing: Lucas 14:15-24

Het eigene van de zondag

Deze eerste zondag na Trinitatis is het de zondag voor de genodigden. Uitgenodigd zijn ze voor de maaltijd in Gods Koninkrijk. Hierbij rijst opnieuw de vraag: wie is de mens? Het zijn legitieme verontschuldigdingen, een voor een, die gegeven worden om niet op de uitnodiging in te gaan. Druk bezig is men met het alledaagse en niet in staat om zich onverwacht te laten verrassen in het hier en nu! Wie vult dan de lege plaatsen op in Gods huis? Opnieuw is Helmut Thielicke mede een gids door zijn eigen uitleg.

Uitleg

‘Zomaar een mens heeft een grote maaltijd aangericht, velen heeft hij uitgenodigd’, genodigd in het huis van de oversten der farizeeërs spreekt Jezus veelvoudig over nodiging (kaleoo). Het gesprek ging over zaligheid: ‘Zalig zul je zijn omdat zij niets hebben om jou vergelding te geven: want het zal je worden vergolden bij de opstanding der rechtvaardigen’ (vs. 14). Een van de gasten concretiseert, vernauwt het tot al wie brood mag eten in het Koninkrijk van God. De inzet ‘wie is het die mag eten?’ wordt nu in de gelijkenis totaal anders bekeken. De focus ligt niet bij wie mag, maar wie de nodiging beantwoordt. En in het verlengde hiervan de vraag wat de mens weerhoudt om plaats te nemen in Gods Koninkrijk.

Velen zijn genodigd maar worden verrast door het onverwachte moment. Nu (èdè) is alles gereed! Het is nog te vroeg, midden in het dagelijkse bestaan klinkt de roep van de dienaar. Thielicke verwijst naar het vermogen om lief te hebben: ‘Wie liefheeft, moet zich uit zijn plannen en voornemens laten losscheuren. Ik moet bereid zijn mij door opdrachten te laten verrassen, die God mij vandaag geeft. God dwingt mij tot improvisatie. Want Gods opdrachten hebben altijd iets verrassends en de gevangene, gewonde en angstige broeder, in wie de Heiland mij ontmoet, ligt vast en zeker alleen dan op mijn weg als ik iets anders van plan ben en andere verplichtingen heb. God is altijd een God van de verrassing: niet alleen in de manier waarop hij mij helpt – want ook Gods hulp komt steeds uit een volstrekt andere richting dan dat ik het verwacht, maar ook in de manier waarop hij mij roept, nodigt, opdrachten geeft en mensen op mijn pad zendt.’

Het verhaal zoomt in op drie genodigden en hun verontschuldigingen (paraiteomai). Is veront-schuld-iging hier legitiem of niet? Ze worden geroepen terwijl ze bezig zijn met het verwerven van het bezit van de aarde . maar is de aarde ons niet al gegeven tot beheer?, vragen sommige exegeten zich dan af. Ze worden geroepen, bezig met het verwerven van een vijfspan, waarmee de grond kan worden doorploegd. Sommigen lezen hierin een verwijzing naar de leerregels van de Thora en het bestuderen ervan. Ze worden geroepen als pasgetrouwden, nét in verbondenheid getreden met de meest nabije mens. Sommigen herkennen hierin het excuus dat ook als vrijstelling geldt voor de dienstplicht. De heer des huizes wordt echter woedend om de verontschuldiging. De plaats bij de feestmaaltijd overstijgt deze wereldse excuses. Hij zendt zijn dienaar voor de tweede keer, en zelfs voor de derde keer, opdat armen, misvormden, blinden en lammen binnen worden geleid totdat het huis vol is. Zalig zijn, die …

Het appel aan de genodigden is niet vrijblijvend, zo schrijft Thielicke: ‘Wie zich in het “vandaag” niet kan openen en waar de verontschuldiging het legitiemste van de wereld is, daar keert God om en houdt elders intocht. Zeker na een tweede hartinfarct is het misschien eenvoudiger om vroom te zijn, maar God nodigt mij in het nu, waar ik in de kracht van mijn leven ben.’ ‘Jezus – gast in elke gast, en gastheer in wie ontvangt en uitnodigt – kan ons door zijn evangelie de ogen opentrekken: dan zullen wij zien tot welk goddelijk feest hij elke mens aan zijn tafel uitnodigt! Wie in dit licht ontvangt én ontvangen wordt, kent de vreugde waarvanhet geloof ons zegt dat zij in het hart van God onuitputtelijk opborrelt’ (Standaert, 226v).

Aanwijzingen voor de prediking

Voor de prediking reik ik opnieuw een voorbeeld aan vanuit de pastorale praktijk met mensen met een verstandelijke beperking. Het bijbelverhaal helpt om het licht op details te richten die in het gewone verstaan van het leven ondersneeuwen. Laten we ons wegroepen uit onze eigen wereld en beslommeringen, uit onze eigen gedachten en beelden die we van een ander hebben? Staan we open voor wat er in het nu gebeurt en staan we open voor onverwachte verrassingen? Brengen we het geduld op om echt te luisteren en in te gaan op de uitnodiging om in het verhaal van de ander iets te zien van het oplichten van Gods Koninkrijk?

Verhaal uit het ‘gewone’ leven

Pedro heeft een aangepaste rolstoel. Hij lijkt op een enorme luie stoel, die zich vormt om Pedro’s vergroeide lichaam. Dankzij de nieuwste techniek kan hij hem met een lichte vingerdruk bewegen. Handig manoeuvreert hij hem om de hoeken van de gang naar zijn eigen kamer. Hier kunnen we rustig praten. Elk gesprek begint met dezelfde woorden: ‘Hoe was je week Pedro?’ Zijn hoofd schudt van nee (alsof hij wil zeggen: dat is niet de goede vraag), waarop hij moeizaam en langzaam zegt: ‘M-ij-n b-e-n-e-n.’ Geduld is wat Pedro van zijn gesprekspartner vraagt en vooral het respect, dat hijzélf zijn woorden mag uitspreken. Ook als hij niet de kracht meer heeft om het speeksel door te slikken: hij zal spreken! Steeds weer deze woorden ‘m-ij-n b-e-n-en’. Uitgesproken, door de ander gehoord en pas dan gaf Pedro woorden aan het verhaal van alledag. Op een vraag, ‘wat is er dan met je benen?’, weigert hij echter categorisch te reageren: een antwoord hierop bestond niet, zijn levensverhaal wel.

Vroeger kon hij lopen. Trots liet hij mij ooit een foto zien van zichzelf als zevenjarige, fietsend naar school. Op de kleuterschool al viel hij vaak en werd hij tot leedvermaak van zijn klasgenoten. ‘Ja,’ zegt hij nu opgewekt, ‘toen kon ik wel lopen met mijn benen!’ Dat was en is een groot goed voor hem, want in de vijftig jaren die volgden, was het voor hem een beproeving om vol te houden wat nóg wel kon.

Zijn benen gaven het aan: de kracht werd minder, de herinneringen werden levendiger. Hij bewaarde ze goed, vooral toen de zorg van anderen voor hem groter werd. Aan ieder die met hem optrok, vroeg hij om het met hem uit te houden in het ‘niet meer kunnen’. Met engelengeduld vocht hij om autonomie, en met woede als deze met voeten werd getreden. Met ‘m-ij-n b-e-n-e-n’ vertelt hij aan wie het wil horen zijn lijdensweg én zijn levenstaak.

Vlak voor zijn zestigste verjaardag ging het slechter met Pedro. Om zijn bed waakten de verzorgers en een ver familielid, geroepen om erbij te zijn. Soms waren er nog momenten dat hij even wakker werd. ‘Pedro, hoe is het met je benen?’ vroeg ik hem. Hij keek me nog één keer aan. Stralend! Voor het eerst in al onze gesprekken beantwoordde hij die vraag: ‘Goed!’

Liturgische aanwijzingen

LB noemt bij onze lezing Gezang 50 en 454.

Geraadpleegde literatuur

Helmut Thielicke, Das Bilderbuch Gottes. Reden über die Gleichnisse Jesu, Stuttgart 1957; W.A. Verheij, De Geest wijst wegen in de tijd, Kampen 1991; Benoît Standaert, Het woord is onder ons. Overwegingen van een monnik bij het Lucasevangelie, Tielt 1991.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken