Menu

Premium

Preekschets Lucas 1:68 – Vierde Advent

Lucas 1:68

Vierde adventszondag

Geprezen zij de Heer, de God van Israël, hij heeft zich om zijn volk bekommerd en het verlost.

Schriftlezing: Lucas 1:67-80

Uitleg

De mensen die getuige geweest zijn van de besnijdenis en naamgeving van Johannes, hebben zich afgevraagd hoe het verder met dit kind zou gaan. Het lied dat de vader vervolgens aanheft, klinkt als een antwoord op hun vraag. Na Elisabet (vs. 41) wordt Zacharias vervuld met de heilige Geest om een profetie door te geven aan de bewoners van het bergland van Judea. Het lied, dat bekendstaat als het Benedictus, bestaat uit twee delen. In de verzen 68-75 bezingt Zacharias Gods handelen nu de volheid van de tijd is aangebroken. Het tweede gedeelte (76-79) is een profetie in de eigenlijke zin van het woord, omdat de vader hier beschrijft welke toekomstige taken zijn pasgeboren zoon moet gaan vervullen. In het lied wordt de vreugde van een man die op hoge leeftijd vader is geworden, opgenomen in het wijdere verband van Gods heilvolle omzien ten gunste van zijn volk Israël.

Terwijl Maria haar lied inzette met een persoonlijk getinte uitroep van vreugde, begint Zacharias’ lofzang met een traditionele lofprijzing, die niet alleen veelvuldig in de psalmen is terug te vinden, maar ook in liederen en gebeden uit de intertestamentaire periode. Wie deze woorden in de mond neemt, onderwerpt zich daarmee onvoorwaardelijk aan Gods heerschappij en is bereid zijn wil te gehoorzamen. Zacharias volstaat echter niet met het ‘geprezen zij de Heer’, maar voegt toe: ‘de God van Israël’. Deze toevoeging komt slechts een aantal keren voor in het OT; onder andere aan het einde van het tweede en vierde Psalmenboek (72:18 en 106:48). In Psalm 106 wordt het volk opgeroepen met ‘Amen!’ te reageren op de lofprijzing, wanneer zij gehoord hebben hoe God, ondanks de overtredingen en ondankbaarheid van zijn volk, toch aan zijn verbond gedacht heeft en medelijden wekte bij allen die hen hadden weggevoerd. Aan het einde van Psalm 72 klinken de woorden ‘de Heer, de God van Israël’ nadat het perspectief van Davids zoon Salomo verschoven is naar de koning die in de volheid van de tijd eeuwige vrede en gerechtigheid zal schenken. In deze zin wil het Benedictus reeds in de eerste regel antwoord geven op Gods zending van de Messias, die een omkeer teweeg zal brengen in de geschiedenis.

Alle aandacht wordt nu gericht op God die omgezien heeft naar zijn volk en reddend heeft ingegrepen (episkeptesthai, aor., met het Hebr. Equivalent pkd). De vertaling ‘omzien naar’ verdient de voorkeur boven ‘zich bekommeren om’. In het OT wordt dit werkwoord onder andere gebruikt voor het heilvolle omzien naar de enkeling of het volk. Bij Sara en Hanna is dat de nood van hun kinderloosheid. God ziet naar hen om en brengt een omkeer in hun situatie (Gen. 21:1 en 1 Sam. 2:21). Aan het einde van zijn leven bemoedigt Jozef zijn broers door te betuigen dat God zeker naar hen zal omzien (Gen. 50:24-25). Een andere aspect, dat in het OT frequenter voorkomt, is het ter verantwoording roepen om rekenschap af te leggen (vgl. Ps. 17:3, Job 7:17-18; zie verder Jenni / Westermann II, 466-486 en vooral 476 e.v.). Zacharias bezingt de betekenis van Gods grote daden op dit moment: er is vreugde voor het hele volk, want God gaat omzien naar het volk dat Hij had moeten straffen voor hun zonden. Nu gaat Hij verlossing bewerken.

Dat God de Messias zendt om het volk los te kopen (lutroosis) komt onvoldoende tot zijn recht, wanneer de nbv keras sooterias weergeeft met ‘reddende kracht’. Het weerbarstige en ongewone karakter van de woorden moet in de vertaling hoorbaar blijven. De hoorn is symbool van kracht (vgl. Ps. 18:3). De combinatie van keras en het werkwoord egeirein eist de aandacht van de hoorders op. Een hoorn kan verhoogd of opgericht worden. Het werkwoord dat Zacharias echter gebruikt, past bij het ‘doen opstaan’ van een profeet. Vers 69 klinkt tegen de achtergrond van onder andere Psalm 132:17, waar de dichter de beloofde zoon van David op het oog heeft (‘daar zal ik voor David een hoorn doen uitspruiten’, nbg) en de vijftiende bede van het Achttiengebed: ‘De Spruit van David, Uw dienaar, doe die snel ontspruiten en Zijn hoorn verheffe zich door Uw bevrijding; want op Uw bevrijding hopen wij heel de dag. Gezegend Gij, Heer, Die de hoorn der bevrijding doet ontspruiten.’ In deze citaten is de hoorn niet slechts symbool voor macht, maar ziet degene die bidt en zingt uit naar een persoon die redding zal bewerken. In vers 78 wordt nog duidelijker dat Zacharias zo’n persoonlijk gebruik van de hoorn voor ogen heeft gestaan.

Zacharias grijpt terug op bekende woorden om vanuit hetgeen de gasten in zijn huis vertrouwd in de oren klinkt, vervolgens een nieuw perspectief aan te bieden. De verlossing moet niet verwacht worden vanuit het huis van Aaron (vgl. 1:5), maar uit het huis van David: op de hoorn die God doet uitspruiten, zal een kroon blinken (Ps. 132:18). God blijft trouw aan zijn verbond met Abraham. Wanneer God gaat ingrijpen in de geschiedenis van Israël ontstaat een nieuwe situatie. Er zal een einde komen aan de vervolging door de vijanden en dat heeft tot gevolg dat de Heer voortaan in vrijheid gediend kan worden. De beloofde redder uit Davids geslacht heeft tot taak de verbroken relatie tussen God en zijn volk te herstellen. Angst moet wijken voor oprechte toewijding.

Nadat het kind – wiens naamgeving de aanleiding was tot het zingen van dit lied – direct is toegesproken door de vader, wordt in vers 78-79 nog eenmaal onderstreept dat de enige reden voor het goddelijke omzien ‘de liefdevolle barmhartigheid van onze God’ is geweest. De Messias, die verschijnt als het stralende licht uit de hemel, is het bewijs dat God denkt aan het verbond met de vaderen. Achter Gods innige gevoelens van barmhartigheid gaat het geheim schuil van de zending van de Messias. Zijn komst luidt een nieuwe fase in van de gemeenschap tussen God en mens. In deze gemeenschap bevrijdt God de mens van zijn schuld door uit genade om te zien naar mensen die al tastend in het duister tevergeefs hun weg proberen te vinden. Jesaja 9:1-6 en Psalm 107:10-14 worden vervuld. De rechte weg (Ps. 107:7) zal door de komst van de beloofde Messias worden tot de weg van de vrede (vgl. Luc. 2:14).

Aanwijzingen voor de prediking

Zacharias heeft zijn lied gezongen met de intentie dat degenen die het horen, gaan meezingen. Het lied heeft een vaste plaats gekregen in het morgengebed (Zie: ‘Orde voor het morgengebed’, in: DB I, 963). De priester heeft de geboorte van zijn zoon gezien in het wijdere verband van Gods handelen. Verleden, heden en toekomst zijn op elkaar betrokken. God heeft zijn volk niet vergeten, maar gedacht aan het verbond. Daarom is er vreugde over het nieuwe leven en is Maria zwanger.

Advent betekent voor de gemeente bepaald te worden bij de trouw van God. Menselijk handelen – ook als zich dat uit in ongeloof – kan zijn werk niet tegenhouden! Anderzijds kan geloof ook beproefd worden, wanneer het lijkt dat God niet omziet, niet ingrijpt, niet gedenkt en zich verborgen houdt. Op pastorale wijze heeft Calvijn dit aspect in zijn eerste preek over het Benedictus naar voren gehaald bij het parafraseren van Zacharias’ woorden: ‘Niemand van de gelovigen moet denken dat God zich verborgen houdt of dat Hij hun de rug heeft toegekeerd en dat Hij hen geheel verworpen heeft. Daarom heeft Zacharias gezegd: “Verbazen jullie je niet wanneer jullie gedurende een tijd mijn gunst niet bemerken en Ik jullie mijn kracht niet laat voelen door jullie te hulp te snellen zodra jullie dat verlangen. Ik houd mij verborgen terwijl jullie in moeilijkheden verkeren, zodat Ik jullie niet onmiddellijk help. Wacht daarom totdat Ik jullie bezoek!” Zacharias toont ons dus hoe wij met volharding moeten strijden, wanneer het erop lijkt dat God ons verlaten heeft en Hij geen rekening meer met ons houdt. Wij moeten net zo lang volhouden totdat Hij ons opnieuw bezoekt’ (CO 46, 168).

In de verkondiging mag de gemeente de kracht van het sleutelwoord ‘omzien naar’ weer ontdekken, ook wanneer het verwachtend uitzien op de proef wordt gesteld. Dan houden wij ons voor ogen: ‘Welnu, onze Heer heeft zijn aangezicht verborgen, en dat niet sinds vandaag of gisteren, maar onze vaderen zijn op dezelfde manier op de proef gesteld. En toch bleven zij op Hem hopen. Laten wij daarom hetzelfde doen, want wij hebben de boodschap van de profeten die ons aansporen altijd op Hem te hopen. Laten wij Hem daarom verwachten en wanneer wij vandaag volstrekt niet merken dat Hij met ons begaan is en wij overal gezocht hebben en het lijkt alsof wij door het noodweer vernield worden en ver weg geworpen zijn als arme gestorvenen – hoewel al die dingen ons tot wanhoop zouden kunnen drijven en in grote verwarring zouden kunnen brengen, vertrouwen we toch dat Hij opnieuw naar ons zal omzien. Hij heeft dat immers steeds gedaan en Hij is daar niet pas vandaag mee begonnen’ (CO 46, 168-169). Wanneer God ons zijn trouw bewijst, wordt het ook voor ons advent.

Liturgische aanwijzingen

Omdat Zacharias Gods trouw centraal stelt, kan naast Lucas 1:67-80 ook Psalm 105 gelezen worden (in ieder geval vs. 1-15). Liederen: LB Psalm 146; Gezang 67, 124 en 169.

Geraadpleegde literatuur

Zie bij zondag 30 november. Voorts: M.L. Frettlöh, ‘1. Advent – 3.12.2006’, in: Pastoraltheologie 95 (2006/11), 11-18; E. Jenni, C. Westermann, Theologisches Handwörterbuch zum Alten Testament. Zwei Bände, München, Zürich 1984; J. Koopmans, Laatste Postille, Nijkerk 1947, 21-24.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken