Preekschets Lucas 18:8
Lucas 18:8
Zeventiende zondag na Pinksteren
Ik zeg jullie dat hij hun spoedig recht zal verschaffen. Maar als de Mensenzoon komt, zal hij dan geloof vinden op aarde?
Schriftlezing: Lucas 18:1-8
Het eigene van de zondag
Deze zondag valt in 2011 één dag na Grote Verzoendag. Op deze dag wordt God door de Joden aangeroepen als degene die over de toekomst van de mensen de definitieve beslissing neemt. Zonden en misstappen uit het verleden moeten dan uit de weg worden geruimd: men vraagt God met een schone lei te mogen beginnen. Aan het begin van het kerkelijk seizoen kan dat zeker zinvol zijn. Tevens is er de mogelijkheid aan te knopen bij de oude rooms-katholieke najaarsboetedagen (al vallen die eigenlijk enkele weken eerder) of vooruit te grijpen op de laatste zondagen van het liturgisch jaar.
Uitleg
Wie met deze tekst aan de slag gaat, moet zich goed bewust zijn van de manier waarop hij of zij de laatste woorden ervan opvat. De term ‘geloof’ wordt in degrondtekst voorafgegaan door een lidwoord: ‘het geloof’. Het gebruik van het lidwoord (zo goed als unaniem in de handschriften) impliceert dat bekend wordt verondersteld wat daarmee wordt bedoeld. De vraag is dus niet: zal de Mensenzoon wel een of andere vorm van geloof vinden (naast al het andere wat Hij zal aantreffen), maar veeleer: zal de Mensenzoon het wel vinden? Zal het er wel zijn? Vertalingen die het lidwoord niet weergeven, (zoals
Ook als men het lidwoord wel uitdrukt, zijn er verschillende mogelijkheden. Men kan ‘het geloof’ interpreteren als het geloof dat Jezus verkondigt. Meer dan het lidwoord heeft men dan niet nodig, zoals de vertalers van de
De hele gelijkenis heeft verwantschap met andere, waarin een absurd of onlogisch element een rol speelt; Noordmans noemt haar een ‘gelijkenis uit het ongerijmde’. Zo heeft het evangelie een met het gepeupel fuivende koning, een roekeloos zijn kudde in de steek latende herder, en ook een onrechtvaardige rechter, de laatste alleen bij Lucas. Als zelfs deze figuur een keer recht verschaft, zal God dat zeker doen. Noordmans betoogt dat deze gelijkenis meerdere kanten uit werkt. Jezus’ eigen gedrag bij de Kanaänitische vrouw (Mat. 15:22-28; een passage die veel sleutelbegrippen uit deze gelijkenis bevat!) lijkt wel wat op dat van de rechter die Hij ons hier voor ogen stelt. Maar ze zegt niet alleen iets over God en over Jezus, ook over de mensen. Als zelfs deze figuur een aspect van Gods koninkrijk laat zien, kan Gods beeld nooit helemaal uit de mens verdwijnen.
Over God en Jezus doet de gelijkenis een uitspraak, over de mensen stelt zij slechts een vraag. Die vraag is, blijkens het gebruikte partikel in het Grieks, volstrekt open. Jezus laat het antwoord helemaal in het midden. De vraag heeft betrekking op het moment vlak voor het laatste oordeel. Hoe dat oordeel zal uitvallen, hangt niet zozeer af van de rechter, als wel van het vertrouwen van degene die Hij voor zijn stoel zal vinden.
De gelijkenis kan behoeden voor een al te westers en zakelijk beeld van Gods rechtspraak. De vrouw die de rechter stalkt, vraagt niet zozeer om een uitspraak over hoe de dingen zitten, wie er gelijk heeft, maar om een daad. Haar leven in relatie met een niet nader aangeduide tegenpartij is krom, scheef, verbogen. Zij vraagt om een leven dat in die relatie weer wordt rechtgezet. Het gaat niet om een uitspraak over het verleden, maar om de mogelijkheid van een nieuwe toekomst, die zij zichzelf niet kan verschaffen.
Ten slotte nog iets over de uitverkorenen (vs. 7) en het ‘spoedig’ (vs. 8). Dat laatste lijkt toch beter vertaald als ‘plotseling’, ‘in één keer’. Wil men aan het ‘spoedig’ vasthouden, dan moet wel het verband met de komst van de Mensenzoon in acht worden genomen. De spoed wordt dan verklaard uit Jezus’ eigen verwachtingen. De ‘uitverkorenen’ laten zich moeilijk in een predestinatieleer vangen, maar zijn veeleer op te vatten als Gods ‘gunstelingen’, degenen naar wie in het evangelie steeds zijn aandacht uitgaat: het gepeupel, de verlorenen en de rechtelozen.
Aanwijzingen voor de prediking
Een mooie opening kan ontstaan als men de onrechtvaardige rechter laat verschijnen voor een fictieve onderzoekscommissie. Hij valt op maar liefst drie punten door de mand. Ten eerste trekt hij zich niets aan van de regels. Dat is wat het ontbreken van ontzag voor God namelijk wil zeggen: dat ontzag moet immers blijken uit de omgang met zijn geboden. Ten tweede trekt hij zich niets aan van de mensen. Hij is gespeend van alle humaniteit. En ten derde is er over langere tijd geen enkele vooruitgang te bespeuren. Voorwaar een opzienbarend schandaal!
Men kan de perikoop met verschillende oudtestamentische passages combineren. In samenhang met Grote Verzoendag kan een gedeelte uit Jona worden gelezen, met name Jona’s klacht over Gods gericht over Nineve. Het door Jezus gezochte vertrouwen is bij deze profeet in ieder geval niet te vinden. Hij weet hoe de hemelse rechter is – en keert zich van Hem af. Het is niet moeilijk het absurde van het gedrag van de rechter uit de gelijkenis in te zien. Maar de gelijkenis zou niet nodig zijn als er geen mensen waren die twijfelden aan het gedrag van de hemelse rechter. Wat is absurder? De vrouw uit de gelijkenis houdt vol, en dat terwijl ze met een onmens te maken heeft! Hoe kunnen wij dan de moed opgeven bij de Vader van Jezus?
Een figuur die heilshistorisch licht op de tekst kan werpen, is die van Abraham. Het geloof vindt bij hem zijn oorsprong, en heeft ook betrekking op een toekomst die geheel en al recht is. Maar in de geschiedenis van hemzelf en zijn nakomelingen lijkt de vervulling van die belofte eerder te wijken dan dichterbij te komen, zowel door eigen missers als door rampen waarop niemand invloed kan uitoefenen. Op zeker moment lijkt zijn land te zijn ingekrompen tot één heuvel en zijn nageslacht tot één kind, dat alleen het recht doet. Juist Hij houdt ons voor: het rechte leven blijft reëel beloofd, en is de toekomst van al wie gelooft.
Liturgische aanwijzingen
Lezingen die te combineren zijn met de perikoop zijn Genesis 17:15-20 en Jona 4:1-3. Uit het Liedboek valt te denken aan Psalm 68 (vooral 1 en 2; in de onberijmde psalm heet God daar ‘rechter van weduwen’ [NBG]), Gezang 50 en 280. Ook het gedicht ‘Graf te Blauwhuis’ van Gerard Reve zou goed een plek kunnen krijgen in de liturgie.
Geraadpleegde literatuur
De meditatie van Noordmans ‘Het gebed om recht’ (Gestalte en Geest, 108-111; Verzamelde Werken 8, Kampen 1980, 261-263) is verplichte kost voor ieder die met deze gelijkenis aan de slag wil. Oud, maar nog altijd zeer bruikbaar voor de grammaticale finesses is het commentaar van Th. Zahn, Das Evangelium des Lucas (KNT), Leipzig 19203. De aflevering van Tenachon over Grote Verzoendag (‘Jom Kippoer, vernieuwing na falen’) biedt een schat aan materiaal over de manier waarop de rechter van hemel en aarde door zijn uitverkorenen kan worden aangeroepen.