Preekschets Lucas 7:22
Lucas 7:22
Vijftiende zondag na Pinksteren
Blinden kunnen weer zien.
Schriftlezing: Lucas 7:18-23
Het eigene van de zondag
Deze vier zondagen in september vallen samen met het begin van een nieuw kerkelijk seizoen. De tijd waarin hopelijk niet alleen de gebruikelijke activiteiten weer starten, maar waarin gelovigen en kerken ook nadenken over hun identiteit. Wie zijn we, waar staan we voor en welke geloofsmodellen houden we er op na? De hier gekozen bijbelgedeelten met een spannende opbouw bieden daarvoor prachtige aanknopingspunten. Vanzelfsprekend zouden deze lezingen ook elders in het kerkelijk jaar passen, bijvoorbeeld op de zondagen na Epifanie.
Uitleg
In drie gedeeltes gaat Lucas in op de relatie tussen Jezus en Johannes de Doper. Allereerst vanuit de vraag van de gevangengenomen Johannes aan Jezus en diens antwoord op de vraag (vs. 18-23). Vervolgens door Jezus’ getuigenis over Johannes’ rol en identiteit (vs. 24-30). Tenslotte door Jezus’ visie op het oordeel van zijn generatie over Johannes en hemzelf (vs. 31-35). Dat geeft de verzen 18-35 het karakter van een tussentijdse evaluatie over Jezus’ werkzaamheden. De vraag van Johannes vormt daartoe een goede aanleiding. Een vergelijkbare perikoop als de verzen 18-23 komt alleen voor bij Matteiis (11:2-6), wat doet vermoeden dat zij uit Q afkomstig is. Wel voegt Lucas enig materiaal toe (vs. 20-21), waarbij vers 21 een redactionele toevoeging van Lucas zelf lijkt te zijn.
Centraal staat de vraag van Johannes in vers 19: ‘Bent u degene die komen zou of moeten we een ander verwachten?’ Een vraag die in vers 20 nog eens wordt herhaald en zodoende extra gewicht krijgt. Deze vraag wijst terug naar 3:1-20, waar we lazen, dat Johannes door Herodes gevangen was gezet. In diezelfde perikoop vertelt Lucas over de spanning waarmee Johannes tegemoet werd getreden, wat leidde tot de vraag of hij soms zelf de messias was (3:15). Het antwoord hierop luidde, dat deze als de sterkere nog zou komen.
Van deze komende had Johannes zelf gezegd: ‘Hij zal jullie dopen met de heilige Geest en met vuur, hij houdt de wan in zijn hand om de dorsvloer te reinigen, het graan in zijn schuur zal hij bijeenbrengen en het kaf in onblusbaar vuur verbranden’ (3:16-17). Met dit toekomstbeeld voor ogen is het optreden van Jezus verwarrend voor Johannes. Weliswaar erkent hij Jezus als de meerdere, toch betwijfelt hij of hij in Jezus wel te maken heeft met ‘de komende’. Kortom, hij vraagt zich af hoe de eschatologische verwachtingen die hij heeft zich verhouden tot de realiteit van Jezus’ optreden.
Vers 18. ‘Al deze gebeurtenissen’ slaat waarschijnlijk niet alleen terug op 7:1-17, maar ook op heel de ‘vlakterede’ van Jezus en de wonderen die Hij deed (v.a. 3:21). De leerlingen van Johannes waren waarschijnlijk een groep Palestijnse joden die de doop hadden geaccepteerd, tijdens Johannes’ gevangenschap als kring bijeen kwamen om te bidden en te vasten (5:33) en ook na diens dood actief zijn gebleven (vgl. Mar. 6:29 en Hand. 19:1-7). Lucas meldt hier niets over de gevangenschap van Johannes, maar stelt wel met nadruk, dat Johannes twee van zijn discipelen stuurde (vgl. Deut. 19:15).
De vraag van Johannes verraadt iets van de vele verschillende messiasverwachtingen die in die tijd leefden. Johannes spreekt over hoerchomenos (de komende); een bekende uitdrukking in de prechristelijke traditie, maar niet specifiek messiaans. Dat roept de vraag op waar Johannes aan denkt bij ‘de komende’. Denkt hij daarbij aan een Elia-redivivus; een hervormer, maar niet een messias, of toch aan een messiaanse gestalte? De context van Lucas doet dat laatste vermoeden, waarbij Johannes’ twijfel vooral voortkomt uit het verwachte oordeel dat niet intreedt. Hij mist iets. Zou zijn eigen profetie getrapt worden vervuld: een komen van God in twee stadia, eerst door een Jezus die wonderen verricht, daarna door een Rechter die de wan in de hand neemt?
De Doper lijkt hier geen getuige van Christus te zijn, maar eerder een onzekere vragensteller. Deze twijfel is de eeuwen door op verschillende manieren verstaan.
Bijvoorbeeld als fictieve twijfel om gelovigen een hart onder de riem te steken, als twijfel niet zozeer van Johannes zelf als wel van zijn leerlingen, of als weerspiegeling van de polemieken in de vroege kerk ten aanzien van de messianiteit van Jezus. Toch vermoeden de meeste exegeten, dat hier sprake is van werkelijke twijfel bij Johannes. Jezus bleek niet de messias te zijn die de Doper gedacht had en ook zijn eigen weinig rooskleurige situatie zal voeding zijn geweest voor zijn aanvechtingen.
Vers 18-21. Ten tijde van het stellen van de vraag is Jezus druk doende met genezingen. De verzen 20 (vraag) en 21 (wonderen) herhalen op chiastische wijze de verzen 18 (gebeurtenissen) en 19 (vraag), waardoor beide nadruk krijgen.
Vers 21. Die wonderen zijn veelomvattend; meerdere vormen van genezingen worden beschreven, waarbij opvalt, dat als een soort toevoeging gesteld wordt, dat Jezus aan tal van blinden het gezichtsvermogen teruggaf (echarisato; cadeau geven). Een nadruk die doet vermoeden dat deze blindheid metaforisch moet worden verstaan.
Vers 22. Jezus geeft geen direct antwoord op de Hem gestelde vraag. In plaats daarvan roept Hij de leerlingen op te boodschappen wat zij met eigen ogen hebben gezien en oren hebben gehoord. Dan noemt Hij zes groepen: tuphloi anablepousin (blinden kunnen weer zien, bijv. Luc. 7:21, verwijst naar Jes. 29:18; 35:5), choloi peripatousin (verlamden weer lopen, bijv. Luc. 5:17-26; Jes. 35:6), leproi katarizontai, (melaatsen worden gereinigd, bijv. Luc. 5:12-16, geen direct profetisch citaat), kophoi akouousin (doven horen, is door Luc. nog niet apart vermeld, Jes. 35:5), nekroi egeirontai (doden worden opgewekt, in het voorafgaande Luc. 7:11-17 met name genoemd, Jes. 26:19) en ptochoi euaggelizontai (armen ontvangen het goede nieuws, niet als specifieke daad genoemd, wel bijv. genoemd in Luc. 4:18; Jes. 61:1). Deze lijst correspondeert niet helemaal met 7:21, maar refereert eerder aan heel het werk van Jezus. Door juist deze profetieën te laten doorschemeren, onthult Jezus opnieuw (vgl. 4:18-19), dat Hij zichzelf ziet als de belichaming van de zegen die daarin beloofd wordt. Het indirecte antwoord op de vraag van Johannes luidt dan ook: ‘Ja, ik ben de komende, maar niet op de manier zoals jij, Johannes, denkt.’
Vers 23. Met een zaligspreking in de derde persoon eindigt Lucas dit gedeelte: ‘kai makarios estin os ean me skandaliste ev emoi’ (en gelukkig is degene die aan mij geen aanstoot neemt). Dat wil zeggen: die niet vasthoudt aan een vooroordeel of een vooropgezet idee over mij. Een mens kan tegen Jezus aanschoppen, over Hem struikelen of door Hem ten val komen, maar ook langzamerhand ontdekken, dat Hij het is die zegen voor de mensheid belichaamt. Gelukkig wie dat ontdekt en erkent.
Aanwijzingen voor de prediking
Dit gedeelte biedt verschillende invalshoeken voor de prediking. Drie ervan wil ik noemen. Die van pluraliteit, twijfel en epifanie. Hoewel elk van deze invalshoeken prima kan leiden tot een afzonderlijke preek, tekent zich ook een zekere lijn af in de gezamenlijkheid van deze drie punten.
-
Pluraliteit. Zoals er ten tijde van Jezus grote verschillen waren in geloofsvoorstellingen en messiaanse verwachtingen, zo kent ook de gemeente vandaag een grote mate van pluraliteit. Het jaarprogramma voor een nieuw kerkelijk seizoen is daarvan een illustratie. Dat dat geen nieuw gegeven is, maar ook de nieuwtestamentische gemeente al eigen, is evident (vgl. 1 Kor. 12; Ef. 3:14-21; Hand. 15). Die verscheidenheid binnen de kerk wordt verschillend gewaardeerd (vgl. het onderscheid tussen pluraliteit en pluriformiteit) en brengt soms onzekerheid teweeg. Ook tussen de verkondiging van Johannes en Jezus bestaat het nodige onderscheid, als ook in de uitwerking van hun boodschap. Dat verschil, dat de gevangen Johannes ter ore komt, maakt hem onzeker en brengt hem tot twijfel.
-
Twijfel. Die twijfel is ook ons vaak eigen. In een tijd en wereld waarin zoveel stemmen klinken, valt het niet mee om iets van God ontdekken. De beelden die wij van Jezus hebben kunnen ons daarbij helpen. Maar wat wanneer die beelden aan verandering onderhevig zijn, of wanneer wij nieuwe ervaringen met Jezus opdoen die niet binnen ons zorgvuldig opgebouwde raamwerk passen? Wanneer dat ons uit ons evenwicht brengt, kan het bevrijdend zijn te ontdekken, dat ook een bijbelse figuur als Johannes de Doper twijfel heeft gekend. Opvallend is, dat Jezus daar niet negatief over doet. Vol acceptatie treedt Jezus die aarzeling tegemoet. Maar een direct antwoord krijgt Johannes niet. Kennelijk is dat eigen aan geloven in Jezus. Het doet een appel op ons, maar laat door de vorm waarin het tot ons komt, ook ruimte voor twijfel. God is geen God die forceert, maar oproept tot een keuze.
-
Epifanie. Toch bevat het woord dat Jezus tot de leerlingen van Johannes spreekt wel een antwoord: ‘Zeg tegen Johannes wat jullie hebben gezien en gehoord’ (vs. 21). De nadruk valt op het zien. Dit zien bevestigt de boodschap die zij al eerder hadden gehoord, namelijk dat blinden gaan zien, enzovoort. Door de klemtoon te leggen op het zien wordt het resultaat benadrukt. Waar mensen elkaar weer gaan zien, weer naar elkaar toe kunnen lopen, weer in reinheid met elkaar mogen verkeren, elkaar weer kunnen horen, elkaar terug ontvangen uit de dood en waar eindelijk ook armen het goede nieuws te horen krijgen, daar vindt herstel van het volk plaats, daar worden mensen weer mens en wordt het leven weer samenleven. Dat is de manier waarop Jezus de profetie vervult; het schenken van een gratis herstel, om mensen opnieuw aan elkaar te verbinden.
Tegelijk wijst het slotwoord uit Lucas 7:23 ook op de mogelijkheid deze Jezus niet te erkennen, en zich aan Hem te ergeren. Op deze manier voltrekt zich een scheiding, niet met de wan in de hand, maar in de reactie op wat Jezus aan ons doet. Gelukkig ben je wanneer je oog krijgt voor de reikwijdte van Jezus’ handelen. Gelukkig ben je wanneer je als gemeente, inclusief haar verscheidenheid, zo samen een nieuw seizoen ingaat. De reactie van Johannes op deze boodschap wordt niet vermeld. Kennelijk is het antwoord aan ons.
Liturgische aanwijzingen
Als profetenlezing beveel ik het reeds geciteerde Jesaja 29 aan (29:17-24). De epistellezing zou ik laten afhangen van de invalshoek voor de prediking. Suggesties: 1 Korintiërs 12:1-7 (pluraliteit); 2 Korintiërs 1:3-11 (twijfel); Openbaring 3:14-22 (epifanie). Rond de lezingen zou gezongen kunnen worden: Gezang 46; 53; 168; 169; 325, Tt nr. 76.
Geraadpleegde literatuur
Augustinus, Sermones de Scriptures 66.3-4; PL, 38,432-433; Joseph A. Fitzmyer, The Gospelaccording to Luke l-IX(The Anchor Bible), New York 1970; Howard Marshall, Commentary on Luke (NIGTC), Exeter 1978; Jacob van Bruggen, Lucas, het evangelie als voorgeschiedenis (CN), Kampen 1993; Joel B. Green, The Gospel of Luke (NICNT), Cambridge 1997; Friedrich Kittel, (ThWNT); Wim A. Verheij, De Geest wijst wegen in de tijd. Kampen 1991; Klaus Berger, Wie was Jezus werkelijk?, Kampen 1996; Klaus Berger, Mag je in wonderen geloven?, Kampen 1997; Anselm Grün, Beelden van Jezus, Tielt 2003.