Preekschets Genesis 18:1-15
Laetare
Toen zei een van hen: ‘Ik kom over precies een jaar bij u terug en dan zal uw vrouw Sara een zoon hebben.’
Schriftlezing: Genesis 18:1-15
Het eigene van de zondag
De vierde zondag van de veertigdagentijd, Laetare (verheug u), steekt boven de andere zondagen in deze tijd uit. De kleur is niet paars, maar roze. Er is plaats voor gedempte vreugde, alsof Pasen er al even is. Vanuit het Oude Testament hebben we gekozen voor Genesis 18:1-15 met als uitgangspunt vers 10, alsof de zoon (d.i. de vervulling van de belofte) er al even is. Dat net als Pasen de lach ook alvast mag doorbreken, wordt duidelijk in de prediking.
Uitleg
De afbakening van het einde van de perikoop heeft iets kunstmatigs. Of men nu vers 15 of vers 16a als einde leest, een afgerond verhaal is het niet. Wij leggen de cesuur hier na vers 15 en lezen vers 16 als een overgangszin waarin de blik wordt verschoven naar Sodom. Dat het geen afgerond verhaal is, komt doordat het verhaal dat Genesis 18:1 inzet, zijn hoogtepunt en slot kent in de verzen 16-33. Genesis 18 is opgebouwd uit vier delen. Deel I beslaat de verzen 1-8 en staat bekend als het verhaal over de gastvrijheid van Abraham voor drie vreemdelingen. Deel n, de verzen 9-15, gaat over de belofte aan Sara. Het verhaal gaat echter verder. Deel m bevat de verzen 16-21 en deel IV tot slot 22-33. Door 1-15 te lezen in het bredere verband van heel hoofdstuk 18 zien we dat het verhaal niet ophoudt bij de belofte, maar lezen we dat de plannen van God een eind groter zijn dan dat. De wonderlijke belofte is groots, maar het pleit van Abraham voor de rechtvaardigen van Sodom is nog groter. God is niet alleen Abraham en zijn volk toegewijd, maar alle rechtvaardigen. De bijbelse scheidslijn loopt niet over de lijn van het volk Israël, maar over de grens van de rechtvaardige gezindheid (sdq). Een ethische scheidslijn? Het heeft er alle schijn van! In de rechtvaardige vindt ook de goddeloze zijn redding.
Hoewel de verzen 1-15 hun uiteindelijke hoogtepunt kennen in de latere verzen van het hoofdstuk, heeft het verhaal een eigen spits – of eigenlijk twee spitsen, die in het verlengde van elkaar liggen.
In vers la geeft de schrijver de lezer een handleiding hoe het verhaal te lezen: ‘De Heer verscheen opnieuw aan Abraham.’ De lezer weet zo wat Abraham zelf gaandeweg moet ontdekken. Vers lb begint met een prachtige schildering van Abraham die op het heetst van de dag voor de ingang van de tent zit. De ingang is de plaats waar God en mensen elkaar ontmoeten (vgl. Num. 12:5 en Deut. 31:1516). De tijd is opmerkelijk. Het middaguur is de tijd voor siësta. Alles ligt stil. De mensen zoeken rust en schaduw. Het onderstreept het onverwachte van het langskomen van de drie mannen. Abraham sloeg de ogen op en zag! Het werkwoord zien(r’h) wordt in een qal-vorm gebruikt en Abraham zelf is het subject. Dat betekent dat de nadruk ligt bij Abraham. Niet God laat zich zien, maar Abraham zag! Hier is zien een profetisch zien (vgl. Fuhs, 261). Vanuit dit profetisch zien wordt de betekenis van het eerste deel duidelijk. Immers, de lezer krijgt eerder de idee dat niet Abraham de gasten een gunst bewijst, maar de gasten bewijzen Abraham een gunst! Dit komt tot uiting in de haast die Abraham heeft (de werkwoorden snellen, rwts, en haasten, mhr), het zich diep buigen, de aanspreekvorm Heer (’dnj) in vers 3, de betiteling van zichzelf als ‘uw knecht’ en de overvloedige maaltijd. Het is bijzondere gastvrijheid voor bijzondere gasten. Vanuit het profetisch zien van Abraham krijgt dit een plaats.
In deel II is niets terug te vinden van de haast uit deel I. Het verhaal komt tot stilstand om zich te concentreren op wat er gezegd gaat worden. Vers 9 maakt de overgang naar deel II. ‘Waar is Sara, uw vrouw?’ Een hoogst ongebruikelijke vraag in het oude oosten. Gezien het eerste deel is het ‘gewone’ antwoord van Abraham begrijpelijk. Ervan uitgaande dat Sara hem zal horen, spreekt één van de drie mannen haar indirect aan via Abraham. Het meervoud ‘zij’ is veranderd in enkelvoud ‘hij’. In de verzen 13 en 14 wordt duidelijk dat deze ‘hij’ de Heer is. Voor Sara is dit echter allerminst duidelijk. Zij heeft niet gezien zoals Abraham. De belofte die de man doet – ‘ik kom over precies een jaar bij u terug en dan zal Sara uw vrouw een zoon hebben’ – klinkt haar dan ook lachwekkend in de oren. De tegenstelling in de tekst is groot. In vers 10 klinkt grote stelligheid. ‘Ik kom zeker terug’ (inf. abs. van terugkomen, shwb). In vers 11 klinkt een even zo grote stelligheid. De verdubbeling van enerzijds ‘oud zijn’en ‘heel oud’ anderzijds en in het verlengde daarvan ‘de jaren dat een vrouw vruchtbaar is, lagen al ver achter haar’ brengt de stellige ontkenning van de stellige woorden in vers 10. De tegenstelling loopt verder in de verzen 12 en 13. ‘Sara lachte in zichzelf tegenover ‘waarom lacht Sara?’ Vers 14a brengt het keerpunt met: ‘Is er ook maar iets voor de Heer onmogelijk?’ Het werkwoord ‘onmogelijk zijn’ (pi’) geeft aan wat naar menselijke maatstaven gemeten volstrekt ondenkbaar is (Jagersma, 206). In vers 14 wordt Sara wederom via Abraham indirect aangesproken. In plaats van te kiezen voor een stilzwijgen, doorbreekt ze de indirectheid en spreekt ze de HEER rechtstreeks aan: ‘Ik heb niet gelachen.’ De schrik zit haar in de benen. Ze komt erachter met wie ze te maken heeft en lijkt haar lachen ongedaan te willen maken door het te ontkennen. De Heer maakt aan alle twijfel een eind. ‘Ja, je hebt wel gelachen.’ Zoals Abraham in Genesis 17:17 gelachen heeft, zo lacht Sara nu. In Genesis 17:19 is de naam van hun zoon al genoemd. De stam van het werkwoord lachen (schq) en de naam Isaak (jschq) is niet toevallig een en dezelfde. Zo blijft de tegenstelling tussen Sara’s stelligheid en die van God resoneren in de naam van hun zoon. Eveneens resoneert de uitkomst van die tegenstelling mee: God maakt in Isaak aan Abraham en Sara duidelijk dat voor Hem niets onmogelijk is, ook al is het onmogelijk naar menselijke maatstaven.
Aanwijzingen voor de prediking
Het is de moeite waard om in de prediking verschillende manieren van lachen met de hoorders langs te gaan. De lach is een fysieke uiting van een diepere geestelijke gemoedstoestand. Welke lach verraadt welke gemoeds- of geloofstoestand? In het verhaal passeren de cynische lach, de tragische, komische, de fanatieke, de naïeve en de gulle, bevrijdende lach. Door eigen voorbeelden en situaties uit de gemeente in te voegen kan er een heel concrete en pastorale prediking doen ontstaan.
Sara reageert zoals Abraham eerder deed. Ze lacht. De lach ontstaat in dit geval vanuit de ongerijmdheid van het bestaan, de teleurstelling. Het is een lach van cynisme, van wanhoop, van bitterheid. Deel I vertelt dat Abraham ziet. Hoe anders was het in Genesis 17:17: ‘Abraham boog zich diep neer, maar lachte (…)’. Daarin reageerde hij hetzelfde als Sara nu. De lach herbergt de tegenstelling tussen wat mogelijk is in de ogen van mensen en wat mogelijk is voor God. Dat laatste kun je wel aangezegd krijgen, in je hart ook wel willen of kunnen geloven, maar voor het verstand is het onvoorstelbaar. Haar lachen resoneert net als het eerdere lachen van Abraham in de naam die haar zoon straks zal dragen: Isaak, hij lacht. De cynische lach als het antwoord op de ongerijmdheid van haar bestaan. Abraham lijkt inmiddels zijn lach weer in haar volheid te hebben teruggevonden, want over hem wordt niet gesproken. Dat is echter gezien Genesis 17:17 niet zomaar, maar dat is een weg van ontwikkeling. Een weg die Sara nog voor zich heeft liggen. De lach en het geloof van Abraham en Sara schuiven hier in elkaar. Ze hebben ook alles met elkaar te maken. Voor beiden geldt dat het de levenskunst is om in wisselende existentiële situaties de eenheid en het evenwicht tussen het komische en het tragische te ontdekken en te bewaren. Dit betekent dat je niet aan je situatie ten onder moet gaan, het tragische, maar er ook niet voor op de vlucht moet slaan, het komische. Belangrijk is datje het tragische niet ontkent, dat maakt het geloof naïef of fanatiek. De werkelijkheid is niet simpel en eenduidig. Dit geldt radicaler voor het geloof dan voor de humor, maar de overeenkomst is dat je ruimte schept voor Degene die groter is dan jijzelf bent en groter is dan de wereld. Het vereist moed om het met je vraagtekens uit te houden en te durven leven met vraagtekens. De tragiek blijft bestaan, die valt niet weg te poetsen, maar in dat uithouden kan het gebeuren dat er iets wonderlijks plaatsvindt, iets wat je voor onmogelijk gehouden had. Je kunt weer lachen. Het gulle lachen is een teken van liefde, een weerkaatsing van de liefde van God (Rahner, 90). Die volheid van lachen weerklinkt nu in de naam van Isaak. Het is geen naïeve of fanatieke lach, niet slechts de cynische lach van Abraham en Sara, ook niet alleen de eerste tegenstelling tussen het gedacht mogelijke en onmogelijke, maar met alles samen ook de gulle bevrijdende lach (Gen. 21:6). De lach die verraadt datje van harte instemt met de belofte van God.
Liturgische aanwijzingen
Bruikbare liederen zijn: Psalm 63; 122; Gezang 487; 491; GvL 538; ZG 1, 21.
Geraadpleegde literatuur
R. Bartelmus, ‘Schq’, in: ThWAT, 730-746; H.F. Fuhs, Yh’, in: idem, 225266; H. Jagersma, Genesis 1:1-25:11, Verklaring van de Hebreeuwse Bijbel, Nijkerk 1995; A. van Rhijn en H. Meulink-Korf, De contexten de ander, Zoetermeer 1997.