Preekschets Marcus 6:37a
Marcus 6:37a
Derde zondag na Epifanie
‘Geven jullie hun maar te eten!’
Schriftlezing: Marcus 6:30-44
Uitleg
De twaalf leerlingen rond Jezus hebben inmiddels zelf zoveel geloofskennis – Jer zus onderwijst in gelijkennissen die Hij tegenover hen betekenis geeft, de kennis des harten – opgedaan, dat zij zelf op hun wijze hun licht kunnen laten schijnen, vrucht kunnen dragen. Zij zijn twee aan twee uitgezonden om net als Jezus te onderwijzen, te genezen en te bevrijden.
Aan het begin van vers 30 wordt bij uitzondering het woord ‘apostelen’ gebruikt, dat waarschijnlijk nog niet die specifieke betekenis had, waardoor het, misschien minder beladen, met ‘uitgezondenen’ vertaald kan worden. Van der Zeyde kiest daarvoor. Terug bij Jezus vertellen zij, bijna huiselijk, over hun doen en laten en hun onderwijzen. Zij zullen, net als Jezus, velen achter zich aan gekregen hebben. Bezorgd om hun rust en zelf de noodzaak van ‘eens even alleen zijn’ bewust, zoekt Jezus voor de zijnen een eenzame plek. De uitdrukking kat’idianlalleen komen we bij Marcus een aantal keren (4:34; 7:33; 9:2,28; 13:3) tegen, telkens als de intimiteit gezocht moet worden om uit te kunnen leggen, te genezen, te laten zien of te weerstaan. Het woord dat hier met ‘eenzame plaats’ wordt vertaald, heeft in Marcus 1 (3, 4, 12, 13) de betekenis van woestijn.
De toevoeging dat ze nauwelijks tijd hadden om te eten, is een mooie brug naar de gelijkenis die Marcus nu wil laten klinken.
Dat de poging een moment van rust te creëren, mislukt, en de menigte over land zelfs sneller is dan de boot van Jezus en de zijnen, schildert levendig de nood van de mensen. Ging het in de voorafgaande verhalen meer om de individuele nood van zieken of bezetenen, nu verbreedt zich de aandacht naar de nood, de honger van alle mensen.
Toen Jezus hen zag, voelde Hij medelijden. Hier staat een woord dat letterlijk zo iets betekent als ‘er buikpijn van krijgen’. Vandaar dat Van der Zeyde vertaalt met: ‘en het ging hem door alles heen’ en Naastepad zelfs met: ‘en hij werd in het ingewand ontstoken over hen.’
De reden van zijn medelijden wordt aangegeven met een beeld uit het Oude Testament in Numeri 27:17 en Ezechiël 34:5 van schapen zonder herder, aan hun lot overgelaten en niet in staat om uitsluitend op eigen kracht de grazige weiden te vinden. Jezus’ bewogenheid leidt dan ook direct tot leidinggevende activiteit. Hij onderwees hen langdurig, tot en mét de ervaring van ‘het meer dan genoeg’. Met de twee vorige zondagen nog in het achterhoofd is de lijn van meer dan het gewone, meer dan gedacht, opvallend: het licht op de standaard dat alles aan het licht brengt; de maat waarmee je zelfs meer toebedeeld zal worden; de aarde die uit zichzelf vrucht draagt; het kleinste zaad dat juist groot wordt.
Nu zijn het de leerlingen die zelf niet de kregen om te eten, die bezorgd zijn. Mensen leven niet bij brood alleen, maar evenmin bij het woord alleen. Het geestelijk voedsel krijgt in een materiële ervaring z’n verbeelding, z’n plaatje, dat wordt vervolgd en verdiept in 8:1-9 en 8:14-21.
In vers 37 volgt een opvallende zin die alleen hier in deze vertelling van de wonderbare spijziging staat: ‘Geven jullie hun maar te eten!’ Aan ’t begin is verteld dat de leerlingen onderwezen, genazen en bevrijdden. Ze hebben genoeg ontvangen om ook nu te kunnen geven, meer dan zij zelf verwachten, want ze reageren in eerste instantie bijna cynisch. Maar Jezus vraagt wat zij bij zich hebben. Vijf broden en twee vissen. Zeven is voldoende! En dan volgt een beeld dat associaties oproept met de maaltijd die het Koninkrijk van God verbeeldt, als was de jongste dag aangebroken. De grazige weide, de mensen krijgen de opdracht om ‘in tafels’ te gaan zitten in het groene gras – hetzelfde woord als het eerste groen dat tevoorschijn komt uit het zaad in de aarde (4:28). De woestijn zal worden als een tuin. Ze gaan zitten sumposia sumposia letterlijk vertaald: bloembed aan bloembed, van 100 en 50, getallen die bij vermenigvuldiging gemakkelijk op het eschatologische 1000 kunnen uitkomen.
En dan is het Jezus zelf die omhoog kijkt naar de hemel, zoals Hij zich verbindt met ‘den hoge’ als Hij geneest (7:34). Hij zegent en breekt in stukken, maar het eucharistein klinkt hier niet.
Het ‘meer dan genoeg’ wordt benadrukt door de twaalf manden vol, die over zijn, iedere leerling een mand.
In het laatste vers vertaalt de NBV wel lief vijfduizend mensen die van de broden hadden gegeten, maar Marcus telt alleen maar mannen. Hij telt ook eigenlijk niet, niet in cijfers. Hij gebruikt getallen, waarover Naastepad (150) zo mooi schrijft: ‘En getallen tellen niet alleen, zij vértellen vooral. De sleur van alle dagen is doorbroken met de jongste dag. De uitzichtloosheid van onze historie wordt doorbroken met een visioen van de voleinding. Dit is geen godsdienst meer. Dit is poëzie. Of zo ge wilt: profetie.’
Aanwijzingen voor de prediking
Wie ontvangt, zal zelf ook uitdelen, meer dan verwacht.
In de nadagen van het Kerstfeest zijn we door middel van gelijkenissen, vanbeelden, bepaald bij de geheime en onstuitbare kracht van Gods aanwezigheid in ons aardse bestaan. Die aanwezigheid, in het kerstevangelie als afhankelijk kind, neemt het op tegen de machten die menen onafhankelijk en autoritair te kunnen heersen over het bestaan. Die aanwezigheid als licht brengt alle duistere praktijken aan ’t licht, neemt de juiste maat, schiet op als zaad en ontkiemt, ook al weet niemand hoe.
Marcus vertelt verder over het Koninkrijk van God dat in Jezus oplicht. De leerlingen zijn onderwezen, ze hebben meer dan genoeg ontvangen en zijn, twee aan twee tot heilzame bundeling van krachten, zelf uitgezonden om te onderwijzen, te genezen en te bevrijden. Als zij bij Jezus terugkeren, worden zij door Hem meegenomen, op het oog om tot zichzelf te komen, maar uiteindelijk om opnieuw de kracht te ervaren van wat zij gehoord en gezien hebben, en hun oren en ogen te geloven. De eenzame, stille plaats gaat opnieuw dienen tot verbeelding van het Koninkrijk van God, waar het Marcus voortdurend om te doen lijkt.
De nood van de mensen is groot. In menigten hollen zij achter Jezus en de zijnen aan, zelfs sneller dan dezen. Mogen wij ons in hen herkennen, zoals in het beeld van de schapen zonder herder? Vaak maar al te zeer. Hoevelen in nood, of het nu letterlijke doodsnood is of de verveelde nood van zinloosheid en leegte, hollen niet en masse achter die ene leermeester, therapeut, groep of mode aan, ervan overtuigd dat dat echt het beste voor hen is?
Maar als wij als kinderen van God toch ook broeders en zusters van Jezus worden genoemd, mogen wij ons ook herkennen in de leerlingen, die onderwezen zijn en ontvangen hebben en op hun beurt zijn uitgezonden om te dóen, te onderwijzen, te genezen, te bevrijden.
De volle nadruk ligt op het onderwijzen. Dat is het wat Jezus doet als Hij door ontferming bewogen is. Hij onderwijst de mensen op indirecte wijze opdat zij, wijs gemaakt, kunnen zien en horen, kunnen ontvangen en ervaren. Is het niet een algemeen menselijke ervaring dat je pas wat kunt zien als je weet wat je moet zien? En gaan we niet naar een lezing over een muziekstuk om te kunnen horen wat er te horen valt? Ontvangen vraagt oefening. En dan volgt een associatie met het Hebreeuwse begrip dabar dat zeggen en doen onlosmakelijk met elkaar verbindt. Pas na lange tijd wordt de luisteraars, die al horend leerling zijn geworden, een ervaring geschonken die iets openbaart van wat Hij onderwijst. Wie ontvangt, zelf ook uitdelen, meer dan gedacht. Dat geeft te denken als we merken dat mensen, door soms vreemde, al te menselijke en gestolde leerstellingen onderwezen, niet durven te ontvangen. Er valt hier een verbinding te maken naar alle, zo te betreuren, avondmaalsmijding. Naar Marcus het Koninkrijk van God niet zonder ontvangen, om vervolgens te leren uitdelen, alsof het Kertfeest eeuwig duurt.
Liturgische aanwijzingen
Als oudtestamentische lezing klinken: Jesaja 25:6-9, met Gezang 27. Psalm 23 niet ontbreken in deze dienst en Gezang 57 mag de lezing op eigen wijze vertalen. In Tt 113 herkennen we de woestijn en onze roeping.