Menu

Premium

Preekschets Marcus 8:31

Marcus 8:31

Negentiende zondag na Pinksteren

Hij begon hun te leren dat de Mensenzoon veel zou moeten lijden en door de oudsten van het volk, de hogepriesters en de schriftgeleerden verworpen zou worden, en dat hij gedood zou worden, maar drie dagen later zou opstaan.

Schriftlezing: Marcus 8:27 – 9:1

Uitleg

De historiciteit van het verhaal van de belijdenis van Petrus is moeilijk te achterhalen. Heeft men Jezus al tijdens zijn leven als messias beleden, heeft Jezus die belijdenis aanvaard, of is dit een terugprojecteren vanuit Pasen? Theologisch is dit niet erg belangrijk. Of de christelijke gemeente haar bestaan op de verschijning van Jezus bouwt hangt er niet van af of Petrus Jezus als de Christus heeft beleden, maar of zij gelooft dat God Jezus uit de doden heeft opgewekt en voor zijn volgelingen present heeft gemaakt. Het verhaal van de belijdenis van Petrus en van Jezus’ reactie daarop moet dan functioneren om iets te zeggen over de betekenis van Jezus als opgestane Heer.

De beantwoording van de vraag of Jezus nu wel of niet de messias is lijkt het beslissende breekpunt tussen jodendom en christendom te zijn. Omdat christenen zich in dit verband dikwijls onbillijk tegenover joden hebben opgesteld, hebben velen in de kerk het gevoel dat ze iets goed te maken hebben, en willen zij Jezus liever niet meer de messias noemen. We moeten in dit verband systematische en historische argumenten goed uit elkaar houden. Bekend is het woord van Buber dat hij zich geen christen wil noemen, omdat hij weigert met een verloste ziel in een nog steeds onverloste wereld rond te lopen. Hier is dus bedoeld dat het geloof in Jezus als de messias zich neerlegt bij het onverloste karakter van de wereld en daar verder niets aan wil doen. Genuanceerder uit zich Ben-Chorin, die zegt dat het jodendom gevaar loopt de messias achter het Rijk schuil te laten gaan en het christendom het Rijk achter de messias (zie Moltmann, 100). Deze uitspraken zijn sterk ethisch gekleurd. Hier wordt aan de christenen een gebrek aan ethisch engagement verweten vanuit een sterk persoonlijk en innerlijk opgevatte verlossing.

De discussie tussen joden en christenen in het begin van onze jaartelling verliep niet langs deze ethische lijnen. Er is bij Justinus Martyr (midden tweede eeuw) een gesprek tussen een jood en een christen te vinden. Daarin maakt de jood bezwaar tegen de messias-voorstellingen van de christenen, die in de messias een uit de hemel neergedaalde figuur zien en niet een door God tot een bepaalde rol uitgekozen persoon. Hij wijst er dan evenwel op dat ook in die laatste, dus typisch ‘joodse’, opvatting van de messias Jezus niet als zodanig kan gelden, omdat Elia nog niet is gekomen, en de komst van Elia aan die van de messias vooraf moet gaan.

Dit zijn aan de apocalyptiek ontleende argumenten, die voor het gevoel van veel hedendaagse christenen hun relevantie hebben verloren. Toch moeten de woorden van Ben-Chorin zeker serieus worden genomen. We kunnen als christenen echter alleen de vraag beantwoorden of bij ons het Rijk wellicht achter de messias schuil gaat. Of het bij de joden net andersom is, dat is aan de joden zelf ter beoordeling. Onder de christenen worden de accenten in dit opzicht heel verschillend gelegd. Het zal sterk van de gemeente afhangen, in welk opzicht men hier corrigerend wil werken. Polemiek tegen mensen die er niet zitten moet in ieder geval worden vermeden. Ook serieus moeten worden genomen de woorden van de liberale rabbijn van Rotterdam Lilienthal, die eens tijdens een forum-discussie over fundamentalisme verklaarde dat een uiting van fundamentalisme binnen het jodendom is dat men in de loop van de geschiedenis telkens weer bepaalde personen als messias is gaan aanwijzen. Dat heeft volgens hem altijd tot politiek fanatisme en tot teleurstellingen geleid (zie Meijering, 183w). Geldt soms hetzelfde voor die joden die van Jezus zeiden dat hij de messias is?

Aanwijzingen voor de prediking

‘De mensen’ blijken wat vreemde antwoorden te geven op de vraag wie Jezus is. Sommigen houden hem voor een van de allang gestorven profeten, anderen voor de pas vermoorde Johannes de Doper. Deze antwoorden openbaren het levensgevoel van de mensen in Palestina ten tijde van Jezus. Er heerste de verwachting dat vlak vóór de komst van het Rijk van God een van de profeten of een pas vermoorde onschuldige martelaar terug zou keren, die de mensen een allerlaatste kans zou geven zich te bekeren, opdat zij deel kunnen krijgen aan het Rijk van God dat met de messias zal verschijnen. Deze mensen zien in Jezus dus een voorloper. De evangelist is duidelijk van mening dat dit beneden de maat blijft. Daarom zegt Petrus dat Jezus de messias, de Gezalfde, is. Bedoeld is: U kondigt niet iets aan, maarU bent het zelf. Ook deze belijdenis wordt uitgesproken vanuit de verwachting dat het Rijk van God spoedig zal aanbreken.

Nu kennen wij de rituelen omtrent de zalving van koningen niet meer, daarom is het voor ons misschien zinvoller om iets abstracter te zeggen: In Jezus komt God op de beslissende wijze tot ons. Het gaat niet om de titels die aan Jezus worden gegeven, maar om wat die titels willen uitdrukken.

In onze multi-culturele samenleving durven we misschien nauwelijks meer te zeggen dat Jezus de beslissende openbaring van God is, omdat we tegenover andere godsdiensten geen onverdraagzame indruk willen maken. Als we Jezus de beslissende openbaring van God noemen, dan zeggen we inderdaad iets anders dan joden en moslims, die hetzelfde van Mozes en Mohammed zeggen. Wij gunnen hun het recht om dat te doen, en als we elkaar tegenkomen, dan kunnen we met elkaar praten over waar dus ook de verschillen liggen, en dan moeten we ons niet voor onze eigen traditie generen. Wij zouden toch ook een beetje vreemd opkijken, als joden of moslims tegen ons zouden zeggen: ‘Wij noemen Mozes of Mohammed allang niet meer de beslissende openbaring van God, daar zijn we intussen veel te ruimdenkend en verdraagzaam voor.’ Dan zouden ze hun eigen identiteit hebben afgezworen en als gesprekspartners dus irrelevant zijn geworden. Iets dergelijks moet ons als christenen in onze multi-culturele samenleving niet overkomen.

Wat bedoelen we nu als wij als christenen Jezus de beslissende openbaring van God noemen? Wij hebben het wel over ‘een beslissend moment’ in ons leven. Dat is dan een moment dat aan het hele verdere leven een wending heeft gegeven. Dat kan zijn doordat iemand in ons leven is gekomen, die ons een bepaalde kant uit heeft gewezen waar we zelf nooit voor zouden hebben gekozen, maar waar we wel dankbaar voor zijn. Dat kan iemand zijn die we daarna zelden of nooit meer hebben gezien, maar ook iemand die ons dagelijks om zo te zeggen bij de les houdt. Dat kunnen we alle twee als beeld voor Gods openbaring in Jezus gebruiken. We kunnen naar het verleden kijken en zeggen: ‘Als toen die joodse mensen niet hadden geloofd dat Jezus de messias is, dan zouden wij er als christelijke gemeente niet zijn, dan zou de hele geschiedenis anders zijn verlopen.’ Hoe dat zou zijn gegaan, daarover kunnen we eindeloos speculeren. Maar we kunnen beter dankbaar zijn, dat we als een christelijke gemeente bij elkaar mogen komen en nu ons bezinnen op de vraag hoe wij de betekenis van Jezus voor ons het beste kunnen verwoorden. Petrus noemt hem de messias. In het verhaal beaamt noch ontkent Jezus dat. Hij corrigeert de bedoelingen van Petrus wel. Kennelijk ziet Petrus in hem als de messias iemand in wie God nu op deze wereld met de vuist op tafel slaat. Daarom gebruikt Jezus een andere titel, waarvan de betekenis evenmin direct duidelijk is en zegt hij dat hij als Mensenzoon veel moet lijden, zal worden gekruisigd en zal opstaan uit de doden. Jezus is van Godswege telkens weer anders dan wij geneigd zijn ons hem voor te stellen, en daarom kan God ons in hem veranderen, in beweging zetten. Hij blijkt voor anderen te kunnen lijden en dit lijden wordt door God opgenomen in zijn gang door de geschiedenis. Bij die geschiedenis wil God ons betrekken. Dan worden we geen onverdraagzame fanatiekelingen die God aan hun zijde menen te hebben, maar dan geven we ons gewonnen aan het gezag van de stem van God die in Jezus klinkt en aan de bijzondere macht van God die in en aan Jezus heeft gehandeld. Als we die stem tot ons laten doordringen, dan vragen we niet meer naar een ander.

Liturgische aanwijzingen

Overige bijbellezingen: Psalm 2 (de koning als de Gezalfde des Heren), Filippenzen 2:5 w (loflied op de lijdende Christus). Liederen: Gezang 479 (loflied); 483 (het bijzondere van de ene ster die Christus is). Verdere liederen en gebeden in aansluiting bij de eigen uitwerking van de preek.

Geraadpleegde literatuur

Jürgen Moltmann, De gekruisigde God Het kruis van Christus als fundament en als kritische instantie van christelijke theologie, Bilthoven 1972; E.P. Meijering, Geschiedenis van het vroege christendom.

Redactie

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken

Lid worden