Menu

Premium

Preekschets Marcus 9:2b-3

Marcus 9:2b-3

Twintigste zondag na Pinksteren

Voor hun ogen veranderde hij van gedaante, zijn kleren gingen helder wit glanzen, zo wit als geen enkele wolwasser op aarde voor elkaar zou kunnen krijgen.

Schriftlezing: Marcus 2:9-13

Uitleg

Terwijl het wat de historiciteit van het verhaal van de belijdenis van Petrus betreft om de vraag gaat of het aannemelijk is dat leerlingen al tijdens Jezus’ leven in Hem de messias hebben gezien en dat Jezus zichzelf ook zo zag, gaat het bij het verhaal van de verheerlijking op de berg eerder om de vraag of zoiets ‘wel kan’. Die vraag houdt de prediker wel bij de voorbereiding bezig, maar kan in de preek zelf beter niet worden besproken, want dan is de kans groot dat de preek dient tot zelfbevestiging van een ‘verlicht’ of ‘achterlijk’ publiek. Als het goed is, dan komt een preek bij iedereen ook corrigerend over.

Het verhaal van de verheerlijking op de berg is een zorgvuldig verteld opstandingsverhaal, dat op zijn beurt weer verwijst naar de komst van het Rijk van God. Dan zullen volgens het joodse geloof van die tijd de profeten uit de hemel terugkeren, en dan zullen de mensen blinkend witte kleren aan hebben. Bij de opstandingsverhalen in de evangeliën rijzen wat betreft de historiciteit dezelfde vragen als bij het onderhavige verhaal. Bij een preek over dit gedeelte is dan ook van belang hoe we ons als predikers tegenover de verkondiging van Pasen opstellen. De kernvraag bij Pasen is of we geloven dat Jezus werkelijk in een door ons niet te definiëren substantaliteit aan zijn leerlingen is verschenen, en of wij daarin het heilshandelen van God willen zien. Als we dit Godswonder inderdaad belijden, dan maakt het een wat overbodige indruk om van de verhalen omtrent het leeg geconstateerde graf en de door de Opgestane met zijn leerlingen gevoerde gesprekken historisch nog te willen redden wat er te redden valt. Degenen die zeggen dat deze verhalen elkaar op belangrijke punten tegenspreken hebben gelijk. Die verhalen zijn geen verslag, maar een gelovige uitbeelding van dat gebeuren, en vooral ook van de betekenis ervan. Hetzelfde geldt voor het verhaal van de verheerlijking op de berg.

Door dit opstandingsverhaal al midden in het optreden van Jezus in het openbaar te plaatsen wil de evangelist kennelijk duidelijk maken: de opstanding werpt een bijzonder licht op alles wat Jezus zegt en doet. Dat mag voor een klein aantal van zijn leerlingen zelfs al tijdens zijn leven duidelijk zijn. Deze drie zijn ook de enige getuigen van de opwekking van het dochtertje van Jaïrus (5:37).

Dit licht wordt niet alleen achteraf op zijn leven geworpen, maar zelfs al voorafgaande aan veel van wat Hij zegt en doet en Hem overkomt. In het licht hiervan gaan we de verhalen omtrent Jezus op een andere manier lezen dan die over andere grote figuren uit het verleden. De woorden van Jezus zijn geen algemene levenswijsheden, zijn daden zijn geen voorbeelden van waartoe wij mensen in staat kunnen zijn, maar in hem spreekt en handelt God zelf op een wonderbare wijze.

Aan het verhaal gaat vooraf de verzekering van Jezus dat sommigen de dood niet zullen smaken voordat zij het Koninkrijk Gods hebben zien komen met kracht (9:1). Hieruit blijkt in ieder geval dat ook de leerlingen van Jezus leefden in de verwachting van de spoedige komst van het Rijk van God. Die verwachting werd versterkt door het geloof in zijn opstanding: als dat gebeurt, dan moet het einde wel nabij zijn. De boodschap omtrent Jezus’ verheerlijking op de berg gaat zelfs nog verder: in het leven van Jezus breekt dit Rijk al door voor wie in Jezus de opgestane Heer wil zien.

Aanwijzingen voor de prediking

Voor het motief dat een gebeurtenis een nieuw en onverwacht licht werpt op het leven van Jezus is een gegeven uit het gewone leven, een analogie, die overeenkomst en verschil uitdrukt. Op gezette tijden gebeurt het dat iemand ineens ‘door de mand valt’, omdat er iets uit zijn leven bekend wordt dat tot dan toe verzwegen was. In onze door de media gedomineerde samenleving neemt zoiets dan buitensporige proporties aan. Het is verstandig om in dit verband geen namen te noemen, want het kan er in een preek niet om gaan dat iemand nog eens extra zwart wordt gemaakt. Maar als iets nog niet lang geleden is gebeurd (bijvoorbeeld Günter Grass), dan zijn namen niet nodig. Er is dan wel aanleiding om de negatieve gebeurtenis tot zijn ware proporties terug te brengen.

Het risico om door de mand te vallen loopt iedereen die graag morele oordelen velt over anderen. Als christenen kunnen we op dit gebied dan ook beter terughoudend zijn. De rol van ‘geweten der samenleving’, die we in de jaren zestig, zeventig en tachtig graag wilden spelen, is een rol die niet goed bij ons past, en iszeker geen rol waar we graag voor moeten kiezen. Dan kan er ineens een licht op ons vallen dat ons op een lager niveau doet belanden dan waarop we ons graag bewegen en dat we van anderen eisen. Mensen wachten er gewoon op dat dit gebeurt, want dan zijn ze van lastige critici af.

Het verhaal van de verheerlijking op de berg werpt een licht op Jezus dat hem juist op een hoger niveau tilt dan velen dachten. Hij is meer dan een profeet en een wijsheidsleraar en wonderdoener, Hij is de belichaming van Gods nieuwe toekomst voor de wereld. Daarom heeft Jezus een gezag als geen ander. Daarom kan zijn oordeel strenger zijn dan dat van anderen, want God brengt negatieve kanten in onszelf aan het licht waarvan wij zelf geen vermoeden hebben. Daarom kan zijn aanvaarding dieper gaan, want God aanvaardt ons op een manier waarop wij dat zelf niet kunnen.

Als Jezus alleen maar een voorbeeld van mens-zijn voor ons is, dan maakt onze onvolmaaktheid het onmogelijk Hem na te volgen. Wij kunnen niet met zijn gezag oordelen, want vroeg of laat vallen we door de mand als mensen die zelf boter op hun hoofd hebben, wij kunnen ook niet met zijn gezag aanvaarden, want hoe geloofwaardig en dus bemoedigend is onze aanvaarding? Het ‘ja’ en ‘neen’ wordt niet door ons, maar door God in Jezus over ons mensen uitgesproken.

Vanuit het geloof in Jezus als de Opgestane, in zijn toekomst, kunnen we op onze gebrekkige manier iets hiervan in de wereld laten zien. We kunnen beter niet als ons programma kiezen om het geweten der samenleving te zijn, dat loopt altijd op een teleurstelling voor anderen en onszelf uit. Maar er zijn wel anderen, die als ons geweten gaan fungeren, die dingen zeggen en doen waarvan we het gevoel hebben: Daar kan ik niet onder uit. Natuurlijk zijn daar mensen bij die het allemaal zo verschrikkelijk goed weten en die ervan genieten om met de bestraffende wijsvinger te zwaaien, liefst met de televisie-camera in de buurt. Tegenover zulke mensen kunnen we ons het beste zo mild mogelijk en zo streng als noodzakelijk opstellen. Zo mild mogelijk: als ze geüjk hebben, dan mogen we best naar hen luisteren. Zo streng als noodzakelijk: zo af en toe mag de vraag worden gesteld: “En doe jij nu zelf ook wat je daar allemaal van ons eist?’ Maar er zijn ook mensen die zonder met de bestraffende wijsvinger te zwaaien en zonder veel verhalen als het geweten van anderen gaan fungeren. Tussen de wereldoorlogen was er in Friesland een dominee die voor de daar uitgebuite arbeiders opkwam. (Banning, maar die naam kan beter niet worden genoemd, hij gaf aan het nu vertelde nooit enige ruchtbaarheid, het werd wel door vrienden opgemerkt.) Hij ging met zijn gezin op het niveau van die arbeiders leven en gaf de rest van zijn inkomen weg. Daar kun je, als je dat hoort, niet onder uit en daar wil je ook niet onder uit. Wie hier nog wacht op de kans om zo iemand te ontmaskeren, die moet zich schamen. Daar krijgen we even een kant van iemand te zien, die een licht op hem werpt, dat aan zijn woorden en daden een haast onaantastbaar gezag geeft.

In het licht dat het verhaal van de verheerlijking op de berg op Jezus werpt belijden we omtrent Jezus: in deze man komt God tot ons mensen, Hij is van God vervuld, bij Hem wachten we niet totdat ook Hij tegenvalt, want Hij is van Godswege een belofte voor ons allemaal.

Liturgische aanwijzingen

Andere bijbellezingen: Exodus 34:29-35 (de oud-testamentische wortel van het verhaal), Openbaring: 1:9-19 (het motief van de blinkende kleren in de voleinding). Liederen: Gezang 480; 266. Overige liederen en gebeden in aansluiting bij de eigen uitwerking van de preek.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken