Menu

Premium

Preekschets Matteüs 26:30 – Goede Vrijdag

Matteüs 26:30

Witte Donderdag/Goede Vrijdag

Nadat ze de lofzang hadden gezongen, vertrokken ze naar de Olijfberg.

Schriftlezing: Matteüs 26:17-35; Hebreeën 2:10-18

Het eigene van de feestdag

Witte Donderdag en Goede Vrijdag hebben hun eigen plaats in het kerkelijk jaar. De veertigdagentijd vindt hier zijn toespitsing in de gedachtenis van Christus’ lijden. Vanouds heeft de kerk de feestdagen in deze tijd op weg naar Pasen als een keten van vieringen opgevat. Om dat verband ook inhoudelijk tot indrukking te brengen is gekozen voor het thema van de lofzang dat de schetsen tot en met Eerste Paasdag verbindt.

Uitleg

Matteüs’ notitie dat Jezus met de discipelen na de lofzang gezongen te hebben vertrok naar de Olijfberg, kan een haast terloopse mededeling lijken. Overigens is het ook dan nog altijd een getuigenis dat Hij zich hield aan het voorgeschreven gebruik bij de viering van het Pascha. Dat het een ‘voorschrift voor Israël is om God te loven’ (Ps. 81) was Hem kennelijk ook in deze nacht op het lijf geschreven.

De mededeling ontvangt zijn kracht en impact vanuit de betekenis van de lofzang. Het ligt dan ook voor de hand de inhoudelijke strekking niet alleen te zoeken vanuit de strikte exegese van dit vers bij Matteüs, maar ook meer theologisch vanuit de lofzang bij het Pesachfeest.

Met ‘de lofzang’ wordt doorgaans het geheel van de Psalmen 113-118 aangeduid. Het is binnen de grote liedbundel een eigen, kleine, afgeronde bundel die als doel heeft de lofzang een eigen plaats te geven in de omgang met God. Dat vraagt om aparte aandacht voor de plaats en betekenis van de lofzang als onmisbaar onderdeel van de eredienst. Dat het daarbij om een voorschrift gaat, maakt al duidelijk dat wij uit onszelf niet aan de lof aan God zouden toekomen.

Daarmee wordt de theologische betekenis van de lofzang duidelijk: God de lof brengen betekent niet zozeer dat we ‘uiten’ wat in ons is, maar eerder dat we ‘innen’ wat ons wordt aangereikt (Barnard).

Het was gebruikelijk dat Psalm 113 en 114 bij het begin van het Pesachfeest werden gezongen (of gereciteerd) en Psalm 115 en volgende na de laatste beker. Strikt genomen is in de tekst zelf dus dit laatste deel van het Hallel bedoeld.

Het Pesachfeest en de lofzang horen onlosmakelijk bij elkaar. Het feest van bevrijding wordt gevierd met de liederen van de bevrijding uit Egypte. In de tekst van de Psalmen is dat duidelijk terug te vinden (114!). Intussen komt die bevrijding in een totaal nieuw licht te staan als de liederen gezongen worden in de nacht van het verraad. ‘Angsten van het dodenrijk grepen mij aan’ (Ps. 116:3). ‘Ze sloten mij van alle kanten in’ (Ps. 118:11). De nood waaruit God Israël redde verdicht en verdiept zich in deze nacht tot het uiterste. Vanwege deze nacht verandert het Pesach in het Avondmaal. Daarmee komt de bevrijding uit de nood in het meest radicale en tegelijk genadige licht te staan.

Op een bijzondere manier wordt daarmee de aandacht gericht op de persoon van Jezus Christus. Hij is hier zanger onder de zangers. Maar tegelijk is Hij degene die de bezongen redding waarmaakt. Door K. Schilder pregnant als volgt geformuleerd: ‘Christus, de Auteur, zingt zijn eigen psalmen.’

Dit is ook het perspectief dat Hebreeën 2 tekent: zingend als broeder in de broederkring, maar tegelijkertijd de Zoon die als enige het feest waarmaakt en zo zelf de ruimte schept voor de verloren gegane eer van God.

Aanwijzingen voor de prediking

  • De preek kan inzetten met de lofzang zelf. Wanneer zing je een lofzang? Intuïtief lijkt het antwoord: als je blij bent, blij met God. Maar dan zou je dus stil zijn bij verdriet. De spanning die je daar gemakkelijk ervaart, is zeker in de dagen rond Goede Vrijdag goed voelbaar te maken. Ze leidt tot in het hart van Christus’ weg.

  • De spanning wordt voelbaar rond de tafel van het Laatste Avondmaal. Het is de nacht van het verraad, de herder wordt geslagen en de kudde verstrooid. Wat valt er te zingen in die situatie? Vanuit jezelf niets. Maar het wordt anders als het een voorschrift voor Israël is om God te loven. Als je God hebt leren kennen is daarmee de liturgie al gegeven.

  • De lofzang rond het Pascha (zes psalmen lang) laat zien dat je ‘er werk van moet maken’ om God te prijzen. Anders komt er plaats voor gemopper. De woestijn, waarin dat Pascha voor het eerst gevierd werd, maakt dat wel duidelijk. Midden in de nood God zien die redt, dat is wat er gebeurt in de lofzang.

  • De zingende Jezus met zijn leerlingen laat zien hoe God zelf zorgt dat de lofzang gaande blijft. Hij is als de koorleider die uitnodigt om mee te doen. Zo wordt Hij zichtbaar als God die zelf zorgt dat zijn naam eer ontvangt (Hebr. 2:12). De lofzang luidt Getsemane in (de Olijfberg). Ons meenemen in die lof betekent voor Hem de verlatenheid. Hier kan een enkele psalm inhoudelijk genoemd worden om de impact van de lofzang op Christus’ weg te tonen.

  • Van hieruit is er ruimte om het onmisbare van de lofzang in de liturgie te laten zien. ‘Minnaars bezingen hun geliefde, … wandelaars het landschap. (…) Mensen die spontaan de lof zingen van alles wat ze waarderen, proberen al even spontaan anderen daarin mee te krijgen. De psalmdichter die roept dat iedereen God moet loven, doet precies wat iedereen doet die over dingen spreekt waar hij veel om geeft. (…) Wanneer twee geliefden elkaar telkens opnieuw vertellen hoe mooi ze zijn, dan gaat het daarbij niet om de complimenten; de vreugde is pas voltooid wanneer zij is uitgesproken’ (C.S. Lewis). Daarom is het ondenkbaar als je niet de lof van God zingt. Als je niet zingt voor God ben je dood (Ps. 115:17).

  • Intussen vindt de lofzang nog steeds plaats in een gebroken en brekende wereld. Het zingen van Gods lof is in onze mond nog niet meer dan ‘het stemmen van de instrumenten’ (John Donne). De preek kan uitlopen (en uitnodigen) tot het ‘Wij moeten Gode zingen’. In de lofzang uiten we niet primair wat in ons is. We ‘innen’ wat God wil geven in Christus.

Liturgische aanwijzingen

In de liturgie van Witte Donderdag is de viering van het Heilig Avondmaal gedacht. Dat is de plaats waarin de lofzang thuishoort. Deze liederen zijn het avondmaalsformulier bij uitstek (S.L. Schoch). Op Goede Vrijdag dan een sobere vesper zonder preek. Eventueel een korte opmerking bij de lezingen. Die lezingen zouden heel goed uit de Hallelpsalmen gekozen kunnen worden. Wat betreft de te zingen liederen is er veel voor te zeggen als de psalmen van het Hallel in de dienst een plaats krijgen, hetzij als gemeentezang, hetzij als luisterlied of gereciteerd lied. Zie verder bijvoorbeeld Lvdk Gezang 259, 301, 319, 353, 356.

Geraadpleegde literatuur

K. Schilder, Christus aan den ingang van zijn lijden, Kampen, 1949; W. Barnard, in: I.A.H.L de Sutter, De dienst van het lied, Brugge, 1974; S.L. Schoch in: Marijke Blei-Pel e.a., Voor de kinderen van Korach, deel I. De lofzang. De ‘Hallel’ psalmen 113-118, Amsterdam, 1987; C.S. Lewis, Gedachten over de psalmen, Franeker, 2002. Willem Barnard reikt in zijn Lofzang is geen luxe (Zoetermeer, 2005) veel overwegingen aan die helpen om aan te voelen welke centrale betekenis de lofzang in de omgang met God had en nog steeds kan hebben. Aanbevolen als algemene lectuur voor deze en de twee volgende schetsen.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken