Preekschets Matteüs 26:42
Matteüs 26:42
Tweede zondag na Epifanie
Vader, als het niet mogelijk is dat deze beker aan mij voorbijgaat zonder dat ik eruit drink, laat het dan gebeuren zoals u het wilt.
Schriftlezing: Matteüs 26:36-46
Uitleg
Het is mij enkele keren overkomen dat in een kerkdienst uit het gedicht van Bonhoeffer ‘Van goede machten’ het derde vers werd overgeslagen. Een keer gebeurde dat bij het lezen, een andere keer bij het zingen. Wat schuift er tussen prediker en tekst waardoor zo’n coupure ontstaat? Is het de metafoor van de bittere beker die aan Getsemane doet denken (Mat. 28:46)? Kunnen we door het inclusieve ‘ons’ niet meekomen in de ervaring van Bonhoeffer en de zijnen? Hebben we er moeite mee dat de genoemde ‘Gij’ de beker aanreikt?
De situatie waarin het gedicht is ontstaan, is dramatisch; het wordt duidelijk dat Bonhoeffer het niet zal overleven. Hij is kort tevoren overgebracht van Tegel naar de Prinz Albrecht-Strasse. In de kelders waar hij en anderen gevangenzaten, is vandaag de dag een uitgebreide expositie te bezichtigen, ‘Topographie des Terrors’ genoemd (de straat heet nu Niederkirchnerstrasse, vlakbij de Potzdamer Platz). Bethge beschrijft de omstandigheden in beide gevangenissen (930 e.v., 1001 e.v.). Het gedicht stuurt Bonhoeffer mee met een brief van 19 december 1944 aan zijn verloofde Maria von Wedemeyer. Het is het ‘letzte theologische und gestaltete Zeugnis aus Bonhoeffers Hand’ (Bethge, 1018). Uit de brief komt helder naar voren waar hij aan denkt bij ‘de goede machten’ die hem ‘trouw en stil omgeven’. Hij noemt Maria, zijn ouders en alle vrienden en leerlingen die voor hem ‘ganz gegenwärtig’ zijn. ‘Eure Gebete und guten Gedanken, Bibelworte, längst vergangene Gespräche, Musikstücke, Bücher bekommen Leben und Wirklichkeit wie nie zuvor. Es ist ein grosses unsichtbares Reich, in dem man lebt und an dessen Realität man keinen Zweifel hat. Wie es im alten Kinderlied von den Engeln heisst: … so ist diese Bewahrung am Abend und am Morgen durch gute unsichtbare Mächte etwas, was wir Erwachsenen heute nicht weniger brauchen als die Kinder. Du darfst also nicht denken, ich sei unglücklich’ (Brautbriefe, 208; Wiersinga, 156).
Ik concentreer me nu op strofe drie en citeer twee Nederlandse vertalingen (Schulte Nordholt, Liedboek voor de kerken, Gezang 398; Lagendijk, vert. Verzet en overgave, 403-404) en het Duitse origineel.
En wilt Gij ons de bitt’re beker geven
En zo Gij ons de bittere kelk wilt geven
met gal gevuld tot aan de hoogste rand,
vol leed, gevuld tot boven aan de rand,
dan nemen wij hem dankbaar zonder beven,
dan nemen wij hem dankbaar, zonder beven
aan uit uw goede, uw geliefde hand.
aan uit Uwe goede en getrouwe hand.
Und reichst du uns den schweren Kelch, den bittren des Leids, gefüllt bis an den höchsten Rand, so nehmen wir ihn dankbar ohne Zittern aus deiner guten und geliebten Hand.
Wat bepaalt de moeite die je juist met deze regels kunt hebben? Ik noem vijf punten.
-
Door bijzondere dingen, erge dan wel prachtige, te vatten in maat en rijm van een gedicht, kan er een specifiek probleem ontstaan, dat nog toeneemt wanneer iemand er muziek bij maakt zodat het een lied wordt. Zingen is een zeer intense manier van participeren en zich identificeren. Wie brengt dit op? Wie zingt mee over de haat in Psalm 139:13, de wraak in Psalm 149:3 of het verbrijzelen van kinderen in Psalm 137:4? En dat Jezus’ muziek mij draagt als eens mijn eigen adem stokt (Gez. 446:7) is ook niet simpel gezegd. Voorlezen en luisteren gaat nog wel, maar meezingen? Dat Bonhoeffers gedicht een lied geworden is, heeft in zekere zineen probleem geschapen.
-
Kijkend naar de inhoud valt op dat God de beker met bitter lijden aanreikt. God heeft dus met het lijden te maken en wie daarbij denkt aan de oude voorzienigheidsleer, komt in een kil systeem terecht waarin goed en kwaad samengaan.Wiersinga brengt de voorzienigheid ter sprake en spreekt van een rechte slag met een kromme stok (157-158). Maar Bonhoeffer dacht niet zo, voegt Wiersinga toe. Zie maar hoe dit gedicht straalt van vertrouwen, vreugde en geborgenheid.
-
Is het dan zo, dat de Eeuwige alles, ook het kwaad, doet meewerken ten goede? Bonhoeffer zit inderdaad op dit spoor, getuige bijvoorbeeld zijn Verantwoording bij de jaarwisseling 1942/43: ‘Ik geloof dat God ons in iedere moeilijke situatie zoveel weerstandsvermogen geeft als we nodig hebben’ (Verzet en overgave,23). Hier meldt zich Romeinen 8:28, 38, 39. En het rijtje in Romeinen 5:3-5, de verdrukking werkt volharding uit, de volharding beproefdheid, de beproefdheid hoop. Zo valt de nadruk op degene die het kwaad ondergaat en er iets mee doet.
-
Nauw verwant aan het vorige punt is de reminiscentie aan Getsemane, de beker en Gods wil. Bonhoeffer plaatst bewust zichzelf en al de zijnen in die context. Maar wat is de wil van de Eeuwige? Mij dunkt, niet het afschuwelijke kwaad, maar de volharding die in uiterste consequentie kan leiden tot de dood. Zoals Jezus eens en Bonhoeffer c.s. nu, is hier de bede ‘uw wil geschiede’ op het scherpst van de snede waar geworden (Mat. 6:10; 7:21; 12:50; 21:31). Jezus’ gebed is teken van vroomheid, gehoorzaamheid, vertrouwen, kortom: van navolging; zo ook Bonhoeffers gebed (zie de prachtige pagina’s van Luz).
-
Matteüs is verwant aan Jesaja. Deze evangelist omraamt zijn versie van het evangelieverhaal met het Immanuëlmotief (Mat. 1:23; 28:20). Wie teruggaat naar dit motief bij Jesaja komt goed én kwaad tegen. In Jesaja 7 is de geboorte van Immanuël teken van heil dat zal doorbreken. Maar in 8:8 krijgt Immanuël te horen dat Assur als een woeste rivier Juda zal overstromen. Profeten houden God niet buiten het kwaad en dat geeft ons op zijn minst te denken.
Aanwijzingen voor de prediking
Ik zie drie mogelijkheden.
-
Een liedpreek over Gezang 398 (zie de aanwijzingen van Mudde). Zo neemt de prediker de toehoorders stap voor stap mee door het lied, dat het verhaal vertelt van Bonhoeffers gedachten en ervaringen in de laatste maanden van zijn leven. Bijzondere aandacht verdienen de goede machten: ze bestaan uit tastbare, menselijke blijken van liefde en trouw.
-
Preken over Matteüs 26:42, in combinatie met de andere bijbelplaatsen waar sprake is van Gods wil. Geen betoog over de voorzienigheidsleer (wie een leerdienst wil houden, kan die er wel bij betrekken), maar een open en eerlijke manier om deze bijbelteksten te laten uitspreken. Onze meningen en (voor)oordelen zullen daarbij zeker ter sprake komen. De beste methode is die waarbij als het ware over en weer een gesprek ontstaat tussen tekst en lezers / hoorders.
-
De derde mogelijkheid is te doen wat hierboven bij de Uitleg werd geschetst. Op zoek gaan naar wat de derde strofe lastig maakt om (mee) te zingen.
Liturgische aanwijzingen
Gezang 398 (Evangelisches Gesangbuch,65) is voorzien van een sterke melodie. Liederen als Gezang 432 (‘Wat God doet dat is welgedaan, zijn wil is wijs en heilig’) zijn bruikbaar, zeker binnen een dienst waarin dit thema van commentaar wordt voorzien. Zie ook Gezang 477. Op de achtergrond klinkt Psalm 23 mee. De bede ‘uw wil geschiede’ verdient in deze viering extra aandacht.
Geraadpleegde literatuur
Ruth-Alice von Bismarck, Ulrich Kabitz (Hrsg.), Brautbriefe Zelle 92, Dietrich Bonhoeffer, Maria von Wedemeyer 1943-1945, München 1992; Eberhard Bethge, Dietrich Bonhoeffer, Theologe. Christ. Zeitgenosse, München 1967; Dietrich Bonhoeffer, Verzet en overgave,Baarn 2003 (vert. Leo Lagendijk); Ulrich Luz, Das Evangelium nach Matthäus,ekk I/4, 129-153; K.H. Miskotte, De weg van het gebed,’s-Gravenhage 1962; H. Mudde, ‘Preken uit “de kleine bijbel”’, in: Postille 54, Zoetermeer 2002, 7-31; Herman Wiersinga, De vitale vragen van Bonhoeffer, Zoetermeer 2004, 153-167.