Menu

Premium

Preekschets Matteüs 28:6 – Pasen

Matteüs 28:6

Pasen

Hij is opgewekt.

Schriftlezingen: Filippenzen 4:4-7; Matteüs 28:1-10

Het eigene van de zondag

Pasen is het hart van het evangelie, hoogtepunt van het kerkelijk jaar, feest waaraan heel het christelijk geloof hangt. Matteüs laat zien dat wat wij op deze dag vieren beslissend is en ons tegelijk vreemd blijft.

Uitleg

Eigen aan Matteüs’ paasbericht is de aardbeving waarmee de verschijning van de engel gepaard gaat (een teken als in 27:51). Verder zijn er behalve de vrouwen de soldaten die het graf bewaken.

Beiden reageren met vrees op de verschijning. De confrontatie met de werkelijkheid van Pasen is voor de eersten een doodservaring, voor de vrouwen een vreugdeboodschap. Ook hier, als bij Jezus’ dood, is er een element van gericht. Met nadruk zegt de engel dat de vrouwen niets te vrezen hebben (mè phobeisthe humeis, vrees niet, jullie), in kennelijke tegenstelling tot de soldaten en zoals later blijkt tot hun opdrachtgevers.

De engel weet dat zij Jezus zoeken. De andere synoptici hebben dat zoeken ook, maar bij Matteüs onderscheidt het de vrouwen van de soldaten. Ook phobeoo gebruikt hij in een specifieke zin, om te onderstrepen dat het om een theofanie gaat. (Zie daarvoor en voor de betekenisnuances van het woord, thwnt IX.)

Net als Marcus legt Matteüs er de nadruk op dat het om dezelfde Jezus gaat: ‘die gekruisigd is.’: part. perf. Jezus blijft de Gekruisigde als in 1 Korintiërs 1:23 en Galaten 3:1. ‘Hij is hier niet’. Hij heeft het graf kennelijk al verlaten. Hoe en wanneer wordt niet vermeld. ‘Hij is opgewekt’, pass. div.: God heeft gehandeld. De aoristus onderstreept dat het om een voldongen feit gaat. De vrouwen zijn getuigen van zijn dood en begrafenis, niet van zijn opwekking. Die onttrekt zich aan hun waarneming.

‘Herinner u wat hij gezegd heeft.’ (16:21; 17:22v; 20:18v). Herinneren in de zin van gedenken: wat gezegd is, gelden laten. Het waren, het zijn geen loze woorden. God bevestigt wat Jezus gezegd heeft. Zij laten hen in deze werkelijkheid van Pasen delen. Matteüs legt er de nadruk op dat voor de vrouwen (evenals voor de twaalf) die woorden met Jezus Zelf verleden tijd waren. Zonder bode van God geen geloof. Zijn verschijning is essentieel.

De engel nodigt hen uit zichzelf ervan te overtuigen dat het graf leeg is. Of zij dat ook gedaan hebben, meldt Matteüs niet. Hun geloof is gebaseerd op het woord van de engel en de herinnering aan de woorden van Jezus, niet op de constatering dat het graf leeg was. De nadruk daarop heeft Matteüs met Lucas gemeen (vgl. Joh. 20:8).

De engel zendt hen vervolgens tot de leerlingen met de boodschap van Jezus’ opwekking: hun woord zijn woord: ‘zie ik heb het jullie gezegd’. Inhoud en gezag liggen bij de engel en in hem als bode bij God Zelf. Dat geeft deze twee vrouwen een wezenlijke plek in het Evangelie: zij zijn getuigen van dood en begrafenis van Jezus, zo meldt Matteüs nadrukkelijk, en van de verschijning van de engel bij het open graf. Door hun dienst worden de leerlingen opnieuw geroepen. Jeruzalem is de plek waar Hij gestorven is; Galilea, Galilea der heidenen, 4:15, is de plek waar Jezus hun zal verschijnen (vgl. 26:32) De vrees en de grote blijdschap geven aan hoe zij in de werkelijkheid van Pasen staan.

Zij ontmoeten, geleid door de woorden van de engel, Jezus Zelf. De groet Chaire, ‘Verheugt u’, kun je in deze context moeilijk casueel opvatten. ‘Vreest niet!’ klinkt het even later. Jezus herhaalt de opdracht het de leerlingen door te geven. De aanbidding is de erkenning dat zij in Jezus God Zelf ontmoeten. Het biedt een aanknopingspunt voor de liturgie.

Terwijl de vrouwen onderweg zijn, melden de soldaten zich bij de hogepriesters (niet bij de heiden die er in vergelijking met hen bij Matteüs positief van afkomt). De hogepriesters roepen de oudsten bijeen (26:3, 57). Dat geeft hun beraad een officieel karakter: zij handelen als vertegenwoordigers van het Joodse volk. Ze hebben nu hun teken, 16:1, maar het beweegt hen niet tot geloof. Ze besluiten de soldaten om te kopen en hun zwijggeld te geven. Opnieuw is er geld in het spel. Het is duidelijk wat Matteüs wil zeggen: ze handelen tegen beter weten in en misleiden zo het Joodse volk. Opnieuw komt als bij Judas’ belijdenis hun boosaardige opzet aan het licht. Terwijl dat allemaal te Jeruzalem plaatsvindt, ontmoet Jezus in Galilea zijn leerlingen en zendt hen uit.

Aanwijzingen voor de prediking

In alle Evangeliën gaat Pasen gepaard met een theofanie. De paasboodschap is daarom confronterend: de vrees bij soldaten en vrouwen. Willen wij Matteüs en in hem het evangelie recht doen, dan zullen we in de verkondiging die confrontatie aangaan: de opwekking van Jezus is een historisch feit. Historisch, niet alsof de feitelijkheid ervan vast te stellen zou zijn. Daaraan onttrekt de opwekking zich juist. Maar wel als gebeurtenis, daad van God, in en ook aan de werkelijkheid zoals wij die kennen. Wij kunnen ons er geen beeld (!) van vormen, maar zien God als Hij is voorbijgegaan.

De opwekking is boodschap, verkondiging. Daardoor worden de vrouwen in de werkelijkheid van Pasen gezet. Dat moet ons ervoor bewaren om voor Pasen een plek te zoeken binnen ons verstaan van de werkelijkheid. In het vreemde, vreeswekkende, ligt precies het heil.

Daarmee neem je voor de prediking een ingrijpende beslissing. Je stelt een wereldbeeld ter discussie waarin wij als werkelijkheid aanvaarden wat analoog is aan onze ervaring. Dat geldt niet alleen in wetenschappelijk opzicht, ook existentieel. Wij zijn vertrouwd met de dood. Wij klampen ons, naar een woord van Kierkegaard, vast aan onze eindigheid. Het evangelie breekt die open.

Het zoeken naar zingeving (zie bijvoorbeeld het magazine Happinez), de opbloeiende religiositeit zeker als het om de dood gaat, zijn er teken van dat dat tegelijk als een gevangenis ervaren wordt. Daarbij in de verkondiging aangesloten worden. Matteüs maakt duidelijk dat de opwekking gericht is, ook over (vormen van) religiositeit. Jezus is opgewekt. Pasen is het amen op zijn woorden, zijn weg. De soldaten (en achter hen hogepriesters en oudsten) worden geconfronteerd met hun verzet tegen God; de vrouwen die Jezus zoeken, worden daarin tot hun vreugde bevestigd. Het gaat dan ook niet om de opstanding op zichzelf of over de vraag of zoiets wel , maar om die van Jezus: God openbaart zich in Hem.

Even wezenlijk als de aoristus van zijn opwekking is het perf. part. pass. van zijn kruisiging: als de Opgewekte blijft Hij de Gekruisigde. Daarmee is de toegang tot het nieuwe leven gewaarborgd.

De vrouwen geven de engel gehoor en gaan op weg. Hun geloof is gebaseerd op zijn woord, ‘zie ik heb het u gezegd’, en op de woorden van Jezus die hij in herinnering roept: ‘zoals hij gezegd heeft’. Ze beloven een nieuw bestaan.

Ze gaan in vrees en vreugde. Als ze Jezus onderweg ontmoeten, worden ze opnieuw van de vrees naar de vreugde geroepen. De vreugde is wezenlijk voor het nieuwe leven: vreugde in de Heer (Fil. 4:4v, bestaansvreugde, waar zij staat tegenover bezorgdheid, bestaansangst, vgl. Mat. 6:11). Volgens de Heidelbergse Catechismus is die vreugde een voorproefje van het eeuwige leven (zondag 33, over de omkeer).

Daar homiletisch en pastoraal bij worden aangeknoopt. Pasen spreekt nooit vanzelf, wordt nooit gewoon. God moet spreken. Nog eens de Heidelbergse Catechismus: in de verkondiging gaat het rijk voor ons open (zondag 31). De gemeente komt samen om de Heer te aanbidden. In de liturgie vieren we de toekomst en worden we op weg gestuurd: van de dood naar het leven.

Liturgische aanwijzingen

Psalm 118:9, 10; 149; Gezang 213; 279; 460:1, 2.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken