Preekschets Micha 7:19 – Oudjaar
Opnieuw zult u zich over ons ontfermen
en al onze zonden tenietdoen.
Onze zonden werpt u in de diepten van de zee.
Micha 7: 19
Zie ook
Het eigene van de dagen
Het is met de oudjaarsviering enigszins wonderlijk gesteld. In de bijbel wordt er niet over gerept.
In de lectionaria ontbreekt deze dienst. De viering ervan is in ons land een negentiende eeuwse aangelegenheid, in 1817 gereglementeerd. Veelal werden de overledenen herdacht, en in sommige plaatsen en kerken is dat nog steeds het geval. De tekstkeuze is overigens mede ingegeven door een joods gebruik op de nieuwjaarsdag: de tasjliech waarbij men wandelt naar stromend water en stukjes brood in het water werpt, waarbij de woorden van Micha 7: 18-20 worden uitgesproken.
Nu valt in 2017 de oudjaarsdag op een zondag. In gemeenten waar één dienst per zondag wordt gehouden zal het wellicht uitdraaien op een keus voor de morgendienst, waarbij de ook de liturgie voor de zondag na Kerst de voorkeur heeft. De andere keus kan zijn een avonddienst met het accent op Oudjaar. Een vergelijkbaar dilemma doet zich voor op de dag erna, het Nieuwjaar waarop Besnijdenis en Naamgeving van Jezus vanouds centraal staan. Micha 7:20 is wat dat aangaat een zinvol alternatief. In gemeenten waar een dienst van Jaarwisseling wordt gehouden is het een suggestie om beide preekschetsen te raadplegen.
Uitleg
A.S. van der Woude heeft met argumenten duidelijk gemaakt, dat de twee laatste hoofdstukken van het boek Micha van een andere auteur moeten zijn. Hij noemt hem Deutero-Micha, een profeet uit Noord-Israël, die een tiental jaren voor de Micha uit Moresjet heeft geleefd. Dat heeft gevolgen voor het verstaan van de tekst. De overigens ons onbekende profeet hekelt de misstanden op religieus en sociaal gebied in Noord-Israël, maar verkondigt tegelijk de reddende God van verkiezing en verbond. In vers 14-20 wordt een gebed van Israël beschreven om herstel dankzij een wonderbaar ingrijpen. In dat kader loopt het gebed uit op een loflied wegens Gods genadige en vergevende trouw (vers 18-20).
In vers 18 komt eerst de retorische vraag: ‘Wie is een God als U?’. Het veronderstelde antwoord zal dan zijn: ‘Niemand immers!’. Overigens is deze zin een zinspeling op de naam Micha (van mikaja– wie is aan YHWH gelijk). Opvallend is vervolgens dat de reden voor die vraag niet zozeer uitgaat van Gods reddende daden, via schepping en uittocht, maar van een redding die te danken is aan Gods vergeving van schuld.
Over zonde en schuld gaat het in de volgende versdelen. Daarbij worden de meest voorkomende Hebreeuwse woorden voor zonde gebruikt.
Het eerste is ongerechtigheid, afwijking (awon), het tweede overtreding (pasja) en het derde zonde (chattat). De reactie van God op die zonden is in een aantal beelden verwoord.
Die woorden zijn ‘vergeving’ ‘voorbijgaan’ en daarnaast ‘geen blijvende toorn’.
In vers 19 wordt als bron van de vergeving genoemd de ontferming. Daarmee worden de zonden vertreden en weggeworpen in de diepten van de zee. Deze beide laatste beelden voor de vergeving vergen enige toelichting. Het teniet doen, letterlijk het vertreden, doet denken aan een slagveld waar vijanden vertreden worden, zoals bijvoorbeeld een vuurtje wordt uitgetrapt. Het wegwerpen doet denken aan het dumpen in diep water. Zoals de grote wateren metafoor zijn voor de dood waarin je verdrinkt, zo worden de zonden weggevoerd in de stroom die uiteindelijk de oceaan bereikt. In dat verband is al even gesproken over de ‘tasjliech‘ (van het Hebreeuws voor ‘werpen’). Op de eerste dag van het Nieuwjaarsfeest (Rosj Hashana) komt vooral in joods-orthodoxe gemeenschappen het gebruik voor om na het middaggebed zich te begeven naar stromend water en daar de woorden van Micha 7: 18-20 uit te spreken en tevens broodkruimels (als symbolen voor de zonden) uit te strooien in het water. In de vertaling van het NBV zijn de bijzinnen uit het gebed verdwenen en is overal de directe aanspraak van God ingevoerd. De grondtekst en veel andere vertalingen hebben dat niet. Tussen 18b tot en met 19b gaat het telkens over hij, die…Pas daarna komt 19c waarin de directe aanspraak terugkeert.
Aanwijzing voor de prediking
Het is niet ongebruikelijk om rond oudjaar terug te blikken op dat bijna verleden jaar. Niet alleen de gedachtenis aan de overleden gemeenteleden of dorpsgenoten wijst daar op, maar ook tal van andere gebeurtenissen worden soms gememoreerd. De zegeningen en de zorgen. Maar hoe zit het dan met de zonden? Want die zijn er ook geweest, al zal de een er meer van overtuigd zijn dan de ander. Dat kan trouwens uiteenlopende redenen hebben. Als ik me niet vergis, is het thema van zonde, genade en vergeving niet zo populair. Dus is de vraag naar de vergeving ook niet groot. Toch is het goed om erbij stil te staan, dat wij zondige mensen zijn, die van genadige vergeving moeten en ook mogen leven. Nu gaat het er niet om dat er in de preek een complete zondenlijst wordt geleverd. Wel zal er naar enige concretisering moeten worden gestreefd.
Wellicht zijn voorbeelden nog het beste te geven aan de hand van drie woorden voor zonde in de tekst met hun betekenis.
Uit de tekst blijkt ook, dat zonde pas echt gekend en ervaren wordt in het licht van Gods genadige vergeving. Dat is een waarborg tegen wanhoop en vertwijfeling. Want zonde kan zomaar omslaan in wroeging, om het leed niet te herstellen valt. In deze tijd na Kerst is goed duidelijk te maken, op welke wijze de vergeving van zonden tot stand is gekomen. De geboorte van Jezus, de Zoon van God is een intrede in ons zondige bestaan. ‘Hij die je van je schuld bevrijdt, geeft je geluk en zaligheid’ zingt Luther in zijn kinderlied voor het Kerstfeest (NLB 469). Zijn dood en opstanding betekenen het vertreden en wegwerpen van onze zonde en schuld.
Kindermoment
Het is hachelijk om in een gesprekje met kinderen hen te laten vertellen wat zonde is. Beter is het om een verhaal(tje) te vertellen, bij wijze van spiegel, waarin iemand (bijvoorbeeld een kind?) iets verkeerd doet, en naar een oplossing zoekt. Daarbij kan het ritueel van de tasjliech behulpzaam zijn.
Liturgische aanwijzingen
Psalm 90 (NLB 90 of 90a) is een klassiek lied voor oudjaar. Voorts valt te denken aan psalm 32 (NLB 32) of Psalm 103 (NLB 103 of 103c).
Wat algemenere lied voor oudjaar is LB 396: Het oude jaar is nu voorbij. Indrukwekkend is het lied van Bonhoeffer NLB 511/ LB 398 waarvan het eerste deel passend is voor oudjaar (vers 1-4).
Als lezing valt te denken aan Micha 7: 18-20 (of breder: vanaf vers 8 of vers 14) waarbij als lezing van het Evangelie bijvoorbeeld Mattheus 9: 1-8 kan dienen.
Literatuur
Met name de commentaren van:
-
A.S. van der Woude over Micha, Prediking van het Oude Testament, Nijkerk 1976.
-
Hans Walter Wolff, Dodekapropheton 4 Micha, Biblischer Kommentar Altes Testament Neukirchen 1982.