Preekschets Psalm 4:7b – Hemelvaart
Psalm 4:7b
Hemelvaartsdag
Heer, laat het licht van uw gelaat over ons schijnen.
Schriftlezing: Psalm 4
Het eigene van de dag
G. van der Leeuw schrijft in zijn Dogmatische Brieven onder ‘opgevaren ten hemel’: ‘Ik vraag mij, nu ik mij neerzet om met u over de Hemelvaart te praten, af, hoe het komt, dat ik, wanneer ik die lente-Donderdag niet buiten was en ook niet onder het gehoor, maar zelf preken moest, altijd het gevoel heb gehad, dat de bediening van het Hemelvaart-evangelie tot het allerschoonste en heerlijkste behoorde van wat de Dienaar ter verkondiging is opgedragen.’
Deze ontboezeming (op zichzelf al inspirerend!) lijkt in tegenspraak met de waardering van deze dag door de gemeente en de verlegenheid ermee bij vele predikanten, maar is niettemin juist. Om terecht te komen bij het hemelvaartbericht in Lucas 24:50-53 met in het hart ‘terwijl Hij hen zegende’, grijp ik eerst terug naar de verkorte zegenbede uit Psalm 4:7b en de Aaronitische zegen uit Numeri 6:22-29.
Uitleg
-
Psalm 4. De psalm laat als achtergrond zien dat David in moeilijke omstandigheden verkeert. De avondpsalm (vs. 5, 9) is pendant van de ochtendpsalm 3. Te denken valt aan de coupe die Davids zoon Absalom pleegt (2 Sam. 15:13w), eerder dan aan zijn vlucht voor Saul (1 Sam. 19w). Het zijn zijn vrienden uit de hofhouding die het hem, nu ver van het geriefelijk paleis, moeilijk maken. Vers 3: aanzienlijken (zo NBG), machtigen (NBV), mannen van naam (N.H. Ridderbos, 92); NBV heeft het letterlijke manszonen. Bestraffend keert David zich tegen hen. Wat voor hem zwaar weegt, eer (J. Ridderbos, 39; NBG en NB), heerlijkheid (N.H. Ridderbos, 91), namelijk dat hij in zijn positie als Sions koning zich een gunstgenoot des Heren voelt (NBG, StV), is voor hen reden tot smaad. J. Ridderbos: een getrouwe heeft uitverkoren, N.H. Ridderbos en Liagre Böhl (44): wie hem getrouw is en die hij wonderbaar behandelt; NB: onderscheidt wie zijn vriend is. Wat David om zich heen aan twijfel, spot, leugenachtigheid en bedrog ervaart vat hij samen in vers 7a: ‘Wie zal ons het goede doen zien?’ (NBG). De NBV is te interpretatief: wie maakt ons gelukkig? Waar het mij om gaat is de reactie van David hierop. Dat is: een gebed. Het bijzondere is de inhoud van het gebed: een samentrekking uit de zegen van Aaron. God is in de hemel, maar als hij weet te staan in het licht van Gods aanschijn is hem dat genoeg en méér dan koren en wijn waar zijn tegenstanders kennelijk naar verlangen.
-
Numeri 6:24-26. Gispen (116) fraai: ‘De priesterlijke zegen heeft in het Hebreeuws een schone vorm. De formule bestaat uit drie regels. Driemaal wordt de naam Jahwe gebruikt. Iedere regel bestaat uit twee delen. Het eerste deel is in elk der drie regels groter dan het tweede. De drie regels zijn zó gebouwd, dat de tweede langer is dan de eerste, en de derde langer dan de tweede. De eerste regel bestaat uit 15, de tweede uit 20, de derde uit 25 consonanttekens. De zegen zwelt aan als een stroom, die zich over de gemeente uitgiet. Het hoogtepunt, dat alles samenvat, wordt bereikt in het laatste woord: “vrede”. De eerste regel bestaat uit drie, de tweede uit vijf, de derde uit zeven woorden, dus de gehele zegen bestaat uit vijftien woorden. Met aftrek van Jahwe blijven er twaalf woorden over, naar het getal der twaalf stammen van Israël.’ De zegen van Aaron speelt een grote rol in Israëls geloofsbeleving: Psalm 31:17; 44:4; speciaal 67:2; 80:4, 8,20 en 89:16. Tegenover het doen lichten van het gelaat staat het verbergen, Psalm 10:11. Het aangezicht over iemand verheffen, doen lichten: het van de Heer komend licht overstraalt de aangesprokenen. Buskes (24): ‘Zegen is zonneschijn.’ Sommigen, verwijzend naar vergelijkbare teksten buiten Israël: ‘De ogen verheffen over iemand is: het oog op iemand hebben, iemand liefhebben.’ Zie voor de Babylonische zegen: Noordtzij (86) en voor andere accenten Korpel (138). Het geven van de zegen is voorbehouden aan de priester (Deut. 10:8, 21:15; Lev. 9:22; 1 Kron. 23:13). Terecht wijzen Korpel en Gispen er op dat er van automatisme geen sprake is. Alleen Jahweh zegenen en daarin de gezegenden met kracht begiftigen. Niettemin is er sprake van een unieke ambtelijke handeling. Gods handelen begeleidt de handeling van de priester. Genadig zijn: een onverplichte goedheid, gunst, ontferming en liefelijkheid. Het sterke slotwoord: vrede. Niet de negatieve inhoud van ‘geen oorlog’, maar positief: dat wat het leven tot leven maakt, levensontplooiing en harmonie (Ps. 29:11). Verwezen zij naar Jezus’ vredewoord kort voor zijn kruis, lijden en opstanding (Joh. 14:27).
-
Lucas 24:50-53. Het korte bericht over de hemelvaart aan het slot van zijn evangelie compenseert Lucas in Handelingen 1:1-11. ‘En het geschiedde’: hiermee sluit Lucas Jezus’ aardse verschijning af die hij begon met dezelfde aanduiding van Gods heilshandelen in Christus uit Lucas 2:1. Jezus scheidt niet van de leerlingen zonder henzelf en hun opdracht met zijn zegen te stellen onder Gods bescherming. Greijdanus: ‘Dit zegenen was niet maar alleen een uitspreken van heilwensen, zoals wij alleen maar beden van zegen kunnen uiten, maar een metterdaad schenken van datgene, wat de Here hun wilde doen toekomen: heil, vrede, kracht…’ (303). De woorden waarmee Jezus zegent zijn niet vermeld. Het lijkt mij niet te speculatief dat deze mede vervuld waren van de zegen voor zijn volk uit Numeri 6, die in Psalm 4:7 wordt nagebeden. Dat de leerlingen, hier de elf (straks na de verkiezing van Mattias weer twaalf als beeld van de kerk), de gemeenschap met de Heer niet zien opgebroken maar bestendigd, blijkt uit hun vreugdevolle terugkeer naar de tempel. In Lucas 2:20 keerden de herders na de geboorte van Jezus terug, God lovende. Zo looft het door de twaalf gerepresenteerde Godsvolk de Heer na zijn hemelvaart, achterblijvend als een gezegende gemeente.
Aanwijzingen voor de prediking
-
Het bijzondere van Lucas in zijn evangelie over de hemelvaart is dat hij de gemeente laat zien als een door Jezus gezegende gemeente. De elf (straks na Mattias de twaalf) staan immers voor de kerk c.q. de gemeente. De gemeenschap met de Heer is door zijn hemelvaart niet afgebroken maar wordt voortgezet door zijn nabijheid door Woord en Geest.
-
Hoezeer deze nabijheid nodig is, blijkt uit de prangende vraag die uit Psalm 4 klinkt: ‘Wie zal ons het goede doen zien?’ Goed, tob, tof. Een vraag zonder adres. Het goede moeten wij niet te snel spiritueel invullen. Het Rijk Gods staat voor welzijn, overvloed, vrede en allesomvattend heil. Voor ons aardse bestel mogen wij daar om bidden. De gelovige spit in zijn gebed evenwel een spade dieper. Hoezeer zegen ook gelegen is in voldoende ‘koren en wijn’ (Ps. 4:8): een gelovig mens zich gezegend weten ook al getuigen alle omstandigheden daartegen. Zegen is: zich weten te staan in de straling van Gods vriendelijk aangezicht. Daar richt de gelovige zich op, zich daarmee stellend onder de zegenende handen van Christus.
-
Niettemin distantieert de gelovige zich niet van degenen die de wanhoopsvraag uit vers 7a stellen. In het ‘over ons’ is David solidair met de wankelmoedigen. Anderzijds behoeft de twijfel ook weer niet gecultiveerd te worden. Het geloof weet tussen de tijden van een Heer in de hemel die zal komen zoals Hij ging.
-
De gelovige behoeft zich niet alle spot en hoon te laten welgevallen. Zie de heilige verontwaardiging daarover. Spot heeft soms ook betrekking op het hemelvaartsgeloof. Spot met de wetten van de zwaartekracht tegen Jezus’ opvaren, over het dubieuze van een hemel waar er zoveel hel op aarde is. In de media men venijnig zijn. Is er behoefte aan een getuigende christelijke apologetiek?
-
De ambtelijke zegen die de kerkelijke ambtsdrager mag uitspreken is meer dan een twijfelachtige vrome wens. Het ambt kent een volmacht die zich naast de bediening van Woord en sacrament ook uitstrekt over het verlenen van de zegen. De vrijmoedigheid daarvoor ligt in het offer dat Jezus Christus in zijn leven en lijden volbracht, zoals in het Oude Testament de hogepriester na het offer in de tempel de zegen gaf. In het kruis van Christus is Gods toornig aangezicht over onze ongerechtigheden verkeerd in Gods vriendelijk aangezicht over ons. De vloek is weggenomen, de zegen geschonken. In de zegen is de volheid van het heil Gods opgenomen.
-
De gemeente die op Hemelvaartsdag zich gesteld mag weten onder de zegenende handen van Christus mag daarbij herinnerd worden aan het unieke moment van het geven en ontvangen van de zegen aan het einde van de eredienst. De slordigheid die zich bij de gemeenteleden soms voordoet bij het ontvangen van de zegen vraagt om een correctie in de liturgische houding. Behoort het zicht krijgen op de zegenende handen van de ten hemel varende Christus niet tot het schoonste van deze dag? Wij leven in een gezegende wereld!
Liturgische aanwijzingen
Valt de dienst op een vroeg uur, dan is te overwegen om te kiezen voor de Orde voor het morgengebed uit Dienstboek I en de daar opgegeven psalmen. Daarnaast Psalm 4, 47, 68 en Gezang 226 t/m 236; ZG V, 53; Tt 176;177.
Geraadpleegde literatuur
J. Ridderbos, De Psalmen I (COT), Kampen 1959; Nic. H. Ridderbos, De Psalmen I (KV), Kampen 1962; J.J. Buskes, Liederen van Bevrijding, Baam z.j., 22-35; F.M.Th. De Liagre Böhl, De Psalmen, Nijkerk 1968; W.H. Gispen, Numeri I (COT), Kampen 1958; A. Noordtzij, Numeri (KV), Kampen 1941; K.H. Rengstdorf, NTD 3, Göttingen 1949; S. Greijdanus, Lucas I, Kampen 1941; S.F.H.J. Berkelbach van de Sprenkel, Het Evangelie van Lukas, Den Haag 1964; M.A. Vrijlandt, Liturgiek, Delft 1987, 239w; M.C.A. Korpel, schets over Numeri 6:24-26, Postille 54, 137w. De vertaling in de NBV wordt krachtig aanbevolen.