Menu

Premium

Preekschets Psalm 56

Psalm 56

Tiende zondag na Pinksteren

Wees mij genadig, God, want ze bedreigen mij, de hele dag bestoken en bestrijden ze mij.

Schriftlezing: Psalm 56

Het eigene van de zondag

Of je kunt of mag preken over psalmen is omstreden. Psalmen zijn immers in eerste instantie gebeden; hier spreken de mensen niet over, maar tegen God. Dit moet gevolgen hebben voor de manier van preken. Hoe we tot God kunnen en mogen spreken, is een centrale vraag van het geloof. De psalmen bieden daarvoor een schat aan voorbeelden. Vier zondagen in augustus en begin september lenen zich goed voor een hernieuwde kennismaking met de wereld van de psalmen.

Uitleg

Dit gebed behoort tot de zogenaamde individuele klaagpsalmen. Kenmerkend voor deze tekstgroep is dat een enkeling zijn nood voor God klaagt. In Psalm 56 ligt de oorzaak van de nood bij de tegenstanders van de bidder. Andere mensen bedreigen de getroffen mens die vervolgens al zijn nare ervaringen voor God uitspreekt.

Opbouw: 1 opschrift; 2-3 aanroeping en eerste beschrijving van de nood; 4-5 belijden van vertrouwen; 6-7 tweede beschrijving van de nood; 8 bede tegen de vijanden; 9-10a uiting van hoop; 10b-12 belijden van vertrouwen; 13-14 dank en lof.

Vers 1 Toen de psalmen in hun huidige volgorde werden gezet, werden ze tegelijkertijd van opschriften voorzien, waarin auteur, situatie van ontstaan en/of bijbehorende melodie werden genoemd. Deze psalm wordt aan David toegeschreven die, wanneer hij door de Filistijnen in het nauw gedreven is, God aanroept.

Vers 2-3 ‘Wees mij genadig’, is de vaakst voorkomende smeekbede in de psalmen. Met deze bede spreekt de bidder uit waar het hem om te doen is: God moet zich weer naar hem toekeren. De reden voor deze bede volgt onmiddellijk. ‘Want mensen bedreigen me’ (de nbv vertaalt enosj gewoon met ‘ze’). De bidder gebruikt beelden van de oorlog en de jacht om het gedrag van zijn tegenstanders te schetsen. Deze bestrijden hem ‘[vanuit] de hoogte’ (marom). In andere Psalmen is het God die handelt vanuit de hoogte. De tegenstanders hebben dus geen respect voor God en maken zelfs aanspraak op Gods positie.

Vers 4-5 Abrupt wisselt de stemming in vers 4. De bidder heeft angst, maar bezweert desondanks zijn vertrouwen in God. In vers 5 wordt dit vertrouwen verder uitgebouwd, maar met een andere spreekrichting: niet alleen voor God, maar ook voor de tegenstanders benadrukt de mens zijn hoop op God en zijn vertrouwen in Gods woord. (Met woord = davar is meer bedoeld dan één bepaald woord of de Heilige Schrift; het staat voor de aanwezigheid van God en alles wat Deze kan bewerken.) Dit fundamentele vertrouwen in God leidt tot de vraag: ‘Wat kan een sterveling mij aandoen?’

Vers 6-7 Onvoorzien valt de mens terug in de klacht over die mensen de hem onophoudelijk in het nauw drijven. De beelden doen aan de jacht denken. Tegenwoordig zou je dit gedrag pesten noemen of stalking (ook dit woord heeft zijn oorsprong in de jacht).

Vers 8 Op deze beschrijving volgt de (retorische) vraag of dit allemaal ongestraft zal blijven. Met zijn vraag wil de bidder God ertoe bewegen in te grijpen; hij vraagt Hem deze boosdoeners neer te slaan. Vanuit de hoge positie die ze zich hadden aangematigd (vgl. vs. 3), moeten ze nu neerstorten.

Vers 9-10a Opnieuw zonder directe overgang belijdt de bidder vervolgens zijn vertrouwen in God: niets ontgaat God, Hij merkt alle nood op. Nadat de bidder zich op deze wijze van God heeft verzekerd, kan hij bekennen: ‘In het uur dat ik u aanroep wijken mijn vijanden.’ Nu weet de mens dat zijn klagen is verhoord.

Vers 10b-12 Net als in vers 5 (en voor een deel zelfs met dezelfde woorden) spreekt de biddende mens hier over en niet tegen God. Hij is er zeker van dat God aan zijn kant staat. Hij vertrouwt op God, en dit vertrouwen sluit de angst voor anderen uit. Weer vraagt hij: ‘Wat kan een mens mij aandoen?’

Vers 13-14 Het hoogtepunt bereikt deze psalm in het afsluitende lofgedeelte. Dank is de menselijke reactie op Gods hulp. In het lofgedeelte wordt duidelijk dat de bidder zijn nood als levensbedreigend heeft ervaren: hij was buitengesloten door andere mensen, en sociaal geïsoleerd kan geen mens leven. Maar nu kan hij zijn leven leiden in Gods nabijheid. ‘Licht’ is de belangrijkste metafoor voor het leven.

Omgang met ‘vijanden’ in de psalmen

De klacht over tegenstanders komt veelvuldig voor in de individuele klaagpsalmen. Voor de preek zijn de volgende aspecten van belang:

  • De bidder omschrijft de tegenstanders meestal met hun gedrag. Ze zijn ‘strijder’, ‘bedreigend’ enzovoort. De klacht betreft in eerste instantie dus niet bepaalde individuen, maar een bepaalde houding of handelingen die een bedreiging voor de bidder vormen.

  • De mens vraagt God om in te grijpen. Daarbij gaat het dus om het bestrijden van de agressie en niet zozeer van de agressors. (Dit wordt bevestigd door het feit dat deze tegenstanders in de dankgedeelten van de psalmen nauwelijks nog een rol spelen – als de bedreiging weg is, zijn ze geen tegenstanders meer, en wat telt, is alleen Gods hulp.

  • Altijd vraagt de mens God om in te grijpen, nergens kondigt de bidder aan dit zelf te doen. Alles wat door het gedrag van de tegenstanders bij de bidder wordt losgemaakt – agressie, angst, woede en teleurstelling – spreekt de mens voor God uit. De klacht is als het ware een uitlaatklep voor de getroffen mens. Het feitelijke ingrijpen laat hij aan God over.

Samenvatting en conclusies

Typerend voor dit gebed zijn de plotselinge afwisselingen van klacht en lof, van vrees voor de tegenstanders en vertrouwen in God. Het verloop van de Psalm tekent een ontwikkeling: in het begin overheerst de klacht over andere mensen. Hun invloed neemt gaandeweg af, tot in vers 10, waar de bidder van de afwending van de nood is overtuigd. Hoe meer de angst verdwijnt, hoe meer het vertrouwen in God de ruimte krijgt. Je kunt zeggen: angst voor anderen en vertrouwen in God sluiten elkaar uit. Heel duidelijk is dit te zien in het woordgebruik wanneer het om de tegenstanders gaat. Zolang de bidder hun gedrag beschrijft, zolang hij over hen klaagt, noemt hij hen ‘strijders’ (2; nbv heeft dit als werkwoordsvorm vertaald), ‘tegenstanders’ (3), dat ‘volk’ (8) en ‘vijanden’ (10), begrippen die een negatieve of zelfs agressieve connotatie hebben. In de context van vertrouwen in en hoop op God vinden we daarentegen totaal andere namen voor dezelfde tegenstanders: als de mens God aanroept, zijn het gewoon ‘mensen’ (2, 12) of ‘vlees’ (5). Als de mens God vertrouwt, verliezen de anderen hun macht over hem. Daarachter staat een denken in machtsdomeinen: de biddende mens is ervan overtuigd dat als God hem nabij is, geen andere macht hem iets kan aandoen.

Aanwijzingen voor de prediking

Vele christenen hebben grote problemen met het klagen voor God – je moet immers alles, ook het leed, dankbaar uit zijn handen nemen, zo wordt verkondigd. Op dit probleem ga ik uitvoeriger in bij de overweging over Psalm 88.

Hier in Psalm 56 staat in het middelpunt de vraag hoe je met agressie van anderen kunt omgaan, hoe je kunt reageren op mensen die je kwaad willen doen. Wat de getroffen mens in deze psalm doet, noemt men in de exegese ‘klacht tegen de vijanden’.

Bij het trefwoord ‘vijanden’ zullen de meesten denken aan het gebod om ook de vijand lief te hebben. Mogen christenen over anderen klagen, of zelfs vragen om hun vernietiging? Spontaan zullen de meesten dit afkeuren. Aan de andere kant ervaren velen dagelijks agressie, zijn mensen slachtoffer van pesten of stalken. Is dan de enige oplossing alle geweld maar deemoedig te ondergaan, eigen protest daartegen in te slikken? Gezond is dat niet. Hoe kun je dan met dit soort ervaringen omgaan?

De lezingen van deze zondag – naast Psalm 56 ook gedeelten uit Romeinen 12 en Matteüs 6 – nodigen uit om op dit probleem in te gaan. De volgende punten spelen hier een rol:

  • Het is belangrijk om de ervaring van agressie serieus te nemen en uit te spreken. Ervaring van tweedracht en vijandigheid is immers menselijk en komt voor van crèche tot bejaardentehuis.

  • Psalm 56 is een voorbeeld van hoe je met dit soort ervaringen kunt omgaan. Ieder gelovige mag er voor en tegen God over spreken zonder een blad voor de mond te nemen; angst en zelfs wraakgevoelens mogen hier de ruimte krijgen. In het gebed voor God mogen we alles ongefilterd uitspreken en hoeven we niets te verdringen.

  • De actieve reactie op de agressie door derden laat de bidder aan God over. Al doordat de mens alle angst en woede voor God ter sprake brengt, komt de beleving van de nood in een ander licht te staan.

  • Van hieruit is de stap niet ver naar de epistellezing. In de Brief aan de Romeinen roept Paulus de christenen op zich niet te wreken op hun tegenstanders, maar alles aan God over te laten. Wel vraag ik me af of het ‘stapelen van gloeiende kolen op het hoofd van de vijand’ (Rom. 12:20) niet ook een subtiele vorm van wraak is …

  • De bekendste van de antithesen in de bergrede van Jezus is die van de liefde voor de vijand. Dit lijkt in tegenspraak te zijn met alle menselijke en natuurlijke (?) reacties op vijandelijkheden: woede of angst. Liefde voor de vijand, dat stelt Jezus gelijk met volmaaktheid (Mat. 5:42). Dat wil zeggen: de liefde voor de vijand is het doel dat wij mensen voor ogen moeten hebben. Misschien leidt de weg naar de liefde door het klaaggebed voor God. Pas als we voor God hebben gelegd wat ons in ons binnenste bezighoudt, pas als we onze angst en woede kunnen loslaten, kan God ons vrijmaken voor de liefde.

Liturgische aanwijzingen

Mogelijke combinatie van lezingen: Psalm 56; Romeinen 12:17-21; Matteüs 5:43-46.

Geraadpleegde literatuur

T.Booij, Psalmen. Deel III (81-110) (pot), Nijkerk 1994; E.S. Gerstenberger, Psalms.Part 1. With an Introduction to Cultic Poetry (FOTL 14), Grand Rapids/Mi. 1988; E.S. Gerstenberger, Psalms, Part 2, and Lamentations (FOTL 15), Grand Rapids/Mi. 2001; F.-L. Hossfeld/ E. Zenger, Die Psalmen. Psalm 1-50 (NEB 29), Würzburg 1993; F.-L. Hossfeld/E. Zenger, Psalmen 51-100 (HThKAT), Freiburg i.Br. u.a. 2000; F.-L. Hossfeld/E. Zenger, Die Psalmen. Psalm 51-100 (NEB 40), Würzburg 2002; H.-J. Kraus, Psalmen 1/2. Psalmen 1-59/60-150 (BK XV/1+2), Neukirchen-Vluyn 19896; M. Luther, Die Psalmenauslegung Bd. III, Hrsg. E. Mühlhaupt, Göttingen 1965; K. Seybold, Die Psalmen (HAT 1/15), Tübingen 1996; Ch. de Vos, Klage als Gottesloh aus der Tiefe. DerMensch vor Gott in den individuellen Klagepsalmen (FAT 2. Reihe), Verlag Mohr Siebeck, Tübingen 2005.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken