Preekschets Psalm 91:15
Psalm 91:15
Roep je Mij aan, Ik geef antwoord,
in de nood zal Ik bij je zijn,
je bevrijden en met roem overladen
Schriftlezing: Psalm 91 (NB)
Het eigene van de veertigdagentijd
Vanouds gaat het om een periode van veertig dagen die voorbereidt op het Paasfeest. Kenmerkende woorden: inkeer, verstilling en versobering. De zes zondagen van veertigdagentijd zijn als voorbereidingszondagen voor de stap die ons met Christus doet opstaan. De weg daarnaartoe leidt deze keer langs de psalmen waarnaar de verschillende zondagen van deze periode zijn vernoemd, i.e. naar een vers – meestal als antifoon gebruikt – uit de introïtuspsalm.
Het eigene van de zondag
Zondag ‘Invocabit’ (Hij roept aan) is de zondag waarop als het ware alle verzoekingen van het mens-te-zijn-op-aarde samengebald zijn en voor Gods aangezicht worden gebeden.
‘hij roept mij aan en ik geef hem antwoord,
ik ben bij hem in benauwing, ✡
ik red hem uit,
breng hem tot glorie’
(Psalm 91:15, NB)
Uitleg
Psalmen appelleren aan je ervaring, maar ze beginnen er niet mee. In de psalmen draait het om het je eigen maken van de geloofs- en gebedsexpressies van Israël, ingekaderd in zijn verhaal van uittocht en bevrijding uit angst en ballingschap, in aanvechting met en uiteindelijk in vertrouwen op de ENE. ‘Heel de psalmodie zit in die ene beweging: met ontleende woorden trekken we op naar Hem, tot Hij in ons gebed zelf aan het woord komt en ons aanspreekt’ (B. Standaert, p. 220). Deze psalm laat dit wel heel mooi zien, zeker omdat hij eindigt met een Godsspraak.
In de joodse traditie wordt wel gedacht aan een psalm voor de pelgrim, die geborgenheid zoekt in de tempel (C. Bregman, p. 68). Het beeld van vleugels en wieken (vers 4) en de Hoogste zou doen denken aan het heilige der heiligen, de ark en de Cherubim (B. Standaert, p. 220). Een rabbijnse traditie meldt dat de psalm bedoeld is om boze geesten af te weren (N. Tromp, p. 224). Of is het toch vooral een psalm die gaat over een strijder Gods, een Jozua/Jezus (zie laatste woord van de psalm yĕshuw`ah! – WW) (N. ter Linden, p. 51 e.v.)? In de kloosters wordt deze psalm in de completen gebeden, als een lied van vertrouwen. Vanouds is het binnen de kloostertraditie een psalm voor de overgang van de dag naar de nacht. (B. Standaert, p. 220 e.v.).
Binnen de psalm zijn verschillende stemmen te onderscheiden: vers 2b & vers 9 (een mens die belijdt); vers 1-2a, 3-8 & 9b-13 (een mens, een priester? die (s)preekt); vers 14-16 (de ENE) (C. Bregman, p. 68). Maar je kunt de psalm ook zien als een innerlijke monoloog (1-13) met een directe roep tot de ENE (vers 9a) en een Godsspraak als sluitstuk (verzen 14-16) (N. Tromp, p. 225).
Ik ga mee met de gedachte van een innerlijke monoloog. Daarop voortbordurend zie ik de volgende opbouw:
Proloog: vers 1 en 2
Het begint met spreken/bidden in de derde persoon, en naarmate de God in de aanduiding dichter bij de bidder komt wordt de derde persoon – hij – uitgenodigd te spreken in de eerste persoon: ik (vers 2b). Viermaal klinkt een aanduiding voor God. In de vier aanduidingen daalt God als het ware tot de bidder neer. Hij komt telkens meer nabij (niet te verwarren met dichterbij). Eerst heet God ‘Hoogste’ (Elyown – van allah = opgaan tot). In dit verband wijs ik op de vertaling van de Naardense Bijbel van cether met ‘geheim’. Dat past treffend bij de heiligheid van de Hoogste. Daarna wordt over God gesproken als de ‘Overmachtige’ (sjaddai). Bij deze aanduiding van God is de bidder meer nabij God dan zetelend in het ‘geheim van de Hoogste’; namelijk tot in diens schaduw. (Dat heeft niet de wat negatieve klank die bij ons kan doorklinken. In bijbels taalgebruik is in iemands schaduw staan positief te duiden als onder iemands bescherming zijn, met iemand verbonden zijn, in iemands invloedssfeer verblijven.) Vervolgens klinkt de Godsnaam, de ENE of EEUWIGE (HEERE) (JHWH). Hiermee komt God nog weer een stap meer nabij – de bidder noemt God hier ‘mijn toevlucht en mijn bastion’. Het nabije van de ENE moge ook blijken uit het gebruik van de eerste persoon. Ten slotte nadert God tot op het niveau van ‘mijn God’ (Elohiem met suffix) die de bidder raakt in de basisbehoefte van ‘je veilig weten’, je kunnen toevertrouwen aan’. Ook hier de directe spraak van de eerste persoon. Stap voor stap komt God zo nader en nabij; hij stelt veilig en bergt.
Tweede deel: vers 3 t/m 8
De bidder neemt de uitnodiging ‘ik’ te zeggen (vers 2a) in zijn gebed nog niet aan, maar hij laat het bidden in de derde persoon wel los. De bidder gaat door in de tweede persoon. Dat is intiemer dan het bidden in de derde persoon, waarmee de proloog inzet. De bidder weidt uit over wat een mens bedreigen kan en over de ENE die hem uitredt. Vers 3: de vanger of vogelvanger kan staan voor de steler van je ziel, je leven. Het gaat om het onverhoedse toeslaan van een kwade tijd of de dood. (vgl. Psalm 38:13; Psalm 124:7; Prediker 9:12). Vers 4 over de wieken en de vleugels doen naast het heilige der heiligen ook denken aan de woorden uit Deuteronomium 32:11. Vers 5: de pijl die vliegt overdag kan duiden op een zonnesteek (C. Bregman, p. 69, N. Tromp, p. 224). Tussen vers 5 en vers 6 zit een zekere poëtische vorm: vers 5 noemt de nacht en overdag. Daarbinnen valt dan vers 6 met het donker (een bepaling bij nacht) en de middag (een bepaling bij overdag). De koorts in de middag van vers 6 wordt in een latere joodse traditie wel geassocieerd met de wellust en dan wordt verwezen naar David en Batseba (N. Tromp, p. 224). Vers 8 toont de vergeldende kant van gerechtigheid; het kwaad van de bozen zal tot hen terugkeren.
Derde deel: vers 9a
Het centrum van het gebed. Een ontdekking van vertrouwen, die de bidder van de psalm, die tot dan toe zichzelf Gods nabijheid te midden van de verzoekingen had toegebeden in de tweede persoon (vanaf vers 3), plotseling in een soort gelovige extase doet uitroepen: ‘Ja, gij, Ene, zijt mijn toevlucht!’
Vierde deel: vers 9b t/m 13
Van de extatische uitspraak tot de ENE komt de bidder tot rust in het vertrouwen van vers 9b. De verzen 10-13 zie ik als een uitleg bij vers 9b. De verzen 11 en 12 komen terug bij de lezing uit Matteüs over de verzoeking van Jezus in de woestijn. Ook in dat verhaal wordt net als hier over engelen en wilde dieren gesproken, als elkaars tegenhanger: goede en kwade machten.
Vijfde deel: vers 14 t/m 16
Ten slotte spreekt de ENE zelf. De bidder heeft zich in Gods Woord ‘ingebeden’. Wie zo bidt, ontdekt dat de ENE het laatste Woord heeft (verzen 14-16).
Vers 15: ‘hij roept mij aan en ik geef hem antwoord’: naar dit vers heet deze zondag ‘Invocabit’.
Wat dat antwoord is, lees ik in de rest van het vers, en ook vers 16 is daar nog bij te betrekken.
Wie een link wil leggen van de psalm naar de evangelielezing, kan naast de verzen 11 en 12 ook wijzen op het laatste woord van deze psalm: yĕshuw`ah.
Aanwijzingen voor de preek
De psalm is als een vervoermiddel naar vertrouwen in de ENE. Dat vertrouwen gaat dieper dan gelovige ervaringen of aanvechtingen, die wij allemaal in meer of mindere mate zullen herkennen en waarmee de psalmen vol staan. Vertrouwen in de ENE overstijgt de persoonlijke ervaring of het individuele gevoel. Het geeft verbondenheid met wat is, hoe het ook is. En vertrouwen in wat komt, hoe het ook komt. Het brengt ons naar het diepe besef ‘dat het goed is, ook als het niet goed is’. Dat vertrouwen ligt verwoord in het hart van deze psalm: ‘Ja, gij, Ene, zijt mijn toevlucht!’ (vers 9a).
De vraag waar we in de overweging voor staan lijkt mij: hoe komt de hoorder daar? Uiteindelijk is het de ENE zelf die de hoorder tot deze belijdenis uit het hart brengt. Wij kunnen als waren wij wegbereiders zoals Johannes de Doper de paden recht maken en de dalen effenen. Ik zou bijvoorbeeld stap voor stap de hoorder meenemen in de dynamiek van dit gedicht (zie Uitleg). Niet analyserend als dat niet echt nodig is, liever helemaal niet betogend, maar eerder schilderend en associërend. Ik zou proberen te voorkomen allerlei voorbeelden aan te halen van wat 21e-eeuwse klapnetten, pijlen, kwaad en engelen kunnen zijn, of hoe we dat precies ‘moeten zien’. Want het gaat denk ik niet zozeer om wát er allemaal kan gebeuren aan ellende en verzoeking en uitredding – we lezen allemaal de krant, kijken journaal of lurken aan het world wide web. Het gaat vooral om het herkennen van de innerlijke dynamiek van hóé dat wat gebeurt jou in je vertrouwen kan aantasten (verzoeking) of juist bevestigt – en dan ben je wellicht onderweg naar ‘Ja, gij, Ene, zijt mijn toevlucht!’.
Om een voorbeeld te geven: er wordt gesproken van klapnet. Dan zou ik niet uitleggen wat dat is en hoe dat werkt. Ik zou het schilderen met woorden of met gebaren, die beeldend vertellen wat zoiets als klapnet aan een mens doet en stukmaakt. Zoiets als ‘Klapnet! “Aus Blaue hinein” – beng!! Hoor! Maar ik kan niet horen, mijn oren dichtgestopt, mijn adem opgekropt, mijn hart van leegte zwaar… Ik ben niet meer geboren – ik ben niet ik – niet waar…’ (vrij naar Oosterhuis’ lied 323).
Misschien is het mooi om als een soort ‘refrein van vertrouwen’ – als een mantra – telkens vers 9a terug te laten keren en het zo met de andere verzen van psalm 91 als het ware van verschillende kanten te benaderen. Hier kan eventueel ook de evangelielezing bij worden betrokken.
De overweging zou afgesloten kunnen worden met vers 15. Wat fascineert aan dit vers is dat het iets tegenovergestelds laat zien van dat andere roep-antwoordmoment in de schrift, in Genesis. Daar roept de ENE de mens, die zich juist aan de relatie met de ENE probeert te onttrekken – hij verschuilt zich. Hier roept de mens de ENE, die antwoordt en zich laat zien. Dat antwoord hoeft niet zonder meer te passen op wat de roepende verlangt – de ENE gaat over zijn eigen antwoorden en een levende relatie is geen egocentrische invuloefening van je verlangens. Maar wel lijkt het mij dat elk gehoord antwoord van de ENE op de roep om zijn naam IK-ZAL-ER-ZIJN in zichzelf al zal leiden tot het vertrouwenwekkende ‘Ja, gij, Ene, zijt mijn toevlucht!’.
Liturgische aanwijzingen
Naardense Bijbel – er moet immers wat te raden overblijven… Als evangelielezing: Marcus 1:12-13 (14-15) of Matteüs 4:1-11. NLB 538, 807, 924.
Geraadpleegd
Nico ter Linden, Het verhaal gaat… deel 5, Amersfoort 2002.
Postille 48, Zoetermeer 1996.
Benoît Standaert, Leven met de psalmen – deel 1, Tielt 2014.
Nico Tromp, Psalmen 51-100, ’s-Hertogenbosch 2001.