Preekschets Spreuken 1:7 – Catechesedienst over wijsheid
Spreuken 1:7
Het begin van alle kennis is ontzag voor de Heer; een dwaas veracht de wijsheid en weigert elk onderricht.
Schriftlezing: Spreuken 1:1-9; 20-33
Het eigene van de dienst
De catechesedienst waar deze schets op gebaseerd is, werd gehouden op Eerste Advent. Het is niet zo vanzelfsprekend om dan het accent te leggen op Spreuken 1, al is het boek Spreuken in de Postille wel enkele keren verkozen als preektekst voor de Advent. De onderstaande dienst is een afsluiting geweest van een kortlopend catecheseproject over wijsheid voor een catechesegroep van oudere tieners en had als thema ‘Wat is wijsheid?’
Uitleg
Omdat recentelijk in de Postille een aantal inhoudelijke schetsen over Spreuken 1 gestaan heeft, heb ik me in dit kader beperkt tot opmerkingen en keuzes die ik voor deze dienst van belang vond. Aan de dienst ging een kort catecheseprogramma vooraf, dat in deze dienst tot een afronding kwam. Dat programma bestond uit een gesprek tussen tieners en ouderen, een programma over koning Salomo (en zijn keuzes) en een programma over (het boek) Spreuken en levenskunst. Onderdeel van die laatste bijeenkomst was de bespreking van een vijftal spreuken, die ook een plaats kreeg in de dienst, te weten:
-
Hoeveel beter is het wijsheid te verwerven dan goud (16:16);
-
Vertrouw bij je werk op de Heer en je plannen zullen slagen (16:3);
-
Houd vast aan wat je vader je opdraagt, verwerp de lessen van je moeder niet (6:20);
-
Wie zijn grond bewerkt, heeft altijd genoeg te eten; wie lucht najaagt heeft geen verstand (12:11);
-
Het begin van de wijsheid is ontzag voor de HEER (9:10).
Centraal in het catechesetraject voorafgaand aan de dienst staat de vraag wat wijsheid is. Wijsheid heeft in onze tijd een meerduidige betekenis. Wijsheid kan slaan op kennis, maar evengoed op (levens)ervaring; wijsheid kan betrekking hebben op verklaren, maar ook op doorzién (in de zin van: er betekenis aan geven zonder dat er een sluitende verklaring voor is). Jongeren die in dit voortraject meededen, gaven er een eigen omschrijving aan: wijsheid viel voor hen samen met authenticiteit, met een zuiverheid in voelen/overtuiging – spreken – handelen. Die gedachte sluit aan bij een ander woord, dat in de exegeses van Spreuken 1 nogal eens opduikt: levenskunst. Wilhelm Schmid (10), een van de toonaangevende levenskunstfilosofen van deze tijd, verstaat daaronder ‘de mogelijkheid en inspanning om op een bereflecteerde manier het eigen leven te voeren en het niet onbewust, eenvoudigweg zomaar voorbij te laten gaan’. Of, om met een van de jongeren te spreken: ‘Een balans te zoeken tussen wat ik moet en wat ik wil.’
De dubbelheid die ik zojuist constateerde in het begrip ‘wijsheid’, zit in het Hebreeuwse woord chokmah zelf ingesloten. Schürer omschrijft deze als volgt: ‘Joodse wijsheid heeft betrekking op kennis van praktische aard (advies, gebaseerd op ervaring, overgedragen van vader op zoon, en op een praktische kennis van de wetten die de wereld bepalen) of concentreert zich op religieuze problemen (bijvoorbeeld de schepping, goddelijke presentie of rechtvaardigheid)’ (198). Met name de praktische insteek (ervaringen) in het boek Spreuken biedt een goed aanknopingspunt voor onze doelgroep. Zij zitten in een fase, waarin ‘relevante derden’ (docenten, begeleiders, jeugdwerkers e.d.), leeftijdsgenoten en ouders deze tieners door eigen ervaringen inzicht kunnen geven in het leven, zodat ze zelf een overlevingsstrategie kunnen ontwikkelen. In zekere zin lijkt dat ook de insteek van het boekje Spreuken, al was die te ontwikkelen strategie veel sterker ingebed in het sociale leven. Net als in het leven van ‘moderne’ jongeren wordt ook in Spreuken de wijsheid op verschillende manieren verkregen. In het eerste hoofdstuk worden de koning (vs. 1), de Heer zelf (vs. 7), de vader en moeder (vs. 8 en 9), en de wijsheid als persoon (vs. 20vv.) genoemd. Verderop in het boekje is duidelijk dat ook wijsheidsleraren (‘relevante derden’) hun bijdragen hebben geleverd (o.a. 22:17).
Echter de kennis van praktische aard staat in Spreuken niet los van een religieuze context. In de wijsheid is er alle openheid voor het transcendente. Hoewel God er niet uitdrukkelijk koning wordt genoemd, is dit wel het beeld van God dat door de Spreuken heen op ons toekomt: God regelt het leven door zijn wetten. Hij zorgt voor zijn volk, beloont de goeden, straft de kwaadwilligen en is ontvankelijk voor mensen die het contact met Hem zoeken.
Kenmerkend zijn de woorden in 1:7: ‘Het begin van alle kennis is ontzag voor de Heer.’ Over het met ‘ontzag’ vertaalde yir’ath is in Postille 50 uitgebreid te lezen. In dit kader is het zinvol om stil te staan bij het begrip ‘verwondering’. Verwondering ligt dicht bij wat hier met ‘ontzag’ wordt vertaald. De joodse denker Abraham Joshua Heschel, in wiens werk verwondering een van de kernwoorden is, omschrijft verwondering als ‘het voorspel tot kennis’. Het is een basishouding voor een mens die God wil ontdekken in de wereld: ‘Eén houding is vreemd aan zijn geest: dingen vanzelfsprekend vinden en gebeurtenissen als een natuurlijke loop van de dingen te beschouwen’ (69). Deze omschrijving, of verbreding, van het woord ‘ontzag’ geeft in onze context wat ruimte. Verwondering duidt wel op ontzag voor het bijzondere, unieke, niet-vanzelfspiekende, maar verbindt het ontstaan of de aanwezigheid ervan niet direct met een persoonlijke God of schepper. Veel tieners zullen de gedachte dat God een actor is op het wereldtoneel, niet snel omarmen. Maar ze zijn wel ontvankelijk voor het onderzoeken of bespreken van het ‘onverklaarbare’. De tekst uit Lucas 21, over de vijgenboom, was in het voortraject een punt van bespreking. Er kan toch een zekere verwondering verondersteld worden bij het feit, dat de boom ieder jaar weer uitloopt en dan de zomer aankondigt. De uitspraak zou in het boekje Spreuken niet misstaan hebben, hoewel Jezus er geen praktische, maar eschatologische betekenis aan geeft. Enkele jongeren echter betwijfelden de wijsheid van deze tekst: ‘De natuur is zo van slag, dat er soms bomen zijn die in de winter al uitlopen.’ Daarmee geven zij aan, dat wijsheid wat hen betreft universeel geldend en niet contextueel bepaald kan zijn.
De relatie tussen koning Salomo en Spreuken is in het eerste vers gegeven. Daarin wordt melding gemaakt van het feit, dat het de spreuken van Salomo zijn. Helder is, dat de spreuken lang niet allemaal aan Salomo kunnen worden toegeschreven. Er zijn met name genoemde anderen als Agur, de zoon van Jake, en Lemuël, koning van Massa, die hun eigen bijdragen hebben geleverd. Bovendien is het de vraag of Salomo zelf wel de schrij ver van het boek is. Het ligt veel meer voor de hand, dat zijn naam met het boekje verbonden is omdat hij, volgens het verhaal uit 1 Koningen 3, de vleesgeworden wijsheid is. Toch lijkt het me niet helemaal ondenkbaar, dat Salomo zelf een eerste aanzet tot het boek gegeven heeft. Door tal van redactionele bewerkingen is het boekje uiteindelijk geworden wat het nu is.
Aanwijzingen voor de prediking
-
Na een korte introductie leggen we de gemeente de stellingen voor die ook met de jongeren zijn besproken. Door middel van hand opsteken maakt iedereen kenbaar wie er in een spreuk voor zichzelf wijsheid herkent.
-
Schets vanuit deze opstap de dubbelheid van het woord ‘wijsheid’, een dubbelheid die ook al in het Hebreeuwse chokmah ingesloten zit. We kunnen als mensen zaken verklaren door de kennis die we hebben (hoe je een degelijk huis bouwt bijvoorbeeld), maar er is ook veel wat we weten en nodig hebben om te leven, maar waarmee we verder weinig kunnen verklaren over hoe het toegaat op de wereld. Hoe het gaat als je verliefd wordt en hoe je het dan het beste kunt aanpakken; hoe je er voor zorgt datje vrienden krijgt en vrienden houdt; watje mooi vindt en de moeite waard.
-
Het is wel kennis, maar anders dan de kennis die je op school wordt aangereikt. Het boekje Spreuken staat er vol mee. Levenswijsheid zou je het kunnen noemen, die je wordt aangereikt doormensen om je heen. Zie bijvoorbeeld Spreuken 1:8 en 9. Salomo wordt genoemd als schrijver van dit boekje. Als dat zo is, zijn er meer schrijvers. Het boekje bevat zeven hoofdstukken die voor een deel van andere schrijvers zijn. Maar Salomo is de koning die het meest met de wijsheid verbonden is, vandaar dat het hele boek uit respect op zijn naam is gezet. Over hem deed dan ook het verhaal de ronde, dat God hem die wijsheid gegeven had. Als koning had hij een buitengewoon zware taak. Hij moest het land verdedigen, rechtspreken en zorgen dat in het land alles geregeld was. En dat voor een koning van rond de twintig. Geen wonder dat hij God om raad vroeg. Eenmaal ervaren in het leven kwam hij op het idee van een boek, Spreuken, dat bedoeld was om jongeren een handvat te bieden voor het leven. Om hen er op voor te bereiden. Praktische handvatten voor elke dag. Richtinggevend naar de toekomst. Raadgevingen die bedoeld zijn om je weg te kunnen vinden in het leven, om er een zinvol leven van te maken.
-
Een uitwerking van Spreuken 1:7: het begin van alle kennis is ontzag voor de Heer (een wijsheid die overigens buitengewoon slecht scoorde onder volwassen kerkgangers!). Wijsheid heeft voor de schrijver van de Spreuken te maken met het feit, dat het leven geen toevallige manier van doen is. Er zijn regels die het in de wereld mogelijk maken dat mensen in vrede samen leven, respectvol samen leven. Dat patroon van regels is er vanaf het begin in gelegd door God. En het is te herkennen voor wie het dagelijks leven in ogenschouw neemt. Je kunt ze vanzelfsprekend vinden, maar dat zijn ze lang niet altijd (enkele voorbeelden van mensen of organisaties die hulp bieden in een situatie waarin dat niet vanzelfsprekend is). Wie kijkt met zijn hart, ziet dat er minder gebeurtenissen vanzelfsprekend zijn in deze wereld dan watje globaal waarneemt. Dan kun je je verwonderen over hoe dingen soms gaan en er – soms – een God achter vermoeden, die zaken stuurt of helpt sturen.
-
Verwondering is het sleutelwoord. Niet vanzelfsprekend vinden wat er gebeurt, maar er meer achter vermoeden. Een mooi voorbeeld daarvan vinden we in Lucas 21: de vijgenboom. Vanzelfsprekender kan het bijna niet. Toch verwijst dit simpele feit naar meer. In de tijd van niks-te-zien wordt nieuw leven voorbereid. Zo is het ook met de geschiedenis. Het lijkt allemaal steeds erger te worden, maar onzichtbaar wordt een andere wereld voorbereid. In de vijgenboom, zo lijkt Jezus te zeggen, geeft God ons een knipoog om niet bij de pakken neer te zitten, maar – soms tegen beter weten in – te blijven verwachten.
-
Spreuken is praktisch, maar wat moeten we ermee in deze tijd van verwachting, van Advent? Spreuken neemt het dagelijks leven als uitgangspunt, in deze tijd van Advent denken we na over een machtig vrederijk, een rijk van God. Maar tegelijk rijst in ons de twijfel: is het geen illusie? Geloven we niet in waandenkbeelden? De wijsheid van Salomo houdt ons met beide benen op de grond. Probeer eerst in de dingen om je heen, de gebeurtenissen, de mensen, de momenten die zich aan je voordoen, God te zien. Dan pas is er een basis om verder te kijken. Wie zich alleen reikhalzend blindstaart op dat machtige project van het Vrederijk, ziet niet dat het dicht bij huis begint. Om je heen. Dat kan je het vertrouwen geven dat het groter zal worden, dat er iets op komst is.
-
Wat de schrijver van Spreuken ons wil voorhouden, is eigenlijk in één spreuk uit onze tijd te vangen: wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd. Als Salomo hem gekend had, was hij zonder twijfel in het Spreukenboek terecht gekomen.
Liturgische aanwijzingen
Vormgeving van de dienst: In deze dienst is er als opstap naar het thema ruimte gemaakt voor een sketch van een tiener, die in gesprek gaat met ‘de spiegel van de wijsheid’, als beeld geleend uit het sprookje van Sneeuwwitje. In het vraag-en-antwoordspel met de spiegel wordt duidelijk dat in het leven praktische ervaringen (van anderen en van jezelf) je wijzer maken. Als eerste lezing is gekozen voor 1 Koningen 3:5-14 in een eigen, gepopulariseerde versie in stemmen. De jongeren vertolken de stemmen van twee vertellers, van de koning en van God. Voor de verkondiging is aangehaakt bij een werkvorm die op de catechese uitgebreid aan de orde is geweest, namelijk het peilen van meningen over enkele spreuken. Na de verkondiging wordt het nummer ‘U cant make it on your own’ van U2 gedraaid. Dat nummer is door een van de tieners bij dit thema uitgekozen en heeft als motto dat we elkaar nodig hebben om het leven aan te kunnen. In de dienst is ook een ‘heilige chaos’ verwerkt. Dat is een moment, waarop kerkgangers worden uitgenodigd om de vier vierplaatsen in de kerkruimte te gebruiken om hun eigen geloof vorm te geven. Er is gekozen voor een gebedenboek (waarvan de opgeschreven gebeden terugkomen in de voorbeden), voor het aansteken van kaarsen aan de Paaskaars, voor een grote spiegel, waarop mensen hun ‘waardevolle levenswijsheid’ op pick-upbriefjes kwijt kunnen en voor het beschrijven van tegeltjes met eigen wijsheden. Enkele wijsheden worden in de dienst voorgelezen.
Liederen: Psalm 1; Gezang 127; 324; 487. Teksten: Op de eerste zondag van Advent is een van de ‘traditionele’ lezingen de vergelijking met de vijgenboom (Luc. 21:29-32), een tekst die heel dicht tegen de praktische wijsheden uit het boek Spreuken aan ligt.
Geraadpleegde literatuur
E. Schürer, A history of the Jewish peopie in the Age ofJesus lil, Edinburg 1987 (revised version); Postille 47, 50 en 55; A. Heschel, God zoekt de mens, 1955 (Ned. vert. Houten 1987); L.A. Snijders, Spreuken, Kampen 1984 (T&T); J. Dohmen, ‘Pleidooi voor laatmoderne levenskunst’, in: Rekenschap, Hendrik Ido Ambacht 1999; Wilhelm Schmid, Filosofie van de levenskunst. Inleiding in een mooi leven, Amsterdam 2001. Voor de ‘Heilige chaos’, zie: Marcel Barnard en Niek Schuman, Nieuwe wegen in de liturgie. De weg van de liturgie – een vervolg, Zoetermeer 2002, 44-50. Daarnaast is gebruikgemaakt van het themanummer ‘In wijsheid groeien’ van het tijdschrift voor jongerenwerk GRIP, juni 2005.