Preekschets voor Hemelvaart – bij Handelingen 7:55
Maar vervuld van de heilige Geest sloeg Stefanus zijn blik op naar de hemel en zag de luister van God en Jezus, die aan Gods rechterhand stond…
Handelingen 7:55
-
Schriftlezing: Handelingen 7:54-60
-
Zie ook: dossier Hemelvaart
Het eigene van deze feestdag
Hemelvaart gaat niet alleen over het moment dat Jezus naar de hemel gaat, maar ook over hoe Hij daar nu is met het oog op ons heil. Vanuit de hemel regeert Hij als Koning en is Hij door zijn Geest met zijn gemeente. Zeker op Hemelvaartsdag mag dit geproclameerd en uitbundig bezongen worden. Tegelijk moeten we oppassen dat we onszelf niet overschreeuwen. Christus’ koningschap is vaak niet duidelijk zichtbaar en lijkt terrein te verliezen, onder andere door vervolging en krimp. Ook in Handelingen 7 lijkt dat te gebeuren, als Stefanus gestenigd wordt. Maar juist hier zie je dat in Gods Koninkrijk verlies, hoe pijnlijk ook, toch winst kan worden.
Uitleg
Stefanus (‘lauwerkrans’) roept bewondering op. Zijn diepgelovigheid en vrijmoedigheid maken hem een ‘modelgelovige’. Tegelijk is het daardoor lastig je met hem te identificeren: hij is bijna te perfect. Daarbij is zijn visioen van de hemel voor de meeste mensen ook geen bekende ervaring. Dat roept de vraag op waar wij zelf staan in dit verhaal. De laatste tijd komt er in de protestantse theologie meer aandacht voor de plaats van heiligen/martelaren. Zij zijn ‘als vraagtekens die God in het leven van christenen plaatst: waar leef je voor, waar streef je naar, aan wie of waaraan vertrouw je je toe?’ (Herman Paul, De slag om het hart, p. 120) Zo wil ik, samen met de hoorders, kijken wat Stefanus ons te vragen heeft.
Stefanus komt, spoedig nadat hij is uitgekozen als diaken, in conflict met het Joodse establishment en zo komt hij voor het Sanhedrin te staan. Daar spreekt hij een lange rede uit, die je zou kunnen omschrijven als navertelling van de Bijbel (Van Eck). Hierin laat hij kritisch zijn licht schijnen over de geschiedenis van Israël en houdt hij die geschiedenis als een spiegel voor aan zijn aanklagers. Daarbij zoomt hij vooral in op de beschuldigingen die hem door zijn aanklagers voor de voeten zijn geworpen, namelijk dat hij Mozes en God zou lasteren (Handelingen 6:11) en dat hij zich tegen de tempel en de wet zou keren (Handelingen 6:13-14). Hij verwijt zijn aanklagers vooral dat ze de tempel verabsoluteren, terwijl God veel te groot is om alleen daar te wonen. God, die de hemel als zijn troon en de aarde als zijn voetenbank heeft, openbaart zich steeds op verschillende plekken.
Aan het eind van zijn rede wordt Stefanus steeds explicieter in zijn aanklacht. Dit roept de woede op van zijn beschuldigers. Knarsetandend horen ze hem aan. Maar Stefanus heeft daar geen oog meer voor, want hij slaat zijn blik op naar de hemel. Het is de Geest die hem omhoog laat kijken. Dat Stefanus ‘vervuld is van de Heilige Geest’ heeft Lucas ook al in Handelingen 6:5,10 genoemd. Stefanus is hier zelf een tempel geworden. Op dit moment is bij hem meer van God te zien dan in het tempelgebouw. Als hij omhoog kijkt, ziet hij de luister van God (doxa theou), een term die in het Oude Testament vaak met de tempel verbonden wordt. Met deze woorden verwijst Lukas trouwens ook naar het begin van de toespraak (7:2). Daarin zegt Stefanus dat God in al zijn luister (letterlijk: de God van de luister, ho theos tês doxês) aan Abraham verscheen. Nu verschijnt God opnieuw in luister, aan Stefanus. Voor Stefanus zelf moet dit een grote bemoediging geweest zijn.
Het werkwoord atenizô (‘gespannen kijken, de ogen strak gericht houden op’) komt ook in Handelingen 1:10 voor in combinatie met ‘hemel’. Daar zijn het de discipelen die, nadat Jezus naar de hemel is gegaan, gespannen naar de hemel kijken, maar ze zien Jezus niet meer. Stefanus ziet Jezus wel, staande aan Gods rechterhand. Meestal wordt gezegd dat Jezus zít aan Gods rechterhand. Dit is de enige keer dat Jezus stáát. Dat geeft een actieve houding aan. Jezus staat klaar om in te grijpen. Al lijkt dat voor Stefanus ‘te laat’, uit het vervolg blijkt dat het evangelie doorgaat en dat de dood van Stefanus een boost geeft aan de verkondiging ervan. Het feit dat Lucas in deze verzen al de naam van Saulus laat vallen is ook een aanwijzing in die richting. Daarnaast zien we dat aan het eind van het volgende hoofdstuk het evangelie de grens van Israël oversteekt. Stefanus wordt gestopt, maar Jezus gaat door. Bij het ‘staan’ kun je ook denken aan de woorden van Jezus in Lucas 12:8: “iedereen die mij erkent bij de mensen, zal ook door de Mensenzoon worden erkend bij de engelen van God.” Zoals Stefanus stáát voor Jezus, zo stáát Jezus ook voor hem.
Opvallend is dat Stefanus over Jezus spreekt als ‘de Mensenzoon’. Deze titel wordt in de rest van de Bijbel alleen door Jezus zelf in de mond genomen. Dat Stefanus deze titel gebruikt, geeft iets aan van hoe dicht hij bij Jezus staat. De Mensenzoon (zie Daniël 7:13-14) is een figuur die van God het koningschap ontvangt. Dat Jezus zichzelf met deze Mensenzoon had geïdentificeerd, was een van de redenen om Hem te veroordelen (Lucas 22:69, 71). Nu Stefanus Jezus ook zo identificeert, moet dat bij zijn aanklagers herinneringen oproepen aan het proces tegen Jezus. Eigenlijk zegt Stefanus: “degene die jullie uit de weg wilden ruimen, is nu in de hemel als de verhoogde Koning.” Daarmee is de woede van zijn aanklagers compleet en hebben zij nu voor zichzelf ook genoeg reden om Stefanus te veroordelen.
Stefanus moet sterven. Zijn dood, een lynchpartij, lijkt ontluisterend. Maar zo wordt deze niet getekend door Lucas. Hij laat zien hoeveel overeenkomst er is met Jezus. Net als Jezus sterft Stefanus heel bewust, knielend, vol overgave, met Jezus zelf op het netvlies en Jezus’ Naam op de lippen. In zijn sterven verwijst Stefanus naar twee kruiswoorden. Zo wordt Stefanus inderdaad een model-gelovige: gemodelleerd naar het beeld van Christus. Tegelijk moeten we de verschillen tussen Jezus en Stefanus niet uit het oog verliezen. De woorden van Stefanus zijn niet letterlijk de kruiswoorden van Jezus, ze verwijzen ernaar. Stefanus deelt in het lijden van Jezus, tegelijk doet hij het niet over, maar schuilt hij achter zijn Heer (zie voor de overeenkomsten en verschillen tussen Jezus en Stefanus: Barnard, Stille omgang, 398-400).
Aanwijzingen voor de prediking
Bij het voorbeeld van een martelaar gaat het niet om de dood, maar om het getuigenis en de navolging van Christus. Welke vragen stelt het getuigenis van Stefanus aan ons? Een paar denkrichtingen:
Mij raakt hoe Stefanus te midden van alle tegenstand de ogen strak op de hemel gericht houdt. Hoe is dat bij ons, als wij met tegenstand te maken krijgen? Ik heb het idee dat we dan eerder de ogen neerslaan en het hoofd laten hangen. Stefanus stelt ons de vraag: naar wie kijk jij? Uiteraard moet je hierbij ‘hemelstaarderij’ zonder aandacht voor het gewone leven vermijden, maar is onze blikrichting niet vaak erg ‘aards’? Zou het kunnen dat wij daardoor zo weinig van Gods luister zien? En in hoeverre zijn wij tempels voor God, in wie iets van zijn luister zichtbaar wordt?
Stefanus laat in zijn sterven blijken hoezeer hij erop vertrouwt dat hij niet voor niets sterft en dat God doorgaat. Hebben wij dat vertrouwen ook? Vaak kom je in de gemeente een neerslachtige stemming tegen: “het wordt allemaal minder.” Een begrijpelijke, maar verlammende uitspraak. Juist dan bemoedigt Stefanus ons: Jezus regeert en kan vaak juist de tegenstand gebruiken om zijn Koninkrijk uit te breiden. Hierbij kun je denken aan de groei van de kerk tegen de verdrukking in, ook in deze tijd (een concreet verhaal kan dit illustreren). Jezus stáát voor zijn kerk, Hij houdt de regie in handen. Dat geldt ook voor de kerk in Nederland, die weliswaar niet met vervolging te maken heeft, maar wel met krimp en soms ook weerstand. Ook daar doorheen kan Jezus werken. Je kunt dan denken aan een moment van ‘mislukking’ in de gemeente, bijvoorbeeld een activiteit die niet (meer) ‘werkt’. Dat is pijnlijk, maar tegelijk maakt het mensen soms ook weer creatief om nieuwe wegen te vinden en het hoofd niet te laten hangen. En ook nu kan een ervaring van tegenslag of verlies soms tot zegen zijn voor een gemeente. Denk aan de manier waarop sommige mensen tijdens hun ziek-zijn kunnen getuigen van de hoop die in hen is. Daarin wordt iets van Christus’ koningschap zichtbaar en kan verlies tegelijk winst zijn.
Stefanus vraagt ook aan ons: in hoeverre lijken wij op Jezus? In de manier waarop we omgaan met lijden, in de manier waarop wij gericht zijn op de hemel, in de mensen/dingen waarop wij vertrouwen? Of willen we liever niet te veel op Hem lijken en zoeken we ons geluk elders? In hoeverre zijn wij ‘modelgelovigen’? Niet omdat we zo perfect zijn, maar omdat we ons willen laten modelleren door Jezus? Juist dan gaan we ook zijn koningschap zien.
Liturgische aanwijzingen
Je kunt ervoor kiezen om naast vers 54-60 nog wat meer over Stefanus te lezen uit Handelingen 6 en/of 7. Verder zou Handelingen 1:9-11 gelezen kunnen worden. Of de passage over de Mensenzoon uit Daniël 7:13-14.
Mogelijke liederen: Ps. 47:2,3; Ps. 89:7,8; Ps. 110:1,2; Gz. 85 LB; Gz. 228 LB (=NLB 661); Gz. 230:4 LB; Gz. 304 LB; Gz. 399 LB (=NLB 412); Gz. 476:4,5 LB; EvLB 140.
Geraadpleegd
-
W. Barnard, Stille Omgang, Zoetermeer 1992, 397-400 en 1067-1069.
-
G. van den Brink/C. van der Kooi, Christelijke Dogmatiek, Zoetermeer, 2012, 440-442.
-
J. van Eck, Handelingen – De wereld in het geding, Commentaar op het Nieuwe Testament, Derde Serie, Kampen, 2003.
-
J. de Heer, Jezus’ Geestkracht wereldwijd – Commentaar op Handelingen, Vught 2013.
-
H. Paul, De slag om het hart – Over secularisatie van verlangen, Utrecht 2017, 117-133.