Preekvoorbereiding Pasen Matteüs 28:1-10
Schriftlezing: Matteüs 28:1-10
PASEN – VAN VREES NAAR VREUGD
Deze preekvoorbereiding maakt deel uit van het project ‘Samen preken in de lijdenstijd 2020’ van IZB-Areopagus. In het kader van de bijzondere situatie door de corona-pandemie stelt IZB-Areopagus het materiaal van dit project kosteloos beschikbaar.
Een link naar het volledige materiaal van dit project (met bijlages in de vorm van literatuur, flarden uit commentaren, meditaties en soms ook een kunstuiting) vindt u hier.
Intro
Pasen vieren in crisistijd! Wat zal de kroon spannen?
Angst vanwege het coronavirus of vreugde vanwege de gekroonde Opgestane?
In het evangelie, zeker ook in dat van Matteüs komen we ze op die bewuste Paasochtend beide tegen. De angst en vertwijfeling zijn prominent aanwezig als gevolg van alles wat er gebeurd is, met als treurige finale een dode Jezus achter een verzegelde steen. Dat de vreugde de vrees gaat vergezellen en deze gaandeweg verdringt en verdrijft, spreekt allerminst vanzelf. Dat is louter en alleen te danken aan het wonder van Pasen, aan het feit dat God in de opwekking van Jezus de gewone – en in dit geval dodelijke! – gang van zaken op een ongewone wijze doorbreekt. Er is in Zijn kruisdood blijkbaar daadwerkelijk iets geschied, waardoor ‘het oude’ voorbij is gegaan en er ruim baan komt voor ‘het nieuwe’! Alle evangeliën getuigen daarvan.
Hoe verschillend de beschrijvingen soms ook zijn, één ding is duidelijk: de kruisiging, begrafenis en opstanding van Jezus vormen in principe steeds één verhaal: ‘Hij die gekruisigd is, is opgestaan/opgewekt’. De cesuur is de sabbat, en zoals elke sabbat de markering tussen wat achter ligt en wat er wacht. Logisch gezien zou dat zijn: het drama van lijden en dood en de leegte die daarna opdoemt. Op Pasen wordt die logica echter doorbroken! Het zet onze realiteit van lijden en dood voorgoed in een ander perspectief. Het geeft hoop in de verdrukking (Romeinen 8:18-25). Hoop in angstige en onzekere tijden, toen en nu. Hoop die in het zuchten doet zingen!
Het opvallende in de beschrijving van Matteüs is de bonte verzameling mensen die hij bij de dood, begrafenis en opstanding van Jezus opvoert. De reacties zijn een mengeling van verwarring en ontzetting, verbazing en vreugde enerzijds, en anderzijds een patroon van ontkenning, onwil en onverschilligheid. De eersten willen er nog niet aan dat dit het einde is, de laatsten willen niks liever dan dat. Ook in de crisis die wij nu meemaken zijn de reacties legio: van blinde paniek ‘dat dit het einde is’ tot luchtig optimisme ‘dat we het virus er samen onder krijgen’. Van biddende mensen, die in de angst roepen om ingrijpen van God (Psalm 56:4), tot mensen die hun angst compenseren door zich juist nu extra te profileren of zich laten vermaken door iets als humor-tv. De eersten snakken naar een goed woord van de hemel, juist vandaag. De laatsten zitten daar niet gelijk op te wachten.
Hoe het ook zij, wij vieren Pasen! In deze crisistijd, met al zijn angsten, zorgen en onzekerheden en waarvan het einde voorlopig zoek is. De kernboodschap is ook nu: Vreest niet! De vraag is wel, waar we de moed vandaan halen om dat vandaag tegen elkaar te zeggen? Die ontlenen we slechts aan het evangelie zelf, als een woord voor alle tijden, en dus ook voor deze tijd. In de zorgen om om gezondheid, geliefden, baan en inkomen zeggen we tegen elkaar: Vrees niet… Hij die gekruisigd is, is opgewekt! Dat zal geen roep in de ruimte zijn, gemakkelijk en goedkoop. Maar een woord in vrees en beven. Toch, vanwege de Opgestane zelf, met overtuiging en in vrijmoedigheid. Zo verhaalt Matteüs. 28:1-10 ons.
Tekst en exegetische verkenningen
1 Laat na de sabbat, bij het ochtendgloren op de eerste (dag) van de week, kwam Maria uit Magdala en de andere Maria om het graf te aanschouwen.
De sabbat eindigt bij zonsondergang, daarna begint de nieuwe dag. Met het uitdrukkelijk benoemen van dit ochtendlicht laat Matteüs zien dat er een nieuwe dag aanbreekt na het duistere gebeuren dat vanaf 26:1 uitvoerig beschreven is. De blinkende en lichte verschijning van de engel straks versterkt dat: natuurlijke en bovennatuurlijke tekenen vallen deze ochtend samen en bereiden de lezer voor op een nieuw perspectief, op een stralende wending.
De vrouwen gaan zo vroeg mogelijk: zij waren met hun pijn gaan slapen en staan er nu mee op. Ze kunnen niet loskomen van Jezus, al is Hij hen door wat er gebeurd is ontnomen. Hun gaan naar het graf is een teken dat zij niet willen geloven waaraan zij blijkens de feiten moeten geloven: dat dit het einde is.
Het ‘aanschouwen’ heeft ook de betekenis van ‘doorvorsen’. Het heeft iets van een tot zich laten doordringen van de harde realiteit, van het onmogelijke en ongerijmde. Het kan echter ook vertaald worden met ‘kijken naar’. Dat zou kunnen wijzen op verwachting middenin de vertwijfeling. Op hoop terwijl er geen hoop meer is. Op geloof tegen alle vertwijfeling in aan wat Jezus eerder gezegd heeft, waaraan straks ook de engel refereert. Zijn ze in de vroegte gekomen om te zien of het graf inmiddels ‘open’ is? Zitten ze het a.h.w. die ochtend ‘open te kijken’? De engel bestempelt hen in ieder geval als ‘zoekend naar Jezus, die gekruisigd is’.
2 En zie, een zware (aard)beving gebeurde, want een engel van de Heer neerdalend uit de hemel en toetredend (tot het graf), rolde de steen weg en zette zich erop.
‘En zie’ wijst niet alleen op het verrassende en plotselinge, maar in de regel ook op het andere van de hemel dat inbreekt in de feitelijkheid van dat moment en deze doorbreekt. De zware aardbeving (seismos ook in Matteüs 27:54) onderstreept dat, als herkenbaar teken van een theofanie. Het feit dat zowel het sterven als het opstaan begeleid wordt door dit (apocalyptische) teken maakt gelijk iets zichtbaar van de kosmische én eschatologische betekenis van Jezus’ dood en opstanding.
De beschreven actie van het neerdalen van de engel uit de hemel, het toetreden tot het graf en het wegrollen van de steen zijn tekenen van een goddelijk ingrijpen, dat zich deze dag manifesteert en dat door niks en niemand is tegen te houden. Pasen gebeurt, ondanks de harde feiten en ieder die zich ertegen verzet.
3 Zijn aanblik was als een bliksem en zijn kleed wit als sneeuw.
4 De bewakers beefden van angst voor hem en werden als doden.
De uiterlijke verschijning laat niks te raden over: de combinatie van een bliksemschicht en de sneeuwwitte kleding bevestigen de hemelse herkomst van deze bode. In deze dubbele beschrijving lichten twee aspecten op: de bliksem geeft schrik, het sneeuwwit belooft iets goeds. Het gebeuren zal deze twee reacties ook oproepen: soldaten die zich lam schrikken en vrouwen die opveren.
De bewakers trillen zo van angst, dat zij daardoor verstijven en het bewustzijn verliezen: zij werden als doden. Het verhindert hen hun taak te doen: voorkomen dat het graf door de leerlingen geopend zou worden en het gerucht over een eventuele opstanding de ronde zou gaan doen (27:64). Nu het niet gaat zoals gedacht, het niet de leerlingen zijn die komen om het lichaam te roven, falen zij compleet in hun rol. Tegen déze actie blijken hun inzet en wapens niet opgewassen; hun menselijk defensief moet het afleggen tegen het goddelijk offensief. De hemelse ironie uit Psalm 2 wordt hier realiteit: in de confrontatie met de Levende delven gewapende tegenstanders het onderspit. Niettemin lukt het om diezelfde dag de waarheid en werkelijkheid van Pasen (met als onomstotelijk bewijs het onbevooroordeeld getuigenis van de soldaten) te verdoezelen en het gerucht dat het een verzinsel zou zijn te verspreiden (28:15). Weloverwogen ontkenning, als gevolg van angst voor de waarheid, ontkracht de boodschap van Pasen. Door dit volharden in eigen gelijk blijft voor deze lieden op Pasen alles bij het oude.
5 Antwoordende zei de engel tegen de vrouwen: ‘U, vrees niet, want ik weet dat u Jezus, de gekruisigde, zoekt.
6 Niet hier is Hij, hij is immers opgewekt zoals hij gezegd heeft. Kom, zie de plaats waar hij gelegen heeft.
In tegenstelling tot de verstijfde wachters, worden de vrouwen door de hemelse actie in beweging gezet. Matteüs verhaalt hier heel kort, door te spreken van een antwoordende engel, zonder dat er een vraag gesteld is. Of is dat precies wat er gebeurt? Het ligt voor de hand dat hij antwoordt op een vragende blik van de vrouwen, nadat zij een blik in het geopende graf geworpen hebben. Dat blijkt echter leeg te zijn. Dat lege graf leidt niet gelijk tot blijdschap maar tot complete verbijstering, die zó groot is dat ze volgens Matteüs geen woord meer kunnen uitbrengen. Het is een leegte waarvan ze werkelijk niet weten wat ze daarvan denken moeten, het is het moment waarop hun laatste houvast in deze leegte verdwijnt. Wat deze vrouwen overkomt, raakt aan de angst voor het ‘niets’.
Daar helpt maar één ding: antwoord van de hemel! En dat wordt gegeven. Middenin de totale verbijstering, die het laatste restje hoop en geloof dat ze tot nu toe tegen de feiten in niet hadden opgegeven, dreigt te smoren, klinkt het: ‘U, vrees niet/wees niet bang’. De nadruk valt op u/jullie (humeis) De REB vertaalt heel treffend: ‘You, he said, have nothing to fear.’ Het gaat hier volgens meerdere commentaren niet alleen om een tegenstelling met de angst van de bewakers, maar vooral ook om een tegenwoord van de hemel, na alle doorstane angsten van de dagen ervoor tot op dit moment. Het wordt niet gezegd tot zomaar wat angstige mensen, maar tot vrouwen die niet kunnen ophouden te geloven tegen de harde feiten in. Met het doel om hun geloof, dat uitgerekend bij het zien van het lege graf (de leegte) dreigt te bezwijken, te redden van de dood! Het ‘Vreest niet’ van de engel, van de hemel, op deze ochtend bij dat lege graf, is als een reddingsboei die om een zinkende drenkeling wordt geworpen, die het hoofd lang net aan boven water hield, maar nu onder water gaat. Het is een woord ‘dat het geloof liet herrijzen uit het stof’ (Luther).
Het is een weerkerend bijbels gegeven dat dit krachtige ‘vreest niet’ voorop gaat: mensen worden daarmee eerst vastgepakt en gerust gesteld, om zo ruimte te maken voor nadere uitleg. Zo gebeurt ook hier. Hoe? Om te beginnen verwoordt de engel kort en krachtig de existentiële nood van deze vouwen: ‘Ik weet dat u Jezus, de Gekruisigde, zoekt.’ Zowel de harde realiteit (de Gekruisigde) als hun ervaren pijn (u zoekt) worden in deze zin benoemd. Daar middenin klinkt dan het verlossende woord: ‘Niet hier is Hij, Hij is immers opgewekt, zoals Hij gezegd heeft. Kom, ziet, de plek waar Hij gelegen heeft!’ Wat voor de vrouwen een raadsel was, dat lege graf, volslagen wanhopig maakte, wordt door deze boodschap totaal omgekeerd: leven in plaats van dood, een ongekende onthulling in plaats van een duister raadsel, hoop in plaats van wanhoop. De leegte, die verbijsterde en het laatste beetje geloof dreigde te smoren, is vol belofte! ‘Hij is opgewekt zoals Hij gezegd heeft!’ Klinkt daarin een licht verwijt? Als dat al zo is dan wordt dat overstemd door de verkondiging dat het gegeven woord vervuld is! Het accent valt niet op de terechtwijzing maar op het verlossende van de boodschap, op de verademing in de benauwdheid!
Met het woord ‘opgewekt’ wordt méér dan met ‘opgestaan’ aangegeven dat het in de verrijzenis van Jezus om een handelen van God gaat. Met deze ultieme hemelse daad wordt de veroordeling van deze Onschuldige recht gezet (27:24), de gelééfde rechtvaardigheid van Jezus betuigd (26:64) en het ‘genoeg’ van de gegane kruisweg beaamd (26:39,42,54).
‘Kom, zie, de plaats waar Hij gelegen heeft’: de vrouwen worden genodigd om met eigen ogen het zichtbare teken te zien van wat zij zojuist hebben vernomen. Zonder die tekst en uitleg joeg het lege graf schrik aan, nu versterkt het hun geloof, is het een alleszeggend teken van opstanding en leven, belooft het een nog ongekende maar nieuwe toekomst.
Het meest bijzondere in het hele gebeuren is dat de opwekking/opstanding al geschied is voordat het graf is opengaan. Jezus kwam niet terug uit het graf, hun wereld en leven in, maar was blijkbaar door het graf en de dood heengegaan en aan de andere zijde van de dood opgestaan. Dit maakt het eigene en unieke uit van Zijn verrijzenis! Hij komt niet uit het graf terug in dit leven, maar is als Eersteling de dood voorbij en opgewekt in een nieuwe werkelijkheid. Al hebben de vrouwen dit niet gelijk bevat, het feitelijk beschreven gebeuren laat zien dat de impact van Jezus’ opstanding verder strekte en meer beloofde dan zij die ochtend konden bevroeden.
7 Ga snel op weg en zeg tegen zijn leerlingen: “Hij is opgewekt uit de doden, en zie: hij gaat jullie vooruit naar Galilea, daar zullen jullie hem zien.” Zie, ik heb (het) u gezegd.’
Nu de opstanding een feit is, moeten de leerlingen zo snel mogelijk op de hoogte gesteld worden, opdat ook hun vrees, angst en ontzetting doorbroken wordt. De vrouwen worden tot getuigen gemaakt van wat zij gehoord en gezien hebben en daarmee tot verkondigers van de blijde boodschap van Pasen: ‘Hij is opgewekt uit de doden.’ Het meervoud ‘doden’ verwijst naar het meervoud van de dood, zowel fysiek als geestelijk. Deze boodschap is het hele evangelie in één zin. (Vgl. 2 Timoteüs 2:8), keert alles om, de leerlingen incluis, en zet alles voorgoed in een ander licht.
De engel geeft een soort herkenningscode mee: ‘En zie, Hij gaat jullie vooruit naar Galilea, daar zullen jullie Hem zien.’ Alleen tegen de elf leerlingen had Jezus dit vlak voor Zijn heengaan gezegd (Matteüs 26:32). Niemand anders kon deze vertrouwelijk boodschap dus kennen. Het zal voor hen een onomstotelijk bewijs zijn dat de Levende zelf achter deze boodschap van de vrouwen zit. Hij houdt blijkbaar bij voorbaat rekening met een ongelovige reactie op de boodschap.
8 En snel gingen ze van het graf vandaan, met ontzetting en grote vreugde, en zij holden om (het) aan zijn leerlingen te vertellen.
9 En zie, Jezus kwam hen tegemoet, zeggende: ‘Gegroet!’ Naderbij komende grepen ze zijn voeten vast en aanbaden Hem.
De Paasboodschap zet hen onmiddellijk in beweging: zonder aarzelen doen ze wat hen opgedragen wordt. Zij gaan totaal anders bij het graf vandaan dan zij gekomen zijn! In plaats van al meer dood te lopen, zij ze opnieuw tot leven gekomen: er is nieuwe kracht en de vaart komt er weer in. Opgewekt en aangespoord door de hemel doen ze iets waarmee zij als vrouwen van toen over alle grenzen gaan: zo snel ze kunnen gaat het richting de leerlingen om hen op te beuren. Aan hen zie je wat op Pasen geldt: wie het eerst komt, wie het eerst maalt en het meeste deelt! Er is intussen sprake van ‘met vrees/ontzetting en grote vreugde’. De Griekse term fobos duidt in deze context niet zozeer meer op angst van daarvoor, maar meer op een ‘heilige huivering’ (vgl. REB: ‘awe’) omdat het te veel is, nog niet goed te bevatten. Tegelijk is er grote vreugde: wie wordt verrast door een hemels bericht, helemaal door dít bericht dat alles omkeert en uitmaakt, kan zijn geluk niet op. Opvallend is dat het woord woordjes charas (vers 8) en chairete (vers 9) met elkaar verwant zijn, vanuit dezelfde wortel, chairo.
Er zijn meerdere handschriften waarin vers 9 opent met ‘Toen zij onderweg waren om dit bericht te brengen aan Zijn leerlingen…‘ Het meest waarschijnlijk is dat dit een latere toevoeging is. Daarom vertaal ik met ‘En zie, Jezus kwam hen tegemoet’. Inhoudelijk maakt dat nauwelijks verschil, qua stijl houdt het de vaart in het verhaal die bij dit gebeuren past.
Opnieuw klinkt ‘en zie!’: dit past bij het eerst ‘en zie’ (vs. 2) omdat het opnieuw om een ongedachte ontmoeting gaat, maar nu met de opgestane Jezus zelf. Dit tegemoetkomen van Jezus is niet alleen bedoeld om voor de vrouwen de boodschap van de engel persoonlijk te bevestigen, maar ook om hen, gelet op het moment waarop Hij dit doet, tot nog overtuigder getuige te maken van het feit dat Hij leeft.
Jezus groet hen met de gangbare groet: ‘Gegroet’ (chairete). Heel letterlijk zou je deze kunnen vertalen met: ‘Verheug je!’ Uit Jezus’ mond op deze ochtend heeft deze gangbare groet in ieder geval een diepere connotatie en bevestigt het de blijdschap die al was gewekt. De persoonlijke ontmoeting en groet zijn veelbetekenend: ze bewijzen dat Hij leeft en als zodanig gezien en geloofd wil worden. Opvallend is dat er onmiddellijke herkenning is.
Het vastgrijpen van de voeten is een teken van hernieuwde onderwerping (zij hadden Jezus eerder gediend). Mogelijk vertelt Matteüs het ook om te laten zien dat het hier niet om een geestverschijning gaat, maar dat Jezus in lichamelijke en tastbare gestalte voor de vrouwen staat. De Opgestane is geen levend geworden lijk, maar wel lichamelijk opgestaan en aanraakbaar (vgl. ook Lucas 24:39- 40). De ontmoeting met de Opgestane leidt bij de vrouwen tot aanbidding (proskuneô, hetzelfde werkwoord als in Matteüs 2:11, wat ook vertaald kan worden hulde brengen). Er is alle reden toe, zonder dat ze de omvang en impact van de opstanding begrijpen.
10 Daarop zei Jezus tegen hen: ‘Vrees niet. Ga mijn broeders vertellen dat ze naar Galilea gaan; daar zullen zij Mij zien.’
Opnieuw klinkt het, maar nu uit Jezus’ mond: ‘Vrees niet’. Ongetwijfeld refereert het aan de eerder doorstane angsten, maar het laat vooral zien dat de bevrijdende omslag, die zij deze dag meemaken, hen te machtig en te groot is om in één keer te kunnen verinnerlijken. Het herhaalde ‘Vreest niet’ heeft hier als functie om het eerder gewekte geloof te bevestigen en te versterken. Ook de opdracht wordt herhaald. Opvallend is, dat Jezus de leerlingen aanduidt als zijn ‘broeders’: daaruit blijkt dat Zijn verhouding tot hen er, ondanks hun verlaten en verloochenen, niet minder op is geworden. Jezus’ bedoeling is duidelijk: vanuit dat wat er in kruisiging en opstandig gebeurd is, wil Hij dóór op wat Hij met hen begon!
Theologie
Bij het nadenken over de unieke plaats van Christus en de betekenis van Zijn dood en verrijzenis in de Schrift en in de (heils)geschiedenis verwijs ik naar twee overzichtsartikelen: A. Noordegraaf, Jezus Christus, Gods Zoon, Heiland (in: G. van den Brink e.a., Gegrond geloof); G. van den Brink / C. van der Kooi, Christelijke Dogmatiek, p. 395-440.
1.Jezus, die gekruisigd was, is opgewekt/opgestaan uit de doden! Het is de ongelofelijke maar tegelijk ontegenzeglijke uitkomst van de weg die Jezus op aarde ging en die tegelijk een toekomst garandeert die ons begrip te boven gaat. In zijn boek Christologie als hart van de theologie (p. 164- 170) laat Bram van de Beek in kort bestek zien wat de theologische impact is van dit historische gebeuren, waarvan op verschillende manieren door de evangelisten is verhaald met een en hetzelfde doel: te getuigen van het heil dat in Jezus aan het licht was gekomen, mensen daarvoor in te winnen, hen te laten delen in de zegen ervan en hen nader te onderwijzen in de reikwijdte die het heeft! Het hele getuigenis van het NT is in principe dan ook niet anders dan een nadere explicitering en verdere ontvouwing van deze boodschap. Met dit Paaswoord kom je anders in het leven te staan, krijg je weet van Jezus’ tot in de dood bewezen liefde, waarvan niets ons kan scheiden: geen hoogte en diepte, geen tegenwoordige en toekomende dingen, geen leven en dood! Middenin het leven, waarin we door allerlei kwaad onder de voet gelopen worden, waar ziekte en dood altijd weer hun slachtoffers maken, geeft het geloof in deze liefde hoop, hoop die verzekert dat je dankzij Christus méér dan overwinnaar bent!
2. Deze boodschap van Pasen klinkt altijd middenin de wereld, toen en nu. Dat heeft een dubbele reden: omdat zij zonder God en zonder hoop is, maar God haar niet zonder hoop wil laten. In de opstanding beloofd God een nieuw begin voor de hele kosmos (vgl. Kolossenzen 1:15-20) Hoewel het Gods wereld blijft, is het tegelijk een wereld die in het boze ligt, waar allerhande kwaad huist en heerst, waar zonde (als afkeer van God) de toon aangeeft, en waar op talloze manieren door mensen geleden wordt aan kwaad met alle pijnlijke gevolgen van dien. Kortom een wereld, waarin we niet alleen kunnen genieten, maar waar we geregeld ook duizend doden sterven (vgl. Psalm 90:10). Tegenover weerkerende vrees en levenslange doodsangsten (Hebreeën 2:15) staat het steeds in de Schrift herhaalde ‘Vrees niet!’. Uitgerekend in het Paasevangelie zet dit ‘Vreest niet’ de toon. De angst was groter dan ooit: alles wees erop dat de weg van Jezus was doodgelopen, het heil van God dat in Hem gestalte kreeg, was stukgelopen op weerzin en verzet, was geëindigd aan een kruis en in een graf. In die barre en boze werkelijkheid klonk het reddende en beslissende: Vrees niet! Dit verkondigt een genadige en radicale omkeer! Opdat, schrijft Henk Vreekamp in De gekomen Christus (p.27) ‘wij worden opgeheven tot de diepgaande en blijvende huivering van de vreze des Heeren. Het vrezewekkende Woord van God, Jezus Christus, de Gekruisigde, die de Opgestane is, roept de vreze Gods wakker. Daarom mogen wij in het licht der opstanding de vreze des Heeren spellen als de vreze Christi. Wij vrezen Jezus Christus, in Wie wij de levende God zelf ontmoeten.’ Deze ‘vreze’ die onze vrees uitdrijft wordt gewekt en versterkt door de weg van Jezus’ gang onder ons te spellen. Vreekamp schrijft: ‘Jezus Christus is het uitgesproken woord van God. En Hij is gekomen tot de mens op de plaats waar wij woont, namelijk op aarde, en in de toestand waarin deze verkeert, namelijk buiten het paradijs. Dit komen overvalt ons, zoals de evangeliën ons verhalen, zonder dat van enige voorbereiding op dit komen bij ons sprake kan zijn. Het licht van de heerlijkheid des Heeren overvalt ons in de nacht…’ Ook op de ochtend van Pasen!
3. De opstanding van Christus blijft logisch gezien een ongeloofwaardig gebeuren. Al zijn er de nodige apologetische argumenten die de aannemelijkheid van dit feit aantonen (Paulus gebruikte ze ook in 1 Kor. 15:1-11), het gaat alle vanzelfsprekendheid voorbij en te boven. Van de Beek zegt kernachtig (a.w., p. 164): ‘Bij Gods handelen gaat het niet om wat kan, maar om wat gebeurd is.’ Het doorbreekt de gang van de gewone gebeurtenissen volstrekt. Het zet alles op zijn kop. Uitgerekend in een tijd van crisis, waarin we ons van alle kanten bedreigd voelen door een onzichtbaar virus en door een reeks onvoorspelbare gevolgen – een tijd dus waarin ons bestaan zelf op zijn kop gaat! – kan juist deze boodschap van Pasen ons weer op onze voeten zetten en in al wat wankelt grond onder de voeten geven. Als de opstanding deze implicatie niet heeft, zegt Van de Beek, heeft het geen betekenis en is ons geloof leeg.
4. Belangrijk daarbij is wel om te bedenken wat het eigene is van Jezus’ opstanding. Met name het evangelie van Matteüs laat duidelijk zien (al veronderstellen de andere evangeliën niet anders) dat Jezus niet als Lazarus teruggekomen is uit het graf en opgestaan is in dit leven (dus geen tot leven gewekt lijk is), maar dat Hij verrezen is aan de andere zijde van de dood, een nieuwe werkelijkheid is ingegaan. Want als het verzegelde graf opengaat, komt Jezus niet naar buiten, maar blijkt het graf inmiddels leeg te zijn. Jezus heet daarom de Eersteling uit de doden (1 Korintiërs 15:20), waarbij het sterfelijke onsterfelijkheid heeft aangedaan en het vergankelijke onvergankelijkheid (vs. 42-45). Dat is het wat in Christus ook voor ons in het verschiet ligt (vs. 50-57 en Kolossenzen 3:1-4). Met de opstanding keert het paradijs niet terug, maar gaat het richting Gods toekomst. Vandaar ook dat de opstanding gebeurde na de sabbat, op de achtste dag, als eerste dag van het nieuwe dat gekomen is (vgl. Arjan Plaisier, Zorg voor de ziel p. 186-189 ). Als wij met Pasen zeggen ‘Vreest niet, Hij is hier niet, Hij is opgewekt uit de doden’ dan verwijzen we naar deze realiteit! Vraag is dan: wat betekent het om in de crisis te horen en te geloven dat wij zó in Christus zijn? Eén ding is zeker: in dit geloof gaan vrees om wat er in ons leven speelt en vreugde om wat we in Christus zijn, samen op!
5. Dít geloof, dat het uithoudt en hoopt tegen het zichtbare en de verdrukking in, wordt gewekt en gaande gehouden in de ontmoeting met de Levende zelf. Het is een geloof dat soms alle geloof verliest en toch niet op kan houden te geloven. Het is geloof dat de wanhoop nabij kan zijn, omdat de gang van zaken zich niet laat rijmen met wat je van God hoopte en van Jezus verwachtte. Het is geloof dat om God kan rouwen, maar al rouwend blijft roepen (Psalm 77). Dit geloof wordt zichtbaar in de opstandingsverhalen. Niemand praat hier zichzelf of iemand anders nog iets aan. Alleen waar de Opgestane zichzelf present stelt worden mensen zó overtuigd dat een onwrikbaar vertrouwen wordt gewekt (vgl. ook de NGB, art. 5). Met Zijn ‘Vreest niet’ van Pasen komt Christus ons in ons ongeloof te hulp, bewijst zich als de Levende en Nabije in crisis, in twijfels en tranen.
Tijd
Ik deel twee gedachten die behulpzaam kunnen m.b.t. de verbinding van Pasen naar nu.
1.Op het eerste gehoor kan het ‘Vreest niet!’ van Pasen klinken als een wereldvreemd woord. Zowel voor je eigen gevoel als voor het gevoel van de hoorders kan het in deze tijd vol onzekerheid iets hebben van een vroom ‘doekje voor het bloeden’. Je kunt je voorstellen dat het verhaal van toen zover bij de zorg van hoorders vandaan staat, dat het voor hen als een ‘tang op een varken slaat’, zij de angst van toen niet gelijk verbinden met hun eigen bestaan. De vertwijfeling van toen vraagt om een stuk doorvertaling naar vandaag, wil dit ‘Vreest niet!’ van Pasen daadwerkelijk worden ervaren als ‘de spijker op zijn kop’. Hoe dat kan? Door het heil te articuleren en te verbinden met alle aspecten van het leven. Vanuit het besef dat het evangelie weliswaar niet náár de mens is, maar wel vóór de mens, en in zijn vreemdheid dus antwoord geeft op alles waar wij mee struggelen. Als vanzelf denk ik daarbij aan het klassieke adagium van de catechismus: van tweeën één, of Christus is geen volkomen Zaligmaker, of Hij is het wel, maar dan zullen wij ook alles in Hem zoeken wat ons tot zaligheid (redding) dient (HC, 11).)
2. Het is allerminst een teken van zwakte om ons door God in onze angsten te laten aanspreken en ons door Zijn ‘Vrees niet!’ te laten opbeuren. Het is eerder een teken van realiteitszin en lef: je geeft eerlijk toe dat het jou niet langer lukt. Een bevrijdende ervaring! Je hoeft je zelf niet meer groot te houden, maar kunt zijn wie je bent: een doodgewoon mens, eindig en zwak, schuldig en bang. Niks is dan zo sterk als dit: om tegen de gangbare tendens in voor God je verlies te nemen en je te laten redden door de hemel. Het zou zo maar kunnen dat je daar méér mens van wordt dan van wat ook maar… In dit licht was het treffend en ontroerend dat de microbiologe Rosanne Hertzberger haar column in het NRC (20-3-2020) besloot met de woorden: “Ondertussen bid ik tot mijn God, en de God van mijn voorouders. Bewaar ons, bescherm ons, houdt ons vast.”
Existentiële verificatie
Het was de bedoeling dat wij met een pilot-groep van collega’s samen de existentiële verificatie zouden toepassen op deze tekst. Door de corona-crisis was het helaas niet mogelijk daar met elkaar over te spreken. Ik stuurde deze collega’s de volgende vragen toe en leg ze ook jou voor.
– In wie herken jij je… op dit moment…. als gelovige… als voorganger?
– Waar raakt de verlamming en het verlangen van de vrouwen aan jouw leven?
– In hoeverre sta je aan de kant van de engel: wil je, kun je een krachtige bode zijn?
– In hoeverre lukt dat wel/niet? Waarom is dat zo? Wie verlang je op deze Paasdag te bereiken; waarom wil je dat en hoe doe je dat dan?
– Wat zou God van ons willen deze dag? Problematiseren of proclameren? Wat vraagt dat van je en wat doet dat op dit moment met je? Zie je ertegenop of kijk je ernaar uit? En opnieuw, waarom?
Persoonlijk herken ik de totale verbijstering: niet meer weten wat je ervan geloven moet en toch niet kunnen ophouden te geloven, maar dat laatste dan in de vorm van een zucht, schreeuw of stom stilzwijgen. Dat heeft mede te maken met het feit dat onze dochter al jarenlang lijdt aan een slopende en ongeneselijke ziekte, die haar leven zo begrenst en beperkt dat het vaak geen leven is. Voor haar duurt de crisis al jaren! Zonder in detail te treden wat dit met je kan doen, ook als ouder, weet ik dat de vertwijfeling en wanhoop soms dichterbij zijn dan je wilt en vermoedt. Wat kan God doof lijken, zó doof dat je niet meer weet of Hij leeft.
Tegelijk is er het ‘weten’ dat doodlopende woorden tot leven komen. Anders dan gedacht en gehoopt, maar tegelijk boven bidden en denken. Keer op keer bewijst de Levende dat Hij leeft. Dit ervaar ik niet alleen in mijn persoonlijk leven, maar ook als voorganger, in een wereld waarin de overgrote meerderheid geloven in Jezus als dwaasheid afdoet: verrassend en ongedacht duikt Hij steeds op in die godvergeten werkelijkheid en laat zich links en rechts aan mensen kennen. Dat schept verlangen om de Paasboodschap uit te zeggen en die zo te articuleren voor de hoorders dat zij zich gezien weten in de verwarring, getroost met genade, bemoedigd in onbestemde angsten, zodat de vrede in Christus het wint van de vrees. Ik doe dat vooral als die vrouwen, als één die zelf is opgezocht en wordt vastgehouden; en soms doe ik het in de geest van die engel, als één die van Hogerhand gezonden en geroepen is om het uit te bazuinen.
Aanzetten tot vertolking
– Op grond van bovenstaande zijn er meerdere ingangen om over deze perikoop te preken. Je kunt bv. de chronologische volgorde nemen en beginnen vanuit het lamgeslagen verlangen van de vrouwen, om te ontvouwen hoe het bange vragen veranderde in bevrijdende vreugde. Het is dan evident om verbindingen te leggen met de angst en vertwijfeling waar mensen vandaag mee te maken hebben. Schreeuwt het leed, dichtbij en ver weg, en niet alleen vanwege het virus maar ook vanwege allerlei ander onbeheersbaar kwaad in het groot en het klein, niet om ingrijpen van de hemel? Waarom blijft dat zo vaak uit? Er zijn allerlei antwoorden te geven. Omdat we het elkaar aandoen? Omdat we het ernaar hebben gemaakt? Maar zelfs al is dat waar, net zo waar als het was dat Jezus door onze handen aan een kruis terecht kwam, dan blijft de vraag: Waarom laat God het begaan? Waar blijft Hij? Waar is Hij? Is Hij er wel? In die verwarring en vertwijfeling klonk en klinkt: Vrees niet! Krachtig. Overtuigend. Wie het hoort, wordt er een ander mens van… (Jesaja 61:1-8, Openbaring 1:17,18)
– Tegelijk kan het, hoe overtuigend de tekenen en de boodschap ook waren, met onwil worden afgewezen, worden ontkend, ontkracht en afgedaan als een leugen. Er galmt die dag geen stem door gans Jeruzalem dat Jezus is opgestaan. Slechts een leugenachtig gerucht doet de ronde. Zo kan het gaan. Toen en altijd. Wie geen boodschap aan Pasen heeft, het afdoet als een loos gerucht en vrome zoethouder, blijft echter achter met zichzelf en eigen mogelijkheden om zich erdoor heen te slaan. Al overkomt ons allen enerlei, geloof óf ongeloof maakt wel verschil. Ook op Pasen klinkt derhalve de indringende roep van de thora: Kies dan het leven! IZB Areopagus, april 2020.
– Geloven op Paasmorgen is in eerste instantie niet méér dan hopen tegen de wanhoop in. Kleiner én groter kan het niet! Juist dat geloof kan in deze tijd herkenbaar zijn. Als het virus jezelf of een geliefde treft. Als ineens alles bij de handen afbreekt. Als de toekomst onzekerder is dan ooit. Juist daar en dan klinkt het: ‘Vrees niet! Ik weet dat (wat!) u zoekt…’ Daar klinkt de belofte dat God nooit ver is, maar altijd zeer nabij. Alle dagen is de Levende met ons, staat er aan het slot van dit evangelie! Ook in deze dagen en zelfs op de dag van ons sterven! Hij neemt ons met ons hebben en houden voor Zijn rekening. Wij leven op Zijn kosten. Deze verkondiging vraagt wel om zorgvuldig gekozen taal. Om woorden die troosten in tranen, die in de vrees vreugde geven!
– Opgezocht en opgebeurd door wat zij op deze Paasmorgen van Hogerhand vernamen, via de hemelbode en van de Opgestane zelf, werden de vrouwen erop uitgestuurd dit grote goede bericht te delen met de leerlingen. Om met hen, in hún angst en vertwijfeling, te delen wat zij zelf hadden vernomen. Paulus schreef het later zo: Geprezen zij de God en Vader… die ons troost in al onze verdrukking, zodat wij hen kunnen troosten die in allerlei verdrukking zijn, met de vertroosting waarmee wij zelf door God getroost worden (2 Korintiërs 1:3,4) De toepassing naar nu is evident!
-Sterker nog, zoals de Opgewekte voor hen een bron werd van leven en liefde, van omzien en opvangen, van hulp en nieuwe kracht, zo moesten de vrouwen het zijn voor Zijn broeders! Hij rekent niet af op tekorten, verwijt niet terwijl Hij er reden toe had, laat zich niet geïrriteerd gelden, maar bewijst genade en geduld, brengt vrede en vreugde. De aanbidding van de Opgestane leidde ertoe dat zij werden als Hij: een zuster voor Zíjn broeders. Hoe actueel! Juist nu, nu velen op zichzelf zijn aangewezen en extra aandacht vragen, we als gezinnen op elkaar zijn aangewezen, min of meer opgesloten zitten zijn, dicht op elkaar leven, de irritatie het zomaar winnen kan van het geduld, de afstandelijkheid de nabijheid en de kans bestaat dat we meer aan elkaar lijden dan elkaar goed doen. Deze tijd vraagt om blijvende aanbidding van de Levende, om vanuit de overgave aan Hem er te zijn voor elkaar. Geen bron van ‘irritatie en schrik’ te worden maar een bron van ‘begrip en vreugde’ te worden? Dat vraagt om Zijn Geest, die creatief maakt en krachten vernieuwt (Jesaja 40:31). Het over en weer van deze dienst aan elkaar wordt prachtig verwoord in het bekende lied: Ik wil jou van harte dienen en als Christus voor je zijn... (Opwekking 378, of Zingende Gezegend 88: Laat die gezindheid bij u wezen). Goed om in de preek hier concreet handen en voeten aan te geven, zonder te veroordelen of op te jutten, maar in de geest van Christus!
Liturgiesuggesties
Psalm 68, 98, 118.
NLB
-
617, 619, 624, 630, 632 (een feestelijk introïtus)
-
634 (U zij de glorie, nwe tekst, anders: H 200/Weerklank 183 – ‘Zou ik nog vrezen, nu Hij eeuwig leeft?’)
-
641, 642, 645
-
Voor een iets ingetogener toonzetting:599 – met het prachtige beeld van de komende Christus die de duisternis op de vlucht jaagt
-
623 (vers 4: ‘Wat ook nog dreigen moge, geen angst wordt mij te veel…’)
-
636 Liefde is licht, opnieuw geboren (vers 2 Liefde is licht, laat zich niet vangen, komt door gesloten deuren heen…)
-
657 Zolang wij ademhalen
LB
-
221 Wees gegroet gij eersteling der dagen
-
222 Jezus is ons licht en leven
-
454 Wat zou ik zonder U geweest zijn…
Weerklank
-
171 Geprezen zij de Heer die eeuwig leeft
Zingende gezegend
-
88 Laat die gezindheid bij u zijn (een berijming van Fil. 2).
-
155 God dank! Laat iedereen het horen (op de wijs van ps. 118)
-
161 O vlam van Pasen, steek ons aan
Opwekking
-
47 Omdat Hij leeft, ben ik niet bang voor morgen
-
354 Glorie aan God
-
430 Heer ik prijs uw grote naam
Zie ook:
Materiaal project ‘Samen preken in de lijdenstijd 2020’ van IZB-Areopagus.
Dr. Paul Visser (1959) is studieleider van Areopagus en missionair predikant van de pioniersplek ‘Huis voor de ziel’ (verbonden met de Noorderkerk in Amsterdam).