Recht dankbaar voor de emancipatie
![Kerk- en religiegeschiedenis [2;1]](https://www.theologie.nl/wp-content/uploads/2021/10/Kerk-en-religiegeschiedenis-21-1140x570.png)
Het wetsvoorstel voor afschaffing van de slavernij in de Nederlandse gebieden werd in 1842 ingediend en in 1862 door het Nederlandse parlement aangenomen. De wet werd van kracht op 1 juli 1863. Op het Plein in Paramaribo kon die dag een menigte van duizenden stadsslaven luisteren naar de speech van de Gouverneur, die onder meer zei: ‘Gij zijt nu allen vrij! En weest u vooral recht dankbaar en vergeet u nimmer hoe goed uw vroegere meesters voor u geweest zijn!’

Vergeten en ‘Verhollandsen’
Na de afschaffing werd over slavernij niet meer gesproken. Bij de emancipatie was ‘dankbaar zijn’ de belangrijkste boodschap en die dankbaarheid toonde men het best door slavernij te vergeten. Spreken over slavernij, slaven, negers, zwarten of iets dat hiermee te maken had, werd onfatsoenlijk. Alles wat uit de slavernij dateerde was minderwaardig, slecht, onbetamelijk – natuurlijk ook de mens met een donkere huidskleur. Dit was uiteraard heel moeilijk in Suriname waar de totale samenleving zelf product of gevolg was van de slavernij!
Voor 1863 was in de kolonie Suriname veel verboden voor slaven: Nederlands kennen of spreken, onderwijs, christen worden, Europese kleding, schoenen enzovoort. Maar de wet eiste dat alle vrijen de christelijke godsdienst moesten belijden en daarom werden kort voor de dag van de Emancipatie alle slaven gedoopt. Nederland besliste dat er snel onderwijs moest komen voor de vroegere slavenkinderen en zo kreeg Suriname al in 1876 de schoolplicht en uiteraard Nederlands onderwijs. Volgens doctor H.D. Benjamins die dit onderwijs voor Suriname moest inrichten, was het doel van het onderwijs om de Surinaamse bevolking te ‘verhollandsen’. Ook al waren de mensen nazaten van slaven, dankzij onderwijs moest Suriname de 12e provincie van Nederland worden, ja zelfs de ‘Hollandse parel op het Westelijk halfrond.’

Wikimedia Commons
Blijvend symbool van dankbaarheid
De Emancipatiedag, 1 juli, werd na 1863 nooit meer gememoreerd. Uiteraard niet, want daar over slavernij nooit werd gesproken, kon er ook geen aandacht zijn voor de afschaffing daarvan. De creoolse bevolking, nazaten van voormalige slaven, had wel sterk de behoefte om de Emancipatiedag te memoreren, maar het koloniaal bestuur had hier geen oren naar en 1 juli was altijd een normale werkdag of schooldag; er was geen gedenking of viering.
In het zicht van het jubileumjaar 1913, toen de afschaffing van de slavernij 50 jaar geleden was, benoemde de creoolse gemeenschap een Emancipatie Comité om toch op gepaste wijze de afschaffing te memoreren. Ook werd geld ingezameld voor een blijvend symbool ter gelegenheid van dit jubileumjaar. Het gouvernement gaf toe en besloot dat men eenmalig de afschaffing van de slavernij zou gedenken. Met dat blijvend symbool moest de bevolking nogmaals hun dankbaarheid tonen, daarom moest dat worden: eenstandbeeld van Koning Willem III te paard!
Koning Willem III had immers de Emancipatie aan de vroegere slaven geschonken door de wet hiervoor te tekenen. Suriname had toen een kleine, overwegend arme bevolking. Het ingezamelde geld was lang niet genoeg voor een standbeeld van een koning te paard. Dan maar een standbeeld van de koning zonder paard. Maar ook daarvoor was het geld niet genoeg; ook niet voor een borstbeeld, zelfs niet voor alleen de kop.
Het ingezamelde geld bleek net genoeg voor een gravure in brons van ’s konings hoofd omringd door een lauwerkrans. Dit werd als embleem aangebracht in het fronton van het Gebouw van Financiën op het Plein in Paramaribo. Een speciaal gecomponeerd lied zou de zogewenste dankbaarheid uitdrukken. De opgestelde schooljeugd zong bij de onthulling van dit embleem op 1 juli 1913 dan ook: ‘Gi Koning Willem bigi nen. A meki wi ala fri.’ (Geef Koning Willem grote eer, hij maakte ons allen vrij.)
Dag der Vrijheden
Het embleem is nog steeds te zien in het fronton van het Gebouw van Financiën; het lied is vergeten. In 1955 werd door ons eigen Surinaamse Parlement de wet aangenomen die van 1 juli een nationale feestdag maakte met de naam ‘Dag der Vrijheden’. Daar zijn we recht dankbaar voor.
Cynthia McLeod is gespecialiseerd in oral history en het slavernijverleden van Suriname. Ze debuteerde met ‘Hoe duur was de suiker?’ (1987) en publiceerde daarna nog een groot aantal historische romans en studies.