Menu

Premium

Red je leven door standvastigheid

Preek bij Maleachi 3:19-24 en Lucas 21:5-19

Gehouden in Didam, op 24 november 2019, Laatste zondag van het kerkelijk jaar.

Gemeente van onze Heer,

Zowel het Oude als het Nieuwe Testament spreekt over wat we noemen ‘het einde der tijden’. Beide teksten die we vanochtend hebben gehoord gaan erover. Het is moeilijk hierover te preken, maar toch is elke predikant en is elke gemeente hiertoe geroepen.

De profeten staan er vol van: ‘het zal zijn in het laatste der dagen’, zo horen we dikwijls. Maar ook bij Mattheüs, Marcus, Lucas, bij Paulus, om te zwijgen van de Openbaring van Johannes, is er dat besef van het einde van de tijd, het einde van de wereld. En wel een einde dat nabij is, dat komt als een dief in de nacht (vgl. 1 Tessalonicenzen 5:2), onverwacht, onvoorspelbaar, met erge dingen die moeten gebeuren, voordat de nieuwe hemel en de nieuwe aarde aanbreken om nooit meer weg te gaan.

De Bijbel staat er vol van: die dag zal komen, en die dag is onlosmakelijk met God zelf verbonden, tot in zijn binnenste wezen: Hij wil die dag, want Hij zal als een Rechter rechtspreken om uiteindelijk aan heel de schepping, aan zijn eigen rechtspraak recht te doen. En dan niet alleen zo dat de kwaden zullen boeten voor hun misdaden, maar ook dat het kwaad zelf zal worden weggedaan. Zo zullen zij die hebben geleden aan dat kwaad mogen opademen, genezen, gered worden; vrij zijn – free, free at last, zoals de predikant Luther King sprak. Of zoals kerkvader Augustinus het zo mooi zegt: na de zes dagen van onze wereld, de zes dagen van de schepping, breekt de zevende dag aan, de sabbat, de rustdag, en die dag zal zijn als een achtste dag zonder einde, een eeuwige dag waarin wij voor altijd met God zullen zijn (De stad van God, slot). Dus er is zoiets als een tijd die afloopt waarin onze wereld vergaat, aan zijn einde komt, maar er breekt ook een nieuwe tijd aan, en dat is een tijd van heil zonder einde.

We raken hier aan iets van het christelijk geloof dat onvoorstelbaar is; het is gemakkelijker hiervan te zingen dan erover te spreken en erover te denken. Want hoe kunnen wij denken in eeuwigheid? Hoe kan een mens ooit denken in een tijd die helemaal geen tijd meer is? Maar dat is dan nog een beetje filosofisch, en we zitten hier niet op school. Laat ik het daarom anders zeggen: kunnen wij ons iets voorstellen bij een voorgoed samen zijn van God en zijn volk, dus van God met al zijn ontelbare heiligen, dierbaren, geliefden, en zo ook van ons mensen met elkaar, in louter goedheid, zonder dat er nog enig kwaad is? Want stel je voor dat het kwaad wordt overwonnen en alleen het goede er nog is! Stel je voor dat er geen strijd en leed meer is, maar alleen Jezus die regeert in heerlijkheid – als Hij nog hoeft te regeren? Misschien is zijn stralen alleen wel genoeg!

Wie kan zo denken? Toch geloof ik dat je moet zeggen: ja, het klinkt onvoorstelbaar, maar wie in Jezus gelooft als de Heer over hemel en aarde, gelooft erin en wil er ook in geloven: God spreekt recht, het kwaad wordt overwonnen, Jezus is ons Licht dat eeuwig schijnt. Eigenlijk zingen we hier elke zondag van, ongemerkt haast, totdat het op een dag als vandaag weer tot ons doordringt, hoe onvoorstelbaar dit inderdaad is. Het hoort onlosmakelijk bij God en ons geloof: de verwachting van een dag voor heel deze wereld, die zoiets zal zijn als het einde en een nieuw begin. Maarten Luther, de kerkhervormer, heeft ooit gezegd: wie deze dag vreest, wie voor deze dag bang is, is bang voor zijn verlossing. Wíllen we ook dat zo een dag komt, of kijken we naar die verlossing niet uit? Laat het toch niet zo zijn dat predikant en gemeente de stilzwijgende afspraak maken om over deze dag te zwijgen, om elkaar te sparen, om niet al te ernstig te worden, elkaar geen pijn te doen, en alleen bij de overleden dierbaren stil te staan! De Bijbel, God zelf, Jezus spreekt alleen van het einde, omdat hij spreekt van onze verlossing, en die verlossing raakt niet alleen een mens, maar ons hele bestaan – hoe zouden we ooit advent en kerst kunnen vieren als we dat einde juist verdringen, eigenlijk het liefst maar overslaan?

Barsten de dagen niet van onrecht? Zijn het niet ook nu de zwakken en machtelozen die gepakt worden, uitgezogen, en de rijken die het ook vandaag voor het zeggen hebben? Hoeveel gebeden klinken niet op in het donker: Help mij God, verlos mij, want ik ben machteloos? En hoeveel radeloosheid maakt zich niet breed overdag? Je hoort wel eens: wat moet het saai zijn in zo’n hemel, waar alleen nog goedheid heerst. Maar, bedenk wel: wat stelt God voor, wanneer de wereld eeuwig zou doorgaan? Stel je voor, dat het nooit ophoudt met het onrecht dat wij bedrijven, dat goed en kwaad gewoon maar doorgaan, dag in dag uit, als een kluwen zonder begin en einde? Dat de machtigen en alle wijzen van de wereld blijven lachen om die verlossing waarvan de profeten en apostelen spreken. En dat doen ze!

Die dag zal zeker komen, brandend als een oven, hebben we gehoord uit de mond van Maleachi (Maleachi 3:19). Ja, u schrikt ervan, ik schrik ervan, de wereld schrikt ervan! Maar is Christus dan machteloos, is Hij onkundig, weet Hij het ook niet meer, hoe deze wereld nog te redden? Wij roepen in advent om zijn komst – maar doen toch niet alsof! We staan hier toch met bijna lege handen en moeten God om hulp vragen ons oude leven in het vuur te gooien – of vieren we straks kerst om ons felle hart maar weer te sussen, en zelf een beetje mee te lachen om ons oude geloof? Wie voor deze dag bang is, is bang voor zijn verlossing, zei Luther. Een diepzinnig woord. Het doet ons de vraag stellen of wij, als het erop aankomt, niet liever kiezen voor de dood dan voor het leven. Hoe oprecht is eigenlijk ons verzet tegen een dag des oordeels? Is dat niet wat wij eerder verdienen, maar misschien ook willen, liever dan een stralende dag van God waarop wij helemaal zijn genezen – en waar we misschien wel banger voor zijn.

Een dag, brandend als een oven… Ja, de hoogmoedigen, de goddelozen, zij zullen als de stoppels op het veld tot op de grond verbranden, zegt Maleachi (vs 19). Maar voor jullie die ontzag voor mijn naam hebben zal de zon stralend opgaan, de zon die gerechtigheid brengt en genezing in haar vleugels draagt (vs 20). Ja, huppelend als kalveren die op stal hebben gestaan zullen jullie naar buiten komen (vs 20). Free, free, free at last. De verlossing is gekomen. De winter was lang, maar het voorjaar kwam.

En de wettelozen zullen vertrapt worden, vervolgt Maleachi, laatste profeet van het Oude Testament. Dat betekent niet dat wie gelooft straks lekker zoetjes wraak mag nemen. Maar wel dat het einde van de wettelozen is ingeluid, en nu voorgoed. Zoals kalveren stampen in de verse modder van het voorjaar zal dat een vreugde zijn. Anders gaat dat niet, wil dat Jeruzalem een stad van vrede zijn. Het kwaad is ook wel echt kwaad. En toch gaat het niet om dit kwaad. Houd je aan het onderricht van Mozes, mijn dienaar… hoorden we verrassend (vs 22). Dat klinkt nou niet als een bijltjesdag. In de verwachting van die dag, die zeker zal komen, zal het erom gaan, dat jullie je bekeren, zegt God. Ik zend de profeet Elia, en hij zal ervoor zorgen dat ouders zich verzoenen met hun kinderen en kinderen zich verzoenen met hun ouders (vs 24). Afgeven op de wettelozen is, hoe nodig ook, altijd gemakkelijk. Maar hoe wettig ben je zelf? Een engel der wrake spelen is niet zo moeilijk. Maar je bekeren tot God en je naaste, weg van je eigen wetteloosheid, is lastiger. Hoe verzoend ben jij met je naasten?

Daar zal het om gaan, zegt Maleachi, en God zal je daarbij helpen door Elia. Dat is toch een geweldig slot van het Oude Testament – God geeft het met Israël niet op. Er komt een dag die brandt als een oven om het kwaad weg te doen – maar in die oven zien wij Elia als een vuurvaste Daniël bezig het volk te verzoenen. Anders zou ik het land volledig moeten vernietigen (vs 24). Dat wil God blijkbaar niet. We horen in deze woorden dat in dat onontkoombare oordeel de genade het wint. Op een barmhartige en verborgen wijze. Ik wil het niet mooier maken dan het is. Vuur is wel vuur. En toch is het mooi vuur van wie eraan ontsnapt door te genezen. Wie bang is voor de jongste dag, zegt Luther als hij verder gaat, die is eigenlijk bang dat hij van zonde dood en duivel werkelijk los zou kunnen komen. Stel je inderdaad voor dat je echt helemaal vrij bent, omdat je helemaal verzoend bent met God en je naasten!

Horen we nu Jezus. Hemel en aarde zullen verdwijnen, maar mijn woorden zullen nooit verdwijnen, zegt Hij (Luc. 21:33) zonder enige wraak, vlak voordat Hij zelf de dood wordt ingejaagd. Er zijn dingen die eerst moeten gebeuren, maar dat is nog niet meteen het einde (vs 9). Ook hier die denkvorm van het einde waaruit een nieuw begin ontstaat. Het kruis dat Hij draagt gaat nu zo diep, is zo wijd, dat niet alleen het stoppelveld Israël, maar heel de schepping, hemel en aarde, er door beroerd zullen worden. Heel de schepping staat te schudden op haar grondvesten; een groot leed zal zich breed maken want het ene volk zal tegen het andere opstaan; er zullen aardbevingen komen, hongersnoden en epidemieën (vs 10-11). Opnieuw schrikken we. Maar het is het einde niet. Het blijkt niet eens een straf te zijn (dat woord valt niet), alleen één grote barenswee waarmee het koninkrijk wordt geboren. Het laatste wat Jezus doet is olie gooien op het vuur. Hij gaat ook deze dood in om op te staan na drie dagen, als de verborgen inhoud van al deze dingen, zoals bij Maleachi Elia kwam om ouders en kinderen te redden.

Het is een raadsel dat het evangelie van de mensenzoon: Gods vergeving, Gods genezing, Gods vrede, strijd teweegbrengt op aarde. Een strijd, zo is wel duidelijk, waar niemand aan ontkomt, maar die iedereen raakt, en die de wereld uiteindelijk in vuur en vlam zet. En het zal dan gaan om de vraag wie dit evangelie aanneemt en wie niet. Dat is het laatste oordeel, dat scheiding zal maken tussen goed en kwaad, licht en duister. Anders gaat het niet, zo houdt Jezus ons duidelijk voor. De wereld zal zeggen: wat een agressieprobleem heeft die kerk, met zo een oordelende God! U zult zelf misschien ook denken: ‘Ik weet niet of ik zo’n laatste oordeel wel voor mijn rekening wil nemen.’ Maar kijken we nu preciezer, dan zien we hoe Jezus zijn leerlingen niet plaatst aan de kant van de uitvoerders van dit oordeel, maar hoe Hij uittekent hoe juist zij zullen worden vervolgd, mishandeld, opgesloten, als die dag aanbreekt. Sommigen van jullie zullen worden terechtgesteld (vs 16). De weg die Hij zal gaan, naar zijn kruis, zal zich ook aan zijn leerlingen voordoen, op hun wijze. En zorg er dan voor dat je een getuige bent van dat evangelie, al staat Jeruzalem in vuur en vlam, al word je bespot door je eigen ouders of verwanten en door iedereen gehaat omwille van mijn naam (vs 17). Dit oordeel komt helemaal niet voor jouw rekening, je moet het ook niet voorbereiden of in goede banen leiden; je kunt er niet eens iets aan en af doen. Maar als het komt – en het zal komen – houd dan stand in je geloof. Immers, geen haar van je hoofd zal verloren gaan (vs 18). Dus: Red je leven door standvastigheid! (vs 19) Van die dag zal niemand weten, totdat hij komt. Laat je daarom ook niet beetnemen door wie mooie praatjes heeft en die zegt ‘Ik ben het’ of ‘De tijd is gekomen’. Volg hen niet! (vs 8). Weet alleen dat in dit einde het nieuw begin zal zijn.

Bid en waak, bid en werk. Blijf bij je Heer. Onder dat teken staat je leven: totdat Hij komt. En zo worden wij van dravende kalveren tot schapen, ja, schapen: warme, liefdevolle, trouwe, kwetsbare, ongehoorzame, maar dan toch weer dappere, want door en door geliefde schapen, die hun hoofd in de wind gooien en in blijdschap blaten. Want door al het gerommel heen horen zij de stem van hun goede herder die zegt: ‘Houd goede moed. Nog even, en Ik zal voor altijd bij jullie zijn.’ Amen.

Neen, het geloof is het allernatuurlijkste wat er is. Zó natuurlijk is het geloof, dat alleen God zelf het in ons werken kan. Want ons tot het waarlijk natuurlijke terug te brengen, dat is een heerlijk wonderwerk van de herscheppende genade Gods. Door de Zoon alleen wordt het dan ook in ons gewerkt.

“O Pierson, gij zijt mij zo leerrijk, altoos door. Gij toont mij zo onuitsprekelijk ernstig aan, dat in ons geestelijk leven niet de godsdienstigheid, maar de levende God zelf het initiatief moet nemen: dat niet wij godsdienst moeten hebben, maar dat God òns moet hebben.”

J.H Gunning

——————————————————————————————————————————-

Deze preek is opgenomen in Preken na Pasen. Cahier 3, Wessel ten Boom. Uitgegeven in eigen beheer, 2020. Dit cahier is te bestellen bij de auteur, tegen betaling van € 5 verzendkosten. Neem hiervoor via e-mail contact op, zie de website van Wessel ten Boom.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken