‘Roepen’ in het Nieuwe Testament
Meer dan een grondwoord
In het Oude Testament wordt herhaaldelijk beschreven dat God mensen roept. Dit betekent dat hij hen persoonlijk aanspreekt en hun een speciale opdracht geeft. Te noemen zijn Abraham, Mozes, Samuël, Jesaja, Jeremia en vele anderen. In het Nieuwe Testament is het Jezus die mensen aanspreekt en lezen we daarnaast van de roeping die God voor hen heeft.
Zie G.D.J. Dingemans, De stem van de Roepende, Kampen: Kok 2000, 169-171.
Zo ‘roept’ Jezus de vissers Jacobus en Johannes, die daarop hun vader Zebedeüs achterlaten en achter Jezus aan gaan (Mar. 1:19-20). Als de opgestane Heer spreekt hij Saulus aan als die op weg is naar . Na drie dagen laat hij de verblinde Saulus bij monde van Ananias weten wat hem voortaan te wachten en te doen staat. In het boek Handelingen wordt dit verhaal maar liefst driemaal beschreven (Hand. 9:3-19; 22:6-16; 26:12-18, zie ook het artikel ‘Roepingen-sandwich’ op blz. 8). In die beschrijvingen valt de term ‘roepen’ of ‘roeping’ niet, maar het valt te verdedigen dat we hier met een roepingsverhaal te maken hebben. In zijn brieven betuigt Paulus dan ook dat God hem door zijn genade heeft geroepen (Gal. 1:15) en noemt hij zich een ‘geroepen apostel’ (Rom. 1:1; 1 Kor. 1:1).
Het woord
Het Griekse woord voor ‘roepen’ luidt kalein, en mij werd de vraag voorgelegd of dit een bijbels grondwoord is. Toegespitst op het Nieuwe Testament leert een blik in de Griekse concordantie dat het werkwoord kalein daar vaak voorkomt, maar in veel gevallen in de zin van ‘noemen’. ‘Je zult hem (letterlijk: zijn naam) Jezus noemen’, zegt een engel tegen Jozef (Mat. 1:21). Voor wie met Breukelman meent dat ‘zijn naam roepen’ een heel diepe betekenis heeft,
F.H. Breukelman, Bijbelse theologie III,1, Kampen: Kok 1984, 35-39.
geef ik nog een voorbeeld: ‘Simon die de Zeloot genoemd wordt’ (Luc. 6:15). Ook zegt Jezus dat de vredestichters ‘zonen van God’ genoemd zullen worden (Mat. 5:9). Kalein klinkt eveneens waar verteld wordt dat Herodes de magiërs in het geheim bij zich ‘riep’ (Mat. 2:7). Het woord komt soms voor in de zin van ‘uitnodigen’ voor een maaltijd of bruiloft (Mat. 22:3-9; Luc. 14:7-24; Joh. 2:2; 1 Kor. 10:27). In dat verband klinkt eenmaal de onheilspellende constatering, ‘want velen zijn uitgenodigd (eigenlijk: geroepen), maar weinigen uitgekozen’ (Mat. 22:14). Al is dit geen dogmatische uitspraak over Gods eeuwige verkiezing en verwerping, toch is duidelijk dat ‘geroepen’ naast ‘uitgekozen’ een meer theologische klank heeft dan wanneer we lezen dat iemand voor een maaltijd is uitgenodigd. ‘Geroepen’ krijgt dan de betekenis: ‘geroepen tot het feest van Gods koninkrijk’. Die twee betekenissen lopen in elkaar over in Jezus’ uitspraak: ‘Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen (of: uit te nodigen), maar zondaren’ (Mar. 2:17).
In de meer theologische betekenis komen ‘roepen’ en zijn afleidingen vooral voor in de nieuwtestamentische brieven. Zo noemt Paulus de gelovigen te Korinte ‘geroepen heiligen’ en verklaart hij dat zij door God zijn geroepen tot gemeenschap met Jezus Christus (1 Kor. 1:2, 9). Naar het moment waarop zij met die boodschap in aanraking kwamen, verwijst hij met de term ‘roeping’ (klêsis, 1 Kor. 1:26). Van allen die God liefhebben, zegt Paulus dat God hen tevoren heeft gekend, heeft voorbestemd, geroepen, gerechtvaardigd en verheerlijkt (Rom. 8:28-30). In zulke teksten gaat het om de uitnodiging dan wel roeping tot een nieuw leven dat wordt bepaald door Christus en het leven in zijn Geest, maar niet in die zin dat de gelovigen daarbij een bijzondere persoonlijke opdracht ontvangen.
De zaak
Het maakt verschil of we zoeken naar de betekenis van het werkwoord kalein, eventueel als ‘bijbels grondwoord’, of dat we uitzoeken hoe de zaak die wij als ‘roeping’ aanduiden in de Schrift voorkomt. In het tweede geval is het niet noodzakelijk dat daarbij een term voor ‘roepen’ wordt gebruikt. We zagen dat wie de strekking van het woord kalein in de Bijbel onderzoekt, verschillende betekenissen vindt. Doorgaans wijst de context uit welke betekenis van toepassing is, al zijn er grensgevallen. In een markante theologische betekenis wordt de term gebruikt voor God of Jezus die mensen uitnodigt ofwel roept. Gelovigen zijn ‘geroepen heiligen’, en met dezelfde term noemt Paulus zich een ‘geroepen apostel’. Maar omdat in het verhaal van zijn roeping, althans zoals dat in het boek Handelingen wordt verteld, het werkwoord kalein of een van zijn afleidingen niet voorkomt, zou dit relaas in een onderzoek van de theologische betekenis van kalein achterwege moeten blijven. Hetzelfde geldt voor Jezus’ ontmoetingen met de twee broers Simon en Andreas en met Levi. Marcus beschrijft alleen dat Jezus hun ‘zei’ hem te volgen (Mar. 1:16-17; 2:14). Toch werden zij met die woorden echt geroepen. Net zo riep Jezus de rijke jongeman, al valt de term ‘roepen’ niet, en al durfde deze er niet op in te gaan (Mar. 10:17-22).
In het Oude Testament is het overigens net zo. In het verhaal van Samuëls roeping komt het werkwoord roepen (kara) herhaaldelijk voor (1 Sam. 3:4-10), bij Mozes en Jesaja eenmaal (Ex. 3:4; Jes. 6:4, ‘de stem van de roepende’), maar de roepingsverhalen van Abraham en Jeremia vermelden niet met die term dat God hen roept. Toch mogen we spreken van hun roeping. In Hebreeën 11:8 staat dan ook dat Abraham ‘toen hij werd geroepen’ in geloof heeft gehoorzaamd.
Dat de levende God mensen aanspreekt en roept, is een belangrijke bijbelse notie. Hij hun daarbij een bijzondere missie toevertrouwen, of meer in het algemeen hen bestemmen tot de verlossing die aan Jezus wordt toegeschreven. Ook Jezus zelf roept mensen tot een ander leven. Betekent dit dat kalein een bijbels grondwoord is? Ik moet erkennen dat de term grondwoord niet tot mijn exegetische en theologische vocabulaire behoort. In ieder geval betekent kalein veel meer dan dat God of Jezus mensen roept. Dat neemt niet weg dat de theologische betekenis van het woord kalein, net als de zaak die ermee wordt aangeduid – ook zonder dat een term als ‘roepen’ valt – fundamenteel is voor het bijbelse getuigenis.