Menu

Basis

Ruusbroec, Erasmus, Dionysius en Paulus over ‘extase’

Illustratie van een slapende man
(Beeld: Pxhere)

Over de mysticus Jan van Ruusbroec werd geschreven hoe hij ‘door de Heer werd bezocht’: een beleving van ‘extase’. Ook Dionysius de Areopagiet, Erasmus en Paulus schreven over de liefdesextase van God en mens.

In zijn levensbeschrijving van Jan van Ruusbroec vertelt Hendrik Utenbogaerde (in het Latijn: Henricus Pomerius, c. 1382-1469), kanunnik van Ruusbroecs klooster te Groenendaal, op het einde een interessante gebeurtenis: Jan van Ruusbroec (1293-1381) was toen al een oude man wiens gezondheid achteruit ging; hij was zwak en bijna blind. Maar hij bleef trouw en vurig de eucharistie vieren.

‘De Heer bezocht me met verrukkelijke zaligheid’

Op een keer gebeurde het dat de goede prior tijdens de consecratie eventjes haast het bewustzijn verloor. Een medebroeder die de misdienaar was, had het opgemerkt, en was erg bezorgd. Na de liturgie ging deze medebroeder naar de overste van het klooster om dit te vertellen, en de overste nam het besluit dat heer Jan nu echt wel te oud en te zwak geworden was om nog goed de eucharistie te kunnen celebreren. Toen hij dit aan Ruusbroec meedeelde, antwoordde die:

‘Ach heer proost, verbied me toch niet om de mis te lezen. Wat er gebeurde heeft niets met mijn leeftijd of gezondheid te maken. Het was een geschenk dat de Heer me gaf. Hij bezocht me met verrukkelijke zaligheid en Hij sprak tot mij: “Jij bent van Mij en Ik ben van jou” (cf. Hgl. 2, 16).’ (Anal. Bollandiana 4 (1885), 303)

Jan van Ruusbroec
Jan van Ruusbroec

Eigen werk Ruusbroec

In deze gebeurtenis zien we de belangrijkste elementen van wat in de christelijke mystieke literatuur verstaan wordt onder extase. De biograaf Hendrik Utenbogaerde heeft Ruusbroec niet zelf persoonlijk gekend – hij is geboren omstreeks het jaar dat Ruusbroec overleed – en de specialisten van het Ruusbroec-onderzoek weten dat zijn biografie niet steeds erg betrouwbaar is. Maar op dit punt is men geneigd om hem wel te geloven. De inhoud komt immers wonderwel overeen met wat Ruusbroec zelf in zijn eigen werk soms beschrijft.

De mens wordt innerlijk overweldigd

Laten we beginnen met het eerste element van de gebeurtenis, namelijk datgene wat er uiterlijk te zien is. De extase lijkt op het bezwijken van de normale, fysieke krachten. De buitenstaanders denken dat de persoon in kwestie ziek wordt, flauwvalt, het bewustzijn verliest, of iets dergelijks – terwijl dit innerlijk beslist niet het geval is. Integendeel: het is precies omwille van de intensiteit van de innerlijke beleving dat de normale functies van het lichaam stilvallen. De mens wordt innerlijk overweldigd, maar de buitenstaanders kunnen dat niet weten. In de gebeurtenis uit het leven van de oude Jan van Ruusbroec is het duidelijk dat de misdienaar de zaak helemaal verkeerd interpreteerde.

Gods initiatief

Het tweede element betreft wie of wat dit gebeuren veroorzaakt. In bovenvermelde gebeurtenis is dat overduidelijk, en wel omdat de oude Ruusbroec het zelf verduidelijkt heeft in het gesprek met de overste: God had het initiatief. Een mens kan overweldigd worden door verdriet, of buiten zichzelf zijn van woede, en dat is natuurlijk geen extase. Ruusbroec werd echter overweldigd door Gods initiatief. Hij werd verrukt door God – en dit woord suggereert in het Nederlands terecht dat de mens aan zichzelf ‘ont-rukt’ wordt. Daarom wordt in de mystieke literatuur ook soms de Latijnse term raptus gebruikt, wat letterlijk ‘verrukking’ betekent. Tegelijk begrijpen we dat dit plots gebeurt, onvoorzien, en met een verrassende hevigheid. Het is alsof God de mens onverwacht naar zich toe trekt, en de mens aldus plots meer ‘in God’ is dan in zichzelf.

Er is geen ‘ik’ zonder dat voortdurende contact met God

Dit vindt een heel mooie parallel in de mensvisie van Ruusbroec. Immers, volgens Ruusbroec zijn wij mensen voortdurend op het diepste niveau van ons bestaan in God geworteld. We zijn, zoals hij het zegt, als een omgekeerde boom die zijn wortels heeft in God. Immers, zonder Gods voortdurende scheppingsactiviteit kunnen we geen seconde op ons zelf bestaan. Altijd geeft God ons het bestaan. Zo leven we dan helemaal in onszelf én tegelijk ook helemaal in God. (Blinkende steen, opera omnia 10, p. 151)

Voor hedendaagse lezers is dit wellicht niet evident, omdat wij gewend zijn te veronderstellen dat het diepste van onszelf ons ‘ik’ is. De relatie met God kan er eventueel bijkomen. Maar voor Ruusbroec is die connectie met God juist fundamenteler en dieper dan ons ‘ik’ – er is zelfs geen ‘ik’ zonder dat voortdurende contact met God. En dus is voor Ruusbroec een plotse, overrompelende verrukking door Gods initiatief niet zo ongewoon. We zijn immers altijd intiem met God verbonden, ook al voelen we dat niet.

Liefdesverrukking

Het mooiste is zeker wel het derde element, dat in de bovenstaande gebeurtenis uit het leven van Ruusbroec aangehaald wordt, namelijk dat dit een verrukking is door de liefde. Het wordt heel beknopt gezegd, maar het is bijzonder diepzinnig: tu es meus et ego tuus, ‘jij bent van Mij, en Ik ben van jou.’ Deze uitdrukking, die herinnert aan het Hooglied, zien we wel meer in de mystieke literatuur.

In zijn boek Van seven trappen beschrijft Ruusbroec ditzelfde als een liefdesdialoog tussen God en mens, waarbij God als een hoffelijke minnaar zijn liefde verklaart (‘Ik ben de jouwe’), en vervolgens eerbiedig vraagt ‘Wil jij de mijne zijn?’ Een beetje later zegt God: ‘Liefste beminde, Ik ben de jouwe en jij bent de mijne, Ik geef je mijzelf en Ik trek je naar mij toe boven alle gaven’ (opera omnia 8, p. 159-163) – en hier zien we nu de grondslag van de extase: ‘Ik trek je naar mij toe.’

Ook God wordt verrukt van liefde

Het is dus duidelijk dat zulk een extase in Ruusbroec’s visie helemaal geen onnatuurlijke vervreemding is, waarbij de mens tegen zijn wil in van zichzelf weggerukt wordt, maar wel dat het de diepste vervulling is van het wezen van een mens, een liefdesverrukking die een onvergelijkelijk geluk bevat.

Mozaïek van Dionysius de Areopagiet in het klooster van Hosios Loukas
Mozaïek van Dionysius de Areopagiet in het klooster van Hosios Loukas

Dionysius de Areopagiet

Vele eeuwen voor Ruusbroec heeft Dionysius de Areopagiet dit ook zo verstaan. Deze mysterieuze figuur – niemand weet wie dit eigenlijk is, misschien was hij een Syrische monnik uit de vijfde of zesde eeuw – heeft in zijn boek De goddelijke namen (hfdst 12-13) zelfs het woord ‘eros’ gebruikt voor deze goddelijke verrukking. Hij beseft dat dit woord wat ongepast klinkt, omdat het misschien teveel aan louter menselijke erotiek doet denken en niet verheven genoeg is voor de relatie met God, maar hij beargumenteert eerst dat dit wel degelijk kan gebruikt worden in deze context. En vervolgens zegt hij:

Ook brengt het goddelijke liefdesverlangen (eros) mensen buiten zichzelf, want het laat niet toe dat minnaars toebehoren aan zichzelf, maar aan de geliefden (…). De grote Paulus zegt dan ook met van God vervulde mond, als hij in de greep van het goddelijke liefdesverlangen is geraakt, en hij is gaan delen in die extatische kracht: ‘Zelf leef ik niet meer, maar in mij leeft Christus.’ (Galaten 2:20) Als een ware minnaar en in extase, zoals hij zelf zegt, leeft hij voor God, niet zijn eigen leven, maar het hevig bemind leven van de geliefde.

Het Bijbelse voorbeeld van extase dat Dionysius aanhaalt, namelijk dat van Paulus, is in de latere eeuwen talloze malen herhaald geweest in de mystieke literatuur. Dionysius haalt het bekende citaat van Paulus aan (Galaten 2:20), om te tonen dat de liefde van Paulus voor Christus zo sterk was, dat hij verrukt werd, en dat de goddelijke geliefde méér in hem leeft dan het ‘ik’.

‘Zulk een extase is een voorsmaak van de hemel’

Eros

Dionysius maakt dan een interessante volgende stap. Immers, de extase van de mens naar God correspondeert aan een eros in God zelf. Ook God kent een liefdesextase, ook al treedt God niet buiten zichzelf, in de zin dat Hij zichzelf zou verlaten – wat natuurlijk onmogelijk is. Dionysius zegt het zo:

Omwille van de waarheid moeten we ook durven zeggen dat de Veroorzaker van alles ook buiten zichzelf raakt door zijn schone en goede liefdesverlangen naar alle wezens vanwege zijn overvloedige naar liefde verlangende goedheid bij het zorgzaam vooruitdenken aan alle wezens. En eveneens dat Hij, als door goedheid en liefde en liefdesverlangen betoverd, vanuit zijn onttrokkenheid boven en buiten alle wezens afdaalt naar zijn aanwezigheid in alle wezens door zijn extatische kracht, die het zijn overstijgt, zonder evenwel uit zichzelf naar buiten te treden. (vert. Michiel ter Horst)

Ook God wordt verrukt van liefde, zegt Dionysius. En dit komt mooi overeen met de liefdesdialoog die we bij Ruusbroec gelezen hebben. God heeft het initiatief en verrukt de mens, en dat is zelf een liefdesinitiatief. We zouden het prachtige, verheven en betoverende proza van Dionysius in de oorspronkelijke taal moeten kunnen lezen om ten volle de literaire kracht ervan kunnen waarderen. Maar wellicht geven deze twee korte stukjes voldoende aan dat ook hij het heeft over de liefdesextase van God en mens. Geliefden leven meer in de ander dan in zichzelf, en dat is juist hun echte leven.

Desiderius Erasmus, geschilderd door Hans Holbein de Jonge
Desiderius Erasmus, geschilderd door Hans Holbein de Jonge

Desiderius Erasmus

Het bovenstaande vinden we terug in een bekend werk van de grote humanist Desiderius Erasmus (1499-1536), De lof der zotheid. In de laatste pagina’s van dit werk (hfdst. 61) bespreekt Erasmus een mooie en diepzinnige ‘dwaasheid’, namelijk die van geliefden. In eerste instantie heeft hij het over twee menselijke geliefden. Hij zegt daarbij uitdrukkelijk dat wie liefheeft meer in de geliefde leeft dan in zichzelf. Dit nu, zo vervolgt hij, is in hoge mate het geval in de liefde tot God. De volkomenheid daarvan is de hemel.

Immers, de hemel betekent ‘dat de gehele mens buiten zichzelf is en geen ander geluk kent dan, buiten zichzelf geplaatst, iets onuitsprekelijks te ervaren met betrekking van het hoogste Goed dat alles tot zich trekt’. Met dat laatste – ‘het hoogste Goed dat alles tot zich trekt’ – bedoelt Erasmus evident God. ‘Buiten zichzelf zijn’ is dan het grootste geluk voor de mens, en dat is nu precies wat de realiteit van de hemel is.

Wie verrukt is, vergeet tijd en plaats en alle omstandigheden

Erasmus beschrijft vervolgens vrij gedetailleerd de extase, die soms mensen overkomt die nog in het lichaam zijn. Zulk een extase is een voorsmaak van de hemel, volgens Erasmus. En hij besluit zijn beschrijving:

Wanneer ze later tot zichzelf gekomen zijn, zeggen ze niet te weten waar ze zijn geweest, in hun lichaam of daarbuiten (2 Korintiërs 12:2), of ze wakker waren of sliepen; wat ze gehoord, gezien, gezegd of gedaan hebben, herinneren ze zich slechts vaag, als in een droom. Ze weten alleen dit met zekerheid dat ze tijdens die vlaag van ‘dwaasheid’ zeer gelukkig waren.

We zien hier weer het bijbelse voorbeeld van Paulus verschijnen, weliswaar als een impliciete suggestie, voor de goede verstaander. Immers, in 2 Korintiërs 12:2 zegt Paulus: ‘Ik ken een mens in Christus, die veertien jaar geleden, in het lichaam of buiten het lichaam, ik weet het niet, God weet het, die mens werd weggerukt naar de derde hemel.’ In zijn terminologie is de ‘derde hemel’ niet de (fysieke) atmosfeer of de (fysieke) sterrenhemel, maar de hemel waar God verblijft. Latere lezers hebben dit meestal begrepen alsof Paulus eigenlijk over zichzelf spreekt wanneer hij zegt ‘ik ken een mens…’. En dus is hij een goed voorbeeld van iemand die weggerukt werd, verrukt werd in God. Wie verrukt is, zo suggereert Erasmus, vergeet tijd en plaats en alle omstandigheden. Eén grote zekerheid blijft echter: dat van het grote geluk.

Ruusbroec is kritisch over een zelfgezochte extase

Paulus, geschilderd door Rembrandt
Paulus, geschilderd door Rembrandt

Ontmoeting

Wat deze schrijvers ons laten zien is dat de mystieke extase eigenlijk geen bizar, onnatuurlijk of gevaarlijk nevenfenomeen is, iets wat bedreigend is voor de integriteit van de mens, maar dat het in wezen een intense beleving is van de grondstructuur van de liefde: pure relationaliteit, ‘jij bent van Mij en Ik ben van jou’. Het gaat om een ontmoeting met God, en het grote geluk ervan. Geen wonder dat Ruusbroec bijzonder kritisch is over een zelfgezochte extase, of een intense ervaring die geen liefdesontmoeting is, namelijk wanneer de mens alleen op zichzelf en de eigen ervaring gericht is, en niet op de geliefde Ander.

Rob Faesen is emeritus hoogleraar aan de KU Leuven en de Universiteit van Tilburg. Hij is lid van het Ruusbroecgenootschap (Universiteit Antwerpen). Zijn onderzoek richt zich voornamelijk op de geschiedenis van de Middelnederlandse mystieke literatuur.


Extase
Herademing 2024, nr. 4

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken