Menu

Basis

The dream machine

Tempeldromen en hun interpretaties in de wereld van de Bijbel

Hoe functioneerden dromen en droomuitleg in de wereld waarin het Oude en Nieuwe Testament zijn ontstaan? Dit artikel geeft aan de hand van vondsten van kleitabletten, inscripties en documenten op papyrus en perkament een beeld van de manier waarop mensen goddelijke dromen ontvingen en interpreteerden. Veel van deze teksten zijn gevonden in of in de buurt van tempels en laten zien hoe juist deze omgeving een rol speelde in verband met dromen in het oude Nabije Oosten en in de Grieks-Romeinse wereld.

Wie denkt aan dromen en de Bijbel, denkt al snel aan meesterdromers als Jozef en Daniël. Zij kregen hun inzichten rechtstreeks van God via dromen. Die dromen en vooral hun uitleg van dromen wisten de koers van de geschiedenis te verleggen en machtige heersers als de farao van Egypte en koning Nebukadnezar te vermurwen zodat ze hun macht gebruikten om onheil af te wenden en de minderheden in hun imperium dankten voor hun bijdrage. ‘I have a dream’, klinkt het dan, in de hoop en verwachting dat zulke dromen ook later in de geschiedenis een positieve uitwerking zullen hebben.

Deze dromen beroepen zich op goddelijke ingeving en laten vaak bekende thema’s in een nieuwe context optreden. De vervulling ervan draagt bij aan de status van zulke dromers als Jozef en Daniël (en in zekere zin ook Martin Luther King) als succesvolle bemiddelaars tussen de harde realiteit van het milieu waar ze vandaan komen (verbeeld als put, gevangenis, leeuwenkuil of oven) en een nieuw, veel milder milieu van het koninklijk hof.

Die documenten zijn in een put terecht gekomen en pas in de 19e eeuw weer opgegraven

Zulke dromen in de Bijbel zijn literair zorgvuldig geconstrueerd en lijken de verwachtingen te projecteren van een ambitieuze laag in de bevolking die droomt van dezelfde (voor)rechten als de heersende elite. De schriftelijke weerslag van zulke dromen appelleert aan algemeen menselijke voorstellingen van dromen, maar lijkt vanwege hun politieke inbedding wat verder weg te staan van de dagelijkse praktijk van dromen en droomuitleg in de wereld waarin de Bijbel tot stand is gekomen. Waren zulke dromen alleen voorbehouden aan uitgekozen individuen die het uiteindelijk schopten tot onderkoning (Jozef in Genesis 41,41) en gouverneur (Daniël 2,48-49)? Zijn zulke verhalen vooral literaire constructies of weerspiegelen ze dagelijkse praktijken die ook voor grote delen van de bevolking in Bijbelse tijden gangbaar waren?

Met de vondsten gedurende de afgelopen twee eeuwen van duizenden kleitabletten, inscripties en documenten op papyrus en perkament hebben we een goed inzicht gekregen in de manier waarop dromen en droomuitleg functioneerden in het oude Nabije Oosten en in de Grieks-Romeinse wereld, waarbinnen de geschriften van het Oude en Nieuwe Testament zijn ontstaan. Veel van die teksten zijn gevonden in of in de nabijheid van tempels. Voor een aanzienlijk deel betreft het ook hier teksten die gefilterd of gefabriceerd zijn door de heersende elite, maar soms geven ze ons ook een uniek beeld van de manier waarop minder geprivilegieerde mensen uit de wereld waarin de Bijbel is ontstaan, goddelijke dromen ontvingen en interpreteerden.

De kluizenaar en de tempeltweelingen

Nergens wordt dat zo duidelijk als in de teksten die gevonden zijn in de ruïnes van de tempels in het Egyptische Saqqara nabij het oude Memfis. In de Hellenistische tijd (derde tot eerste eeuw voor het begin van de jaartelling) was de oud-Egyptische verering van Osiris, de god van sterven en leven, de god Apis, die vereerd werd in de vorm van een levende stier en de schrijversgod Thoth, vereerd in de vorm van een ibis, uitgegroeid tot een enorme cultus die ook vereerders zonder direct Egyptische achtergrond aantrok.

Één van hen was de Griek Ptolemaios die in de jaren 160-150 voor de christelijke jaartelling als een soort kluizenaar – in zijn eigen woorden ‘gegrepen’ door de godheid – verbleef in het Serapeum, het tempelcomplex van Sarapis, een god met kenmerken van Osiris, Apis en Zeus. Deze Ptolemaios hield vanuit zijn kluis een redelijk omvangrijke correspondentie bij op afgedankte potscherven (ostraka) en papyrus. Hij deelde zijn verblijf in het tempelcomplex met zijn broer Apollonios en de tweelingmeisjes Taous en Tawe (ook wel: Tages) die de rollen van de godinnen Isis en Nehpthys moesten spelen in de klaagzangen om de gestorven god Osiris.

Na zijn dood zijn die documenten in een put terecht gekomen en pas in de negentiende eeuw weer opgegraven en vandaar beland in verschillende musea. Een belangrijk deel van die collectie is te vinden in ons eigen Rijksmuseum voor Oudheden in Leiden. Ze zijn (opnieuw) uitgegeven door Ulrich Wilcken in het eerste deel van zijn monumentale verzameling van Urkunden der Ptolemäerzeit (UPZ). In één van die documenten (papyrus Leiden C, UPZ I 77) beschrijft Ptolemaios dromen van 22 oktober 162 v.Chr., 14 juni, 16 juni, 19 juni, 28 juni 161 v.Chr. en in een appendix een droom van drie jaar later, 2 juni 158 v.Chr.:

De droom die Ptolemaios zag tijdens het maan(d)feest op 25 Pachon (24 juni). Ik meende Tages goed gestemd (eu fonon) te zijn en met aller zoetste stem en in welbevinden. Ik zie Taous lachen en met grote en reine voet. […]

Jaar 23, Pachon 4 (2 juni 158 v.Chr.). Ik meende in mijn slaap (hypnos) de grote (god) Ammon aan te roepen om van het noorden als deel van de drie-eenheid (tritos oon) mij tegemoet te treden. Ik dacht een koe te zien die op het punt stond te bevallen. Hij (de god Ammon) nam de koe en legde haar neer. Hij stak zijn hand uit en haalde er een stier(kalf) (tauron) uit.Moge wat ik heb gezien, mij gunstig zijn. Pachon 23, mijn verjaardag.

Dromen (enhypneia) die ik zag met betrekking tot de ba’ (= basileia, koningin?)

Dit document is een merkwaardige verzameling van zeven verschillende dromen over een periode van een paar jaar. Voor een deel lijkt er maar weinig Freudiaanse psycho-analyse nodig te zijn om de droom van een oude kluizenaar over twee jonge meisjes te duiden. De dromen worden echter afgesloten met een droom over de bevalling van een stier geholpen door de god Ammon, hoofd van een Egyptische Drie-eenheid. Wilcken vermoedt dat de vermelding op de buitenkant van de papyrusrol wil aanduiden dat de droom betrekking heeft op de jonge koningin Cleopatra II (ca. 185-115 v.Chr.) en de geboorte van de kroonprins Ptolemaios Eupator (ca. 165-152 v.Chr.).

De jonge vrouw zal zwanger worden en een zoon baren

Als dat inderdaad het geval is, dan komt deze droom opmerkelijk overeen met die van een andere functionaris in datzelfde tempelcomplex, namelijk Hor van Sebennytos, die leefde in de eerste helft van de tweede eeuw voor de christelijke jaartelling. Hor werkte in de cultus van Thoth, hetgeen vooral het onderhouden en mummificeren van ibisvogels inhield. Ook hij hield een verzameling bij van zijn correspondentie in de vorm van een verzameling van Egyptische teksten op ostraka, mogelijk de kladversies van officiële brieven op papyrus die waarschijnlijk deels in het Grieks werden vertaald om begrepen te kunnen worden door de Griekse overheid (Ray 1976). Net als Ptolemaios ontving ook hij in het tempelcomplex van Memfis droomvisioenen, waarvan één (O.dem.Hor 1) betrekking had op de bevalling van de nog jeugdige koningin van een kroonprins:

Een memorandum voor de priesters van Hor, schrijver, een man van Pi-Thoth uit het district van Sebennytos: […] In de tijd dat Antiochus ten noorden van Pr-‘-‘wrys was en Egypte zich afscheidde […] Mij werd in een droom verteld: Isis, de grote godin van dit deel van Egypte loopt op het water van de Syrische (Middellandse) zee. Thoth staat voor haar en neemt haar bij de hand, ze bereikt de haven van Alexandrië. Ze zegt: ‘Alexandrië is veilig voor de vijand. De farao slaat het daarbinnen op samen met zijn broers. De oudste zoon van de farao draagt het diadeem na hem. De zoon van de zoon van zoon van deze zoon draagt het diadeem na hem gedurende vele dagen. Het bewijs hiervoor: de koningin zal een zoon dragen.

Het visioen verwijst naar de invasie van de Syrisch-Seleucidische vorst Antiochus IV Epifanes in de twee jaren (170-168 v.Chr.) voordat hij de tempel van Jeruzalem zou plunderen en ontwijden (167 v.Chr.) in een poging de dreiging van de Romeinen af te kopen. Dat dit visioen pas jaren later (159 v.Chr.) werd vastgelegd door Hor, schijnt aan de kracht en geloofwaardigheid ervan voor zijn tijdgenoten weinig afgedaan te hebben. Hor ‘voorspelt’ de aftocht van Antiochus – daartoe destijds gedwongen door de Romeinen – en de geboorte van een kroonprins die de dynastie veilig zou stellen. Een vergelijking met de profetie van Jesaja aan koning Achaz (ca. 732-716 v.Chr.) om niet te vrezen voor de (As)Syrische vorsten en vertrouwen te houden in jhwh die zijn stille kracht zou tonen in het feit dat Ahazs jonge vrouw de latere koning Hizkia zou baren (Jesaja 7,10-14), ligt voor de hand (Van der Meer 2010).

De meeste dromen zijn bedrog

Dat betekent echter niet dat al die dromen ook van blijvende duur waren. Zelfs de dromen die in tempels lang na de gebeurtenis gefabriceerd werden om een bepaalde status quo te legitimeren (de zogenaamde vaticinia ex eventu) bleken niet onfeilbaar. De zoon van Cleopatra II die geboren werd na de aftocht van Antiochus IV Epifanes en gold als bewijs van de betrouwbaarheid van de droomvisioenen van Ptolemaios en Hor van Sebennytos, stierf jong in het jaar 152 v.Chr. Dat is misschien ook niet zo verwonderlijk aangezien dit kind de zoon was van een volle broer en zus. Uit datzelfde jaar 152 v.Chr. stamt ook een woedende brief van Apollonios aan zijn broer Ptolemaios, waarin hij hem verwijt alles bij elkaar te liegen (P.Paris 47, UPZ I 70):

Apollonios aan zijn oudere broer (‘vader’) Ptolemaios, gegroet. Ik zweer bij Sarapis: als ik me niet weinig zou schamen, hoef ik je nooit meer onder ogen te komen! Je liegt namelijk alles en de goden met jou al eveneens, want ze hebben ons in een grote afgrond [hulè, letterlijk ‘kreupelhout’, later negatieve aanduiding voor het aardse slijk] gestort, waarin we kunnen sterven! Wanneer je dromen gezien hebt dat we daaruit gered zouden worden, dan worden we juist daarin ondergedompeld [tote baptizomètha, het latere woord voor ‘dopen’] …

We weten niet of Apollonios verwijst naar de eerdere droomvisioenen van zijn broer Ptolemaios zoals bewaard in de hierboven besproken tekst UPZ I 77 en of het ongeluk dat Apollonios vreest, te maken heeft met de vroege dood van de kroonprins. Apollonios twijfelt niet aan de goden en goddelijke dromen. In een andere brief (UPZ I 69, eerder in datzelfde jaar geschreven) twijfelt hij er immers niet aan dat niets geschiedt dan door de wil van de goden (aneu toon theoon outhèn ginetai). Wel kunnen de goden blijkbaar hun eigen agenda hebben en mensen via dromen en visioenen bedriegen (zie ook 1 Koningen 22): de meeste dromen zijn bedrog…

Hoe het ook zij, de archieven van Ptolemaios en Hor lijken tamelijk abrupt op te houden in dit jaar 152 v.Chr. Mogelijk trof hen eenzelfde lot als dat van valse profeten in het oude Israël.

Big business

Veel droomteksten uit de oudheid zijn tot ons gekomen via inscripties op tempels. Met name de tempels gewijd aan de Griekse godheid Asclepius hadden een traditie hoog te houden. Deze godheid werd verbonden met genezing en gezondheid, net zoals Imhotep dat was in de Egyptische oudheid. In Griekenland waren veel heiligdommen gewijd aan Asclepius, maar met name de Asclepius-tempels (Aspleikeiai) in Epidaurus, Athene, Lebena en Pergamon hebben een grote verzameling aan inscripties achtergelaten waarin de goddelijke genezing na een droomvisioen breed werden uitgemeten voor alle latere bezoekers. In Epidaurus werden de wonderbaarlijke genezingen door droomvisioenen van de god Asclepius uit de vierde eeuw v.Chr. vastgelegd in een stele met onder andere een verslag van een genezing door de onschadelijke slangen die het heiligdom (a-baton, letterlijk: no-go zone) bevolkten (LiDonnici 1995):

Een teen van een man werd genezen door een slang. Hij was in een miserabele conditie vanwege een kwaadaardig gezwel op zijn teen. Overdag werd hij uit het ‘abaton’ gedragen door dienaren en zat op een stoel. Daar viel hij in slaap en een slang kwam uit het ‘abaton’ en genas de teen met diens tong, waarna hij weer in het ‘abaton’ ging. Toen de man ontwaakte, was de man gezond (hygiès) en zei dat hij een visioen had gehad: het scheen hem dat hij een knappe jongeman een medicijn (farmakon) over zijn teen had gesprenkeld. (I.Epidaurus, tekst A17)

Uiteraard kan in zulke gevallen de financiële kant niet achterblijven. Zulke tempelcomplexen functioneerden als antieke ziekenhuizen en die vergden ook financieel onderhoud. Mocht de genezen patiënt achterstallige betalingen hebben uitstaan, dan herinnerde de godheid hem aan zijn financiële verplichtingen:

Hermon van Thasos. Hij kwam als blinde en werd genezen. Nadat hij geen vergoeding (iatra) had gebracht, maakte de god hem weer blind. Vervolgens kwam hij terug en sliep hier en hij (de god) maakte hem [Hermon] weer gezond. (I.Epidaurus, tekst B 2)

Deze lijst van wonderbaarlijke genezingen moesten de zieke bezoekers er kennelijk van overtuigen dat een overnachting in dit heiligdom de kansen op genezing aanzienlijk konden verhogen omdat de godheid hier zijn praktijk had ingericht: de tempel als ‘dream machine’, een plek van big business.

Dromen in Israël

Wat betekent dit alles nu voor de bestudering van dromen in de Bijbel? Ten eerste laten deze teksten zien dat in de oudheid tempels werden gezien als plaatsen waar de kans op een door de godheid gegeven droom aanzienlijk groter was dan een gewone plaats. Al in het oude Mesopotamië waren goddelijke boodschappen via dromen gebruikelijk.

Het is goed mogelijk dat ook in de tempel van Jeruzalem zulke droomvisioenen voorkwamen. Sommige Psalmen lijken te veronderstellen dat de psalmist na een nacht vol vertwijfeling ontwaakt met een goddelijk antwoord op zijn vragen:

Psalm 3,6-7

Ik ga liggen, val in slaap
en word wakker – de Heer beschermt mij.

Psalm 4,9

In vrede leg ik mij neer
en meteen slaap ik in,
want U, Heer, laat mij wonen
in een vertrouwd en veilig huis.

Het meest uitgebreid lijkt Psalm 63 te spreken over de connectie tussen tempel, God en visioen:

Psalm 63

2 God, u bent mijn God, u zoek ik, naar u smacht mijn ziel Naar u hunkert mijn lichaam in een dor en dorstig land, zonder water.
3 In het heiligdom heb ik u gezien, uw macht en majesteit aanschouwd
[…]
7 Liggend op bed denk ik aan u, wakend in de nacht prevel ik uw naam.
8 U bent altijd mijn hulp geweest, ik juichte in de schaduw van uw vleugels.

Visioenen in de tempel zijn ook nadrukkelijk te vinden in Jesaja 6 en Ezechiël 1–10, maar daar ontbreekt de nachtelijke context van dromen. In Zacharia 1–8 is sprake van nachtelijke visioenen en gaat het in die nachtelijke visioenen om de herbouw van de tempel, maar blijft de plaats van die visioenen ongenoemd. Bekijken we de geschriften van het Oude Testament als geheel, dan valt echter op hoe weinig teksten eigenlijk expliciet spreken van nachtelijke droomvisioenen in de tempel van Jeruzalem. Als er sprake is van een droom in een tempel, dan betreft het de jonge Samuël in het heiligdom van Silo (1 Samuël 3) of de jonge koning Salomo bij de offerhoogte van Gibeon (1 Koningen 3).

Goddelijke droomvisioenen lijken eerder thuis te horen bij de grenzen van het land Judah, zoals bij Abimelech in Gerar (Genesis 20) of Jacob onderweg naar Haran (Genesis 28,10-22), bij de Jabbok (Genesis 32,23-33), of bij Berseba onderweg naar Egypte (Genesis 46,1-4), of ver daarbuiten, zoals in Egypte (Genesis 41) of Babylonië (Daniël 2–4, 7).

Profeten en droomuitleggers konden de stabiliteit van de regering ernstig ondermijnen

Het lijkt er dus op dat de bijbelschrijvers en de priesters die de bijbelteksten overleverden erg terughoudend waren met het toeschrijven van droomvisioenen in de tempel van Jeruzalem, als ze überhaupt al plaatsvonden. Deuteronomium 13,2 en verwante teksten waarschuwen immers expliciet tegen valse profeten en droomuitleggers. In het oude Assyrië konden profeten en droomuitleggers de stabiliteit van de regering ernstig ondermijnen. Ook het voorbeeld van de dromers van het Serapeum in Saqqara laten zien hoe gevaarlijk divinatie door dromen kon zijn.

Mogelijk heeft de Bijbelse terughoudendheid ten aanzien van dromen ook te maken met het bijzonder restrictieve karakter van die tempel, waar vreemdelingen en leken de toegang werd ontzegd en alleen de hogepriester als kamerheer de God van Israël in het heilige der heiligen mocht bezoeken (Van der Meer 2019): geen zieke patiënten of slangen in het abaton van Jeruzalem! Tenslotte betekende de vermeende reële presentie van de God van Israël in zijn exclusieve heiligdom, dat indirecte communicatie via dromen overbodig waren: als God in zijn heiligdom verschijnt (bijvoorbeeld Jesaja 6; Ezechiël 1–10, maar ook de verschijning van engelen in 2 Makkabeeën 3 en Lucas 1), dan is die communicatie direct en overweldigend. Daar komt geen droom meer aan te pas.

Michaël van der Meer is docent godsdienst/levensbeschouwelijke vorming en verwante vakken aan het Hermann Wesselink college Amstelveen en vakdidacticus voor dezelfde vakken aan het ICLON, Leiden.

Literatuur

Ulrich Wilcken, Urkunden der Ptolemäerzeit (ältere Funde): Erster Band. Papyri aus Unterägypten (Berlin: de Gruyter, 1927).

John D. Ray, The Archive of Hor, Texts from Excavation 2 (London: Egypt Exploration Society, 1976).

F.A.J. Hoogendijk, “Ptolemaios: een Griek die leeft en droomt in een Egyptische tempel.” in Familiearchieven uit het land van Pharao, red. P.W. Pestman en W. Clarysse (Zutphen: Terra, 1989), 47-69.

Lynn R. LiDonnici, The Epidaurian Miracle Inscriptions: Text, Translation and Commentary (Atlanta: Scholars, 1995).

Michaël N. van der Meer, “Visions from Memphis and Leontopolis: The Phenomenon of the Vision Reports in the Greek Isaiah in the Light of Contemporary Accounts from Hellenistic Egypt.’ in Isaiah in Context. Studies in Honour of Arie van der Kooij on the Occasion of his Sixty-Fifth Birthday, red. Michaël N. van der Meer e.a. (Leiden: Brill, 2010), 281-316.

Michaël N. van der Meer, “Visio Dei in the Septuagint.” in XVI Congress of the International Organization for Septuagint and Cognate Studies. Stellenbosch, 2016, red. Gideon R. Kotzé, Wolfgang Kraus en Michaël N. van der Meer (Atlanta: SBL, 2019), 171-206.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken