Menu

Basis

Theosis: de vergoddelijking van de mens

IJzer dat wort omgevormd door vuur
Het ijzer wordt tot vuur omgevormd, maar blijft ijzer (beeld: Enlighting Images)

God is liefde in zichzelf. Theosis is de liefdesgemeenschap, datgene waardoor de mens ‘God wordt’. De liefhebbende mens wordt ‘uit genade datgene wat God van nature is’.Een uitleg van het begrip theosis, vergoddelijking, aan de hand van uitspraken van verschillende mystici.

Het Griekse woord theosis betekent zoveel als ‘vergoddelijking’. In de mystieke literatuur ontmoeten we dit thema, maar niet alleen daar. In het christelijke denken is dit immers iets dat rechtstreeks in verband staat met de inhoud van de verlossing. Het is algemeen bekend dat de christelijke geloofsreflectie zegt dat Jezus Christus ons verlost heeft. Dan kan men zich afvragen waarvan Hij ons verlost heeft, of wie er verlost is. Maar de vraag is evenzeer waartoe Hij ons verlost heeft. Waar leidt de verlossing eigenlijk toe? Wat wordt er geschonken aan de mens die verlost is door Jezus Christus? Waartoe is die verloste mens geroepen? En hier verschijnt het thema van de theosis.

Liefdesgemeenschap

Reeds de oudste christelijke denkers hebben zich de vraag gesteld waartoe Jezus Christus ons verlost. Algemeen gesproken komt hun antwoord hierop neer dat de mens verlost wordt om tot een persoonlijke relatie met God te komen, een liefdesgemeenschap met God in de diepste zin van het woord, die een liefdesgemeenschap met alle andere mensen en zelfs met de gehele schepping impliceert. Het gaat dus eigenlijk om veel meer dan het herstel van datgene wat de oorspronkelijke zonde heeft verstoord, veel meer dan een terugkeer naar het pure begin. In dat eerste begin – de paradijselijke toestand van Adam en Eva, zoals het boek Genesis het beschrijft – was er weliswaar een harmonie tussen God en de mens. Maar Jezus Christus toont (en brengt tot stand) dat de mens tot meer geroepen is, namelijk een ontmoeting met God in de meest volledige zin van het woord, een binnentreden in Gods eigen intimiteit. Klassieke uitdrukkingen hiervoor zijn dat de mens dan gaat ‘delen in Gods natuur’ (2 Petrus 1:3-4) of dat de mens ‘uit genade wordt datgene wat God van nature is’.

Dit wordt door christelijke mystieke auteurs geëxploreerd. Laten we eerst enkele van de oude getuigenissen uit de beginperiode van het christelijke denken doorlopen. Sommige schrijvers geven ons beknopt maar scherpzinnig aan dat het doel van de menswording precies is dat God de mens tot gemeenschap met Hem wil verheffen.

God worden

Zo schrijft Tertullianus (ca. 160-ca. 230) dat de hele bedoeling van de menswording is dat de mens zou vergoddelijkt worden: ‘Christus verenigde in zich mens en God zodat Hij aan de mens zoveel kon geven als Hij van God had. God ging om met de mens, opdat de mens zou leren te handelen zoals God. God ging op gelijke voet om met de mens, opdat de mens op gelijke voet met God zou kunnen omgaan. God verscheen klein, opdat de mens heel groot zou worden.’ (Adversus Marcionem 2.27) We zien hier al de kern van wat later Athanasius van Alexandrië (ca. 296/298-373) zegt, en wat gezien wordt als de kernformulering van de theosis: ‘God werd mens opdat de mens God zou worden.’ (De Incarnatione 3.54) Enkele eeuwen voordien had trouwens Clemens van Alexandrië (ca. 125/150-215) al geschreven: ‘Het Woord van God werd mens, opdat jij zou leren hoe de mens God kan worden.’ (Protrepticus 1.8)

Koud of liefhebbend, een groot verschil

Hier zou natuurlijk de aandachtige lezer kunnen opmerken dat die uitdrukking dat ‘de mens God zou worden’ erg problematisch klinkt. Zoiets kan men toch moeilijk letterlijk nemen. Hoe kan een mens – die een schepsel is – ooit God worden? Het lijkt een vorm van uiterste hoogmoed.

De grote Alexandrijnse geleerde Origenes (ca. 185-253/254) heeft hierbij de volgende bedenking gemaakt:

Om zulk een moeilijke kwestie uit te leggen is het nuttig een vergelijking te gebruiken, ook al is het niet gemakkelijk om een goede vergelijking te vinden. Het metaal ijzer kan koud of warm zijn. Wanneer nu een hoeveelheid ijzer in vuur gelegd wordt, en het de hitte van het vuur tot in het innerlijk ontvangt, wanneer het vuur niet vermindert en het ijzer er niet uitgehaald wordt, dan kunnen we zeggen dat het ijzer helemaal in vuur omgevormd wordt. (…) Indien iemand het ijzer vastneemt, dan zou hij de activiteit van vuur ervaren, niet van ijzer. Zo gaat het ook met de ziel die in het goddelijke Woord geplaatst is, in de eeuwige Wijsheid: ze is in God, en alles wat ze doet, voelt en begrijpt, is God.

(De Principiis 2.6.6)

Deze vergelijking is in de loop van de volgende eeuwen door vele spirituele en mystieke schrijvers hernomen, omdat ze de kwestie goed verduidelijkt.

We zien hier dat de uitdrukking dat de mens ‘God wordt’ niet moet verstaan worden als een simpele identiteit. De mens wordt niet God zoals een druppel water in de oceaan identiek wordt met de oceaan en dus ‘oceaan wordt’. Het gaat om iets veel mooiers. Ook al is het zo dat ijzer in het vuur helemaal omgevormd wordt, vloeibaar en gloeiend heet wordt, toch blijft het ijzer. Zo gaat het ook met de mens die ‘God wordt’: deze mens blijft mens, maar wordt omgevormd in datgene wat God het meest eigen is: liefde. De liefde doet het menszijn niet verdwijnen, integendeel. Maar zoals er een groot verschil is tussen koud ijzer en warm ijzer, zo is er een groot verschil tussen een koude mens, en een liefhebbende mens.

Een tweede belangrijke verduidelijking is dat de mens nooit zichzelf tot de theosis kan brengen. De mens kan zichzelf niet ‘vergoddelijken’ maar wordt hiertoe gebracht door God.

Opnieuw is het Origenes die hier een mooi voorbeeld aanhaalt. Hij beschrijft hoe de leerlingen van Jezus, precies door met Hem om te gaan, naar Hem te kijken en naar Hem te luisteren, innerlijk omgevormd werden. Het meest treffende voorbeeld, zo zegt Origenes, is Paulus: hij vervolgde Christus, en werd door Christus, in de ontmoeting met Hem, omgevormd. De theosis was natuurlijk geen initiatief van Paulus – integendeel – maar van Christus, die dit bij Paulus bewerkte, zodat Paulus omgevormd werd.

Hoe kan een mens ooit God worden? (beeld Brian Merrill)
Hoe kan een mens ooit God worden? (beeld: Brian Merrill)

Genade

Om nu de draagwijdte van de theosis goed te zien, moeten we ons herinneren dat men in de christelijke geloofsreflectie – van bij het allereerste begin – er diep van overtuigd is dat God liefde is. De monotheïstische godsdiensten zijn er altijd van overtuigd geweest dat God de Ene is, de diepste Oorzaak van wat bestaat, de meest oorspronkelijke Bron. En vaak heeft men benadrukt dat God een liefdevolle God is. Maar de grondovertuiging van het christelijke geloof is dat God in zichzelf liefde is, relatie en liefdesgemeenschap. Dat wordt uitgedrukt wanneer men verwijst naar de Drie-eenheid: drie, want drie goddelijke Personen – die niet identiek zijn aan elkaar – en één, want één God-liefde. Zoals de vroeg-christelijke theoloog Hilarius van Poitiers (ca. 310-367) het uitdrukte: God is de Ene, maar Hij is geen eenzame God (De Trininitate I, 38). God is liefde in zichzelf, en de goddelijke liefde ‘naar buiten’ (dat wil zeggen: voor alles wat geschapen is) is niet verschillend van die liefde die God in zichzelf is.

De relatie is het wezen van de mens

Daarmee wordt het duidelijk dat schrijvers die het hebben over theosis terecht kunnen spreken over liefdesgemeenschap als datgene waardoor de mens ‘God wordt’. De liefhebbende mens, zo zegt men, wordt ‘uit genade datgene wat God van nature is’. (Willem van Saint-Thierry, Epistola aurea, 263) Dit is een beknopte, kernachtige uitdrukking waarmee men verduidelijkt dat het natuurlijk niet zo is dat de mens zichzelf tot God maakt. Integendeel, liefde is steeds een geschenk. De liefhebbende mens heeft de liefde niet zelf uitgevonden, ze is aan de mens geschonken, zoals het in de eerste brief van Johannes staat: ‘Hierin bestaat de liefde: niet wij hebben God liefgehad, maar Hij heeft ons liefgehad.’ (1 Joh 4:10). God is altijd liefde. Hij is dat van nature – zo is God. De mens heeft weliswaar de capaciteit om lief te hebben, maar het is zeker niet zo dat de mens van nature liefde is. In de vergoddelijking wordt de mens uit genade datgene wat God van nature is.

Mystiek

Zo komen we vanzelf bij het hoofdthema van de Middelnederlandse mystiek: de minne. De grote Brabantse mystieke schrijvers Hadewijch (13 e eeuw) of Jan van Ruusbroec (1293-1381) hebben het er op elke pagina van hun werk over. Soms leest men wel eens in hedendaagse studies dat dit een vorm van ‘affectieve mystiek’ is, onderscheiden van ‘wezensmystiek’ zoals bijvoorbeeld bij Meester Eckhart (ca. 1260-ca. 1328). Dat is een misverstand. De minne waarover Hadewijch en Jan van Ruusbroec het hebben is juist het wezen van de mens. Het gaat helemaal niet over een bepaald gevoel of affect, maar om het ‘zijn’ van de mens dat minne is.

Het misverstand is begrijpelijk, want in het hedendaagse denken wordt liefde doorgaans geassocieerd met een gevoel. Maar onze mystieke schrijvers hebben het over iets veel fundamentelers. Het gaat om liefde als een zijnswijze, namelijk wanneer de mens niet zichzelf toebehoort, maar een ander – en vooral de Ander – toebehoort. De mystieke schrijvers citeren daarvoor graag het Hooglied: dilectus meus mihi, ‘mijn geliefde is van mij’ (Hooglied 6:3). De mens is maar echt mens, zo overwegen ze, wanneer de mens niet in zichzelf rust, maar een ander toebehoort. De relatie is dan het wezen van die mens.

Het zijn van de mens is ‘minne’

De mystieke schrijvers gaan vervolgens de diepte van de minne exploreren. Minne is immers een heel reële beleving van de mens, die er gelukkig door wordt, maar er soms ook ontredderd door wordt, of de weg verliest.

Anderzijds, zo zeggen ze, is dit het leven van God zelf, die minne is. En zo ondervindt de mens iets dubbels: helemaal in zichzelf te leven én helemaal in God te leven. (Ruusbroec, Vanden blinkenden steen, 579-581)

De beleving van deel te nemen aan de goddelijke minne beschrijft Ruusbroec op heel suggestieve wijze: De grondeloze liefde die de Vader en de Zoon, en alles dat in Hem leeft, in liefde inwaarts trekt in een eeuwig genot, daarin willen we branden (…) zonder einde in eeuwigheid, want hierin is het geluk van alle mensen gelegen. En daarom kunnen we niet anders dan ons leven funderen op een grondeloze afgrond, en zo kunnen we eeuwig zinken in liefde en ontzinken aan onszelf in de grondeloze diepte; en met dezelfde liefde zullen we opstijgen en hoger dan onszelf stijgen in de onvatbare hoogte. En in die liefde zonder wijze zullen we dwalen en ze zal ons wegleiden in de mateloze weidsheid van Gods liefde. En daarin zullen we vloeien en aan onszelf ontvloeien in de onbekende weelde van de rijkdom en de goedheid van God. En daar zullen we smelten en wegsmelten, wervelen en wegwervelen, eeuwig in Gods glorie. Kijk, in elk van deze beelden toon ik aan een schouwende mens zijn wezen en zijn oefening. Maar niemand anders kan het verstaan, want het schouwende leven kan niemand aan een ander aanleren.

(Ruusbroec, Vanden blinkenden steen, 120-136)

Ruusbroec beschrijft hier de minne-beleving als een weergaloos avontuur, waarin de mens buiten de grenzen van het menselijke gevoerd wordt, en iets beseft van het eeuwige mysterie van de minne: Gods eigen leven van grondeloze liefde.

De mens wordt niet God zoals een druppel water in de oceaan 'oceaan wordt'. (foto Dimitris Vetsikas)
De mens wordt niet God zoals een druppel water in de oceaan ‘oceaan wordt’ (beeld: Dimitris Vetsikas)

Ontmoeting

Aanvankelijk zou het kunnen klinken dat theosis en vergoddelijking vrij abstracte, theologische concepten zijn. Wanneer we echter kijken naar hoe in de mystieke traditie dit diepzinnige thema wordt geëxploreerd, dan blijkt het helemaal niet abstract of theoretisch te zijn. De liefde raakt immers de kern van wie ieder mens is. Deze schrijvers beschrijven hoe de theosis niets minder is dan het ‘heerlijke verdwalen’ in Gods eigen, intieme liefde (Ruusbroec, Vanden blinkenden steen, 414).

Theosis: het ‘heerlijke verdwalen’ in Gods liefde

Zoals gezegd: de christelijke geloofsreflectie is ervan overtuigd dat de mens verlost wordt om tot een persoonlijke relatie met God te komen. Het doel is een echte ontmoeting,een liefdesgemeenschap met God in de diepste zin van het woord. Daarbij kunnen we nog aanstippen dat hier onmiddellijk een liefdesgemeenschap uit voortvloeit met alle andere mensen, en dat dit zelfs een verbondenheid met de gehele schepping impliceert. Dat is niet verwonderlijk. Wie omgevormd wordt door de aanraking van goddelijke liefde, zal willen beminnen met eenzelfde weidse liefde.

Wie bemint, wil al datgene beminnen wat door de geliefde bemind wordt.

Rob Faesen is hoogleraar aan de KU Leuven en de Universiteit van Tilburg. Hij is lid van het Ruusbroecgenootschap (Universiteit Antwerpen). Zijn onderzoek richt zich voornamelijk op de geschiedenis van de Middelnederlandse mystieke literatuur.

Literatuur

Rob Faesen, Ontmoeting: Religie als relatie, Sjibbolet, Amsterdam, 2020.


Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken