Menu

Premium

Totaliter aliter

7de zondag na Epifanie (Exodus 22,20-26 en Matteüs 5,33-48)

Leg Exodus 22,25vv. (het verbod om iemand een mantel voorgoed af te nemen) naast Matteüs 5,40 (de bereidheid om zelfs je bovenkleed vrijwillig af te staan) en je voelt meteen aan waar Jezus met de Tora op uit is. In de ethiek van de Bergrede ligt de uitnodiging om ongebaande wegen te gaan en om vanuit een ongebruikelijke kijk op mensen hen anders dan binnen voor de hand liggende kaders en wetmatigheden te benaderen. Weerloze liefde staat centraal.

De lezing uit Matteüs 5 bestaat uit drie antithesen. In totaal zijn er in de Bergrede zes, de eerste drie vinden we in 5,21-32. Deze zes antithesen volgen op een kleine inleiding waarin Jezus zegt dat Hij niet gekomen is om de Wet en de Profeten af te schaffen (Gr.: kataluoo, ‘ontbinden’), maar om ze tot vervulling te brengen (Gr.: plèrooo, ‘vol maken’). Jezus’ woorden moeten verstaan worden in de geest van Wet en Profeten. De leer van Jezus zoals vervat in de Bergrede ligt geheel en al in de lijn van de leer van Mozes.

Eigenlijk is ‘antithesen’ geen goed woord, omdat het ten onrechte een tegenstelling suggereert. In het verleden werd de inleiding wel in die betekenis vertaald: ‘Jullie hebben gehoord dat er gezegd werd…, maar Ík zeg jullie (Gr.: egoo de legoo humin).’ De vertaling met ‘maar’ suggereert een tegenstelling, die gezien het Griekse woordje de niet nodig is. Er valt veel voor te zeggen om in de vertaling juist níet de tegenstelling te laten uitkomen: ‘Dit zeg ik daarover…’ (NBV21). Mogelijk was het Jezus te doen om zijn persoonlijke visie. Dan gaat het hier om zijn interpretatie van het gegeven woord.

Niet zweren

Het eerste punt is het afleggen van een eed. Jezus radicaliseert dat nogal en zegt: dat kun je beter helemaal niet doen! Je ‘ja’ moet echt ‘ja’ zijn en je ‘nee’ ook ‘nee’, en daar moet je het bij laten. Anders ligt de leugen al snel op de loer, terwijl het afleggen van een vals getuigenis verboden is (Ex. 20,16). Als je niet op je woord te vertrouwen bent en je meent een eed te moeten afleggen op wat je zegt, dan geeft alleen dát al te denken. Denk in dit verband aan het rabbijnse principe van het ‘hek om de Tora’, de regels in met name de mondelinge Tora die bedoeld zijn om schendingen van de Tora en de Talmoed te voorkomen.

Vergelding

De tweede kwestie waarover Jezus zich uitspreekt, is het recht op vergelding. Als jou iets naars wordt aangedaan, dan heb je het recht om dat bij die ander te vergelden. Oog om oog, tand om tand (Ex. 21,24). Het is belangrijk op te merken dat deze bepaling uit de Tora niets anders beoogde dan het aan banden leggen van de wraak: je mag niet méér vergelden dan wat jou is aangedaan. Vaak gaat het immers ‘van kwaad tot erger’. Verder is het van belang op te merken dat die bepaling ‘oog om oog, tand om tand’ in Jezus’ tijd al lang niet meer letterlijk uitgelegd werd. De rabbijnse traditie spreekt van de waarde van een oog voor de waarde van een oog, de waarde van een tand voor de waarde van een tand.

Anders gezegd: er moet genoegdoening plaatsvinden, vergelijkbaar met het ‘smartengeld’ in ons rechtssysteem. Maar hoe stelt Jezus zich nu op ten opzichte van die bepaling uit de Tora? Ook hier radicaliseert Hij door te zeggen: als je het geweld een halt wilt toeroepen, zie dan af van je recht op vergelding en dóe iets waar de ander niet van terug heeft. Bied je andere wang aan, geef ook je onderkleed, ga een tweede mijl als je ertoe gedwongen wordt om een mijl met iemand te gaan. Zó kun je de spiraal ‘van kwaad tot erger’ doorbreken. Zó ook kun je een wending ten goede bewerkstelligen.

Omgaan met je vijand

De derde kwestie die Jezus aansnijdt heeft te maken met de vraag hoe je met je vijand moet omgaan. Wordt er in de Bijbel gezegd: ‘Bemin je naaste en haat je vijand’? Ja en nee. Dat van die naaste klopt wel (Lev. 19,18), dat van die vijand niet. Nergens in de Bijbel staat dat je je vijand moet haten. Maar in Jezus’ tijd werd uit de opdracht je naaste lief te hebben door sommigen de consequentie getrokken dat je je vijand moest haten. Tegen die uitleg keert Jezus zich hier. En opnieuw is Hij radicaal: je moet je vijand niet haten of verafschuwen, je moet hem juist met liefde tegemoet treden. Op die manier zul je hem ontwapenen en zal hij verzachten. Ook hier pleit Jezus ervoor iets te doen wat de ander niet verwacht en wat hem of haar aan het denken zet. Later, aan het kruis, zal Jezus ook zelf bidden voor wie Hem vervolgt: ‘Vader, vergeef hun, want ze weten niet wat ze doen’ (Luc. 23,34).

Niet aards maar hemels

Zo beantwoordt Jezus drie kwesties telkens met een strategie van de ongebaande wegen. Doe iets wat de ander aan het denken kan zetten en waardoor je een wending ten goede kunt bewerkstelligen. Die ethiek vat Jezus samen met de woorden: ‘Wees dus volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is’ (5,48). Daarin vormt het ‘hemelse’ als het ware een tegenstelling met ons aardse geploeter voor geloofwaardigheid, onze behoefte aan vergelding voor het aangedane kwaad en onze neiging om de vijand te haten en te bestrijden. God laat zijn zon opgaan over goede en slechte mensen, over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Wees volmaakt, streef naar het hoogst haalbare, neem geen genoegen met het minimale. Zó is de ethiek van Jezus gegrond in zijn theologie, zijn visie op God.

Deze exegese is opgesteld door Harry Tacken.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken