Van elohiem tot JHWH: het boek Job als zoektocht naar het monotheïsme
Het landschap
Het boek Job is met raadsels omgeven. Raadsels voor Job, die niet begrijpt wat er zich achter de schermen afspeelt, raadsels voor ons, die ons afvragen wat nu eigenlijk de boodschap is van dit boek en wie die god nu eigenlijk is die zo onbegrijpelijk handelt. Het raadsel wordt vergroot doordat in Job behalve elohiem en het epitheton Šaddaj drie godsnamen voorkomen: El, Eloah en JHWH. Zijn dit niet meer dan variaties op een thema, zoals veel vertalingen ons willen doen geloven als ze El en Eloah, evenals elohiem overigens, als ‘God’ vertalen?
[1]
Voor een dergelijk standpunt lijkt iets te zeggen. De genoemde aanduidingen komen namelijk herhaaldelijk in eenzelfde context voor. Zo kunnen El (bijvoorbeeld 9:5, 36:33), Eloah (4:9, 9:13) en JHWH (42:7) woedend zijn. Verder worden zowel JHWH (40:15) als El (onder meer in 9:9, 31:5) en Eloah (bijvoorbeeld in 4:17, 10:8) als schepper voorgesteld en El (38:26) en Eloah (10:5) als oud. Toch hoop ik in deze bijdrage te laten zien dat een dergelijke eenheidsweergave met God onrecht doet aan de diversiteit van de grondtekst en dat het de voorkeur verdient El en Eloah als eigennamen onvertaald te laten. Bovendien zal blijken dat de interpretatie van de aanduiding elohiem de nodige problemen oplevert. Het is namelijk allesbehalve vanzelfsprekend dat daarmee JHWH bedoeld wordt.
Zowel El als Eloah komen al voor in de teksten die in zijn gevonden. El is er de oppergod en Eloah verschijnt er als ’ilh in offerteksten. Waarschijnlijk is hij de aanduiding geweest van een manifestatie van El; het lijkt geen andere god dan El te zijn geweest.
[2]
Waar Eloah in de Hebreeuwse Bijbel buiten Job verschijnt, lijkt deze dat aspect van God te vertegenwoordigen dat troost en zekerheid biedt aan zijn volk, terwijl hij voor zijn vijanden zijn vreesaanjagende kant is.
[3]
Een proefboring, ‘El en Eloah: een verkenning in Job’, heeft tot het vermoeden geleid dat El en Eloah in de confrontatie van Job met zijn vrienden verschillende verschijningsvormen van JHWH representeren.
[4]
El zou men als objectief kunnen karakteriseren: hij treedt op als een ongenaakbare god van het gericht. Eloah daarentegen mag men subjectief noemen. Hij onderhoudt een persoonlijke relatie met Job. De cijfers ondersteunen deze hypothese: de auteur legt El in 30% van de gevallen (14 van de 47, ha-el niet meegeteld) Job in de mond, met Eloah doet hij dat in 56% daarvan (23 van de 41). In genoemd artikel is geprobeerd vooral door de ogen van Job te kijken: hoe heeft hij het optreden van El en Eloah ervaren?
In deze bijdrage wil ik de betrokkenheid van El en Eloah bij de schepping als zoeklicht gebruiken. Die wordt in Job niet voorgesteld als een afgeronde daad van God in het verleden, maar als een voortgaand proces: nog steeds wordt er leven geschapen en gebeurt er van alles met en in de niet-menselijke natuur. De schepper is dus nog altijd actief bij zijn werken betrokken.
Ik beperk me bij mijn onderzoek in essentie tot het poëtische middenstuk, Job 3:1-42:6. In grote lijnen valt het in vijf delen uiteen: Job 3-27 met de klacht van Job en de daarop volgende discussie met zijn drie vrienden Elifaz, Bildad en Sofar, het gedicht over de wijsheid in Job 28, een evaluatie van Job in Job 29-31, de redevoeringen van Elihu in Job 32-37 en de confrontatie tussen JHWH en Job in 38:1-42:6.
Gaandeweg zal duidelijk worden dat de verhouding tussen El en Eloah niet constant is; er valt een ontwikkeling in te ontwaren. In de slotparagraaf zal getracht worden die godsdiensthistorisch te duiden.
Job 3-27: Job en de drie vrienden
In de eerste twee hoofdstukken van Job, in proza geschreven, wordt de hoofdpersoon, de rechtschapenheid zelf, getroffen door een reeks van rampen, die hem eerst van bezit en kinderen beroven en vervolgens zelfs van zijn gezondheid. Toch zegt hij JHWH niet vaarwel. Dan komen zijn drie vrienden, Elifaz, Bildad en Sofar hem opzoeken. Daarna gaat het boek in poëzie verder. Er ontwikkelt zich een discussie, waarin Job vasthoudt aan zijn onschuld, terwijl zijn vrienden de oorzaak van Jobs rampspoed zoeken in zijn gedrag.
Het poëtische deel opent met een klacht van Job. Daarin komt Eloah naar voren als hij die het leven aan een mens geeft en het weer van hem af nemen:
[5]
3:20 | Waarom geeft hij het licht aan de ellendige |
en het leven aan wie bitter van ziel zijn? | |
3:23 | aan de man voor wie de weg verborgen is |
nu die door Eloah is versperd? |
In de reactie van Elifaz komt dit aspect ook ter sprake, Eloah noemt hij ‘zijn Maker’, in casu die van de mens. Hij verwijst bovendien naar diens rechtvaardigheid:
4:17 | Kan een mens in zijn recht staan tegenover Eloah, |
een man zuiverder zijn dan zijn Maker? |
Verderop stapt Elifaz evenwel over op El. Deze verschijnt om te beginnen als rechter en vervolgens als heer van de natuur ten tonele:
5:8 | Ikzelf zou echter naar El zoeken |
en aan een god mijn zaak voorleggen. [6] |
|
5:10 | [El] die regen geeft over het aardoppervlak |
en water zendt over de velden. |
In zijn eerste bijdrage tot de discussie begint Bildad ermee de rechtvaardigheid van El als rechter te benadrukken. Ook Job valt onder het rechtvaardig oordeel. Job begint zijn antwoord haast cynisch:
9:2 | Zeker, ik ben te weten gekomen dat het zo is: |
Hoe kan een mens in zijn recht staan bij El? |
Dan schakelt hij naar diens macht over de natuur en tekent Hem in 9:5-10 als schepper van de kosmos:
9:9 | hij is de Maker van de Grote Beer en van Orion, |
de Plejaden en de kamers van het Zuiden. [7] |
Verderop in zijn reactie op Bildad noemt hij evenwel in 10:8-11 Eloah zijn (eigen) Maker, evenals hij dat tegenover Elifaz heeft gedaan; in 10:18 betreurt Job deze betrokkenheid bij zijn bestaan:
10:8 | Uw (Eloah’s) handen hebben mij (Job) gevormd en gemaakt, |
van alle kanten, maar [nu] verzwelgt u mij. | |
10:9 | Bedenk toch dat u me als klei heeft gemaakt |
en mij zult doen terugkeren tot stof. | |
10:18 | Maar waarom heeft U mij uit de baarmoeder laten komen? |
Ik had liever de geest gegeven zonder dat een oog mij zag. |
Een volgende passage die om de aandacht vraagt, is Job 12:9-13. Daar zegt Job tegen Sofar:
12:9 | Wie weet van al deze dingen niet, d |
at de hand van JHWH dit heeft gedaan? | |
12:10 | In zijn hand is de ziel van al het levende |
en de geest van alle menselijk vlees. (…) | |
12:13 | Wijsheid en kracht zijn bij Hem, |
overleg en inzicht. |
Deze plaats is de enige in Job 3:1-37:24 waar JHWH optreedt, alleen in 12:9 wordt hij in de uitdrukking jad jhwh, ‘de hand van JHWH’, expliciet genoemd, althans in de codex Leningradensis, waarop wetenschappelijke uitgaven van de Hebreeuwse Bijbel gebaseerd zijn. Het is echter de vraag of deze plaats origineel is. Enkele handschriften hebben namelijk jad eloah, een uitdrukking die verder nergens voorkomt, maar hier wel beter op zijn plaats is, omdat de godheid hier als levengevend wordt voorgesteld.
[8]
Daarom is het niet onwaarschijnlijk dat in de tekstgeschiedenis hier jad eloah is vervangen door het gebruikelijke jad jhwh, dat in de Hebreeuwse Bijbel 41 keer voorkomt; de ‘moeilijke’ lezing is dan zoals vaker de oorspronkelijke. In dat geval wordt Eloah ook de oorsprong van de wijsheid genoemd. Hiertegen pleit echter dat in 12:15 Eloah en niet El de krachten van het water beheerst:
12:15 | Zie, Hij houdt water tegen en het droogt op, |
Hij laat het gaan en het keert de aarde om |
Zou JHWH hier toch oorspronkelijk zijn?
[9]
In de tweede gespreksronde van Job met de drie vrienden schildert Bildad opnieuw in felle kleuren het lot van de schurken. Zij zullen niet aan het oordeel van El ontkomen. In zijn repliek laat Job Eloah de hoofdrol spelen. Hij begint ermee Hem verantwoordelijk te stellen voor zijn rampspoed. Uiteindelijk komt evenwel het hoogtepunt van dit hoofdstuk, dat Handel heeft geïnspireerd tot een beroemde aria in zijn Messiah:
19:25 | Maar ik – ik weet: mijn verlosser leeft |
en hij zal ten slotte tegen het stof opstaan. | |
19:26 | En [nog] nadat mijn huid zo aangetast is, |
zal ik vanuit mijn lichaam Eloah aanschouwen (…) |
Zo lijkt Eloah weliswaar eerst een vreesaanjagende godheid, maar uiteindelijk is hij het van wie Job een keer in zijn lot verwacht.
Wat de derde gespreksronde betreft, er zijn aanwijzingen dat die in de loop van de overlevering in de war is geraakt. In het nu volgende sluit ik me aan bij de reconstructievoorstellen van Pope, Drijvers en Hawinkels. Volgens hen omvat de derde spreekbeurt van Bildad 25:2-6 en 26:5-14.
[10]
De reden voor deze herschikking zal zijn dat 26:4 en 5 slecht bij elkaar aansluiten, terwijl 25:6 en 26:5 dat wel doen. Daarmee is het bovendien duidelijk dat in 26:5-14 El de schepper van de kosmos is; in de canonieke tekst blijft in het midden wie dat is:
26:7 | Hij is het die het Noorden uitspant over de chaos, |
die de aarde ophangt boven het niets, (…) |
Ten slotte zijn er Job 27:3 en 8:
27:3 | ja, zolang mijn adem nog in mij is |
en de geest van Eloah in mijn neus, | |
27:8 | Want wat is de hoop van de goddeloze als hij wordt afgesneden, |
als Eloah zijn leven weghaalt? |
In het voorgaande hebben we El zien optreden als een ‘god op afstand’, terwijl Eloah zich met de mens persoonlijk bezighoudt. Is El de god achter de niet-menselijke natuur, Eloah is heer over leven en dood.
Job 28: de wijsheid
[11]
Na Jobs antwoord aan de vrienden wordt de discussie onderbroken door Job 28, mogelijk een al bestaand gedicht over de wijsheid dat hier is ingevoegd.
[12]
Aan dit hoofdstuk heeft Ellen van Wolde een belangwekkende beschouwing gewijd. Daarin wijst ze erop dat de hand van elohiem nog steeds zichtbaar is in de schepping: Hij bepaalt wanneer het gaat regenen en welke weg de bliksem neemt.
[13]
Als het echter inderdaad zo is dat JHWH in Job 3-37 afwezig is, komt de aanduiding elohiem ook hier in de lucht te hangen. In de Tenach wordt er doorgaans mee naar JHWH verwezen, maar diens ontstentenis in genoemd bijbelgedeelte pleit hier tegen deze mogelijkheid. Daar komt bij dat elohiem zich in het hele boek Job wel erg op de achtergrond houdt. Vrijwel nooit treedt hij handelend of sprekend op. Er is dus een wereld van verschil tussen de actieve elohiem, de god van Israël, die in de priesterlijke delen van de Pentateuch optreedt en de elohiem in Job. Slechts in één passage, in Job 28:23-28, verschijnt deze instantie als handelend subject bij een vervoegd werkwoord:
23 | Elohiem is het die inzicht in haar weg (die van de wijsheid) heeft |
en hij is het die haar plaats kent, | |
24 | want hij kan tot de einden van de aarde kijken, |
alles onder de hemel ziet hij, | |
25 | terwijl hij de kracht van de wind maakt |
en de maat van het water vaststelt. | |
26 | Toen hij de regel voor de regen maakte |
en de weg voor donder en bliksem, | |
27 | toen zag hij haar en hij peilde haar; |
hij bereidde haar een vaste plaats, ook onderzocht hij haar, | |
28 | en hij zei tot de mens: |
‘Zie, ontzag voor adonaj – dat is wijsheid | |
en wijken voor het kwaad – dat is inzicht! ’ |
Hier is het evenwel ook mogelijk in elohiem ‘een god’ te zien: men moet een god zijn om de wijsheid te doorgronden etc. Zijn identiteit blijft dan vooralsnog open.
Deze optie ook een ander licht werpen op Job 28:28. Daar lezen we dat volgens zo’n god wijsheid ontzag voor adonaj is. Omdat in de joodse traditie de naam JHWH veelal als adonaj wordt ‘uitgesproken’, zoekt men achter deze aanduiding doorgaans JHWH, maar het voorgaande vraagt om herbezinning.
Nu zijn er in Ugarit, een stad aan de Noord-Syrische kust die ca. 1200 v.C. verwoest is, bij opgravingen mythische teksten gevonden die door hun raakpunten met het Oude Testament van groot belang zijn voor ons begrip daarvan. Daarin wordt de aanduiding ’dn ’ilm, de heer van de goden, voor Ilu (El), (de god van de zee) en Ba ‘lu (Baäl) gebruikt. Daarom is het mogelijk dat hier met adonaj El wordt bedoeld.
[14]
Dit vermoeden vindt enige steun in 28:25-26. Daar treedt El namelijk op als heer over de niet-levende natuur, evenals dat in Job 5:10 het geval is, waar hij het laat regenen. Zoals we verderop zullen zien, is het evenwel Eloah die elders in Job als bron van wijsheid optreedt. Omdat de wijsheid in Job 28 het thema is, gooit de laatstgenoemde in 28:28 de hoogste ogen. Zegt El dat Eloah de wijsheid onder zijn beheer heeft? Heeft El de wijsheid aan Eloah gedelegeerd? Dan verhouden die zich tot elkaar op een manier die vergelijkbaar is met wat we bij Elihu zullen zien. Omdat dit hoofdstuk naar alle waarschijnlijkheid secundair is, blijft het evenwel het eenvoudigst aan te nemen dat adonaj JHWH is, die in de lijn van diens slotoptreden de hele schepping onder zijn beheer heeft.
Job 29-31: een tussenstand
Na hoofdstuk 28 komt Job in Job 29-31 tot een evaluatie. Afgaand op het gebruik van godsnamen valt dit deel in tweeën uiteen. In 29:1-31:6 is het Eloah die als goddelijk personage verschijnt, in 31:7-40 El.
Het eerste deel bestaat op zijn beurt uit twee delen. In 29:1-25 roept Job de dagen in herinnering dat hij bij Eloah in de gunst stond:
2 | Ach, was ik nog maar in de maanden van weleer, |
de dagen dat Eloah mij behoedde, | |
3 | toen zijn lamp op mijn hoofd scheen |
en ik met zijn licht in de duisternis kon lopen, | |
4 | de dagen toen ik nog in de kracht van mijn leven was, |
in de raad van Eloah vertoefde bij mijn tent, (…) |
In deze fase van zijn bestaan was er klaarblijkelijk een persoonlijk contact tussen Job en Eloah. Maar het verkeren. Blijkens 30:1-31:6 lijkt hij nu uit de gratie geraakt te zijn:
31:2 | Wat is het aandeel door Eloah daarboven bestemd |
en wat het erfdeel van de kant van Šaddaj in de hoogten? | |
31:3 | Een ramp toch voor de misdadiger, |
en ongeluk voor de boosdoeners? |
Is Job de vijand van Eloah geworden? Daar weigert Job zich daarbij neer te leggen, hij vecht voor zijn recht:
31:6 | Laat Hij mij wegen op een zuivere weegschaal |
dan zal Eloah mijn rechtschapenheid onderkennen! |
In het tweede deel van zijn slotbeschouwing, Job 31:7-40, gaat hij daarmee door, maar daar verschijnt El (in 31:14 en 23, en in 31:28 hervat met ha-el, ‘deze god’) weer ten tonele, opnieuw in de rol van rechter; Šaddaj in 31:35 zullen we moeten opvatten als een epitheton bij El in het voorgaande. In een pleitrede waarin het Hebreeuws twaalfmaal een onderdeel met ’im (‘als’) begint, houdt hij zijn integriteit overeind.
[15]
Ik citeer de derde passage:
13 | Als ik het recht van mijn slaaf verwerp |
en dat van mijn dienstmeid in hun twist met mij, | |
14 | wat kan ik dan doen als El opstaat? |
En als Hij verantwoording eist, wat moet ik dan terugzeggen? | |
15 | Heeft mijn Maker die niet ook in de moederschoot gemaakt |
en een en dezelfde die niet bereid in de baarmoeder? |
bespreking vraagt vs. 15: wie wordt met ‘mijn Maker’ bedoeld? Deze aanduiding wordt niet in een parallellisme met El in vs. 14 verbonden en dat erop wijzen dat ze niet ‘synoniem’ zijn.
[16]
Gezien het voorgaande pleit er veel voor om er Eloah achter te zoeken. In 3:20, 10:8, 12:10 en 27:3 wijst Job namelijk op diens optreden als schepper van menselijk leven, terwijl Elifaz in 4:17 hetzelfde doet. Weliswaar wordt ook El als schepper getekend, maar dan als kracht achter de kosmos en de verdere niet-menselijke natuur, zoals in 5:10, 9:5-9 en 26:5-14.
Met het laatste zijn we tot een karakterisering van El gekomen: Hij blijkt ook hier de afstandelijke god te representeren. Hij is de schepper op macroniveau zoals die in het eerste scheppingsverhaal in Genesis 1:1-2:4 optreedt. Hij beheerst de natuurkrachten, zoals de regen (5:10), aardbevingen en de zonneschijn (9:5-7) en is de maker van de sterren (9:8-9). Bovendien blijkt zijn hoedanigheid van rechter hier uiteindelijk dominant, doordat de slotrede van Job daarmee afsluit.
Eloah daarentegen is veeleer een nabije god. Job heeft ooit in zijn nabijheid verkeerd en van Hem verwacht hij een wending in zijn lot. Bovendien treedt Hij wel als schepper op, maar dan op microniveau. Hij heeft de mens gemaakt, schenkt met zijn adem het leven. Kortom, Hij is betrokken bij het menselijk bestaan. Bovendien horen we in zijn context echo’s van het tweede scheppingsverhaal, waar we in Genesis 2:7 lezen dat de mens gemaakt is uit stof. Dat komt in Job 10:9 en 19:25 terug: in 10:9 staat dat Eloah Job in overeenstemming met Genesis 3:19 terug zal laten keren tot stof; Job 19:25, waar staat dat Jobs verlosser, Eloah, tegen het stof zal opstaan, kan als protest daartegen geïnterpreteerd worden.
In dit licht ook in 27:3 (zie hierboven) een allusie op het paradijsverhaal gelezen worden. Hier wordt namelijk de adem van Job geassocieerd met de geest van Eloah en in Genesis 2:7 blaast JHWHelohiem de levensadem in de neus van de mens.
Het voorgaande betekent niet dat Eloah nergens als rechter optreedt. De manier waarop El en Eloah in dit opzicht verschillen, valt echter buiten het kader van deze bijdrage. Wellicht biedt een vergelijking tussen 9:3 en 10:2, waar Job Bildad antwoordt, een uitgangspunt voor nader onderzoek:
9:3 | Als hij (een mens) wenst te twisten met Hem (El), |
geeft Hij niet één op de duizendmaal antwoord aan hem. | |
10:2 | Ik zeg tot Eloah: ‘Verklaar me niet schuldig, |
laat me weten waarover U met mij twist.’ |
Hier worden El en Eloah analoog aan het voorgaande getekend: volgens Job valt van de verre El geen antwoord te verwachten, maar hij hoopt wel op een reactie van de nabije Eloah.
[17]
Job 32-37: Elihu
In de hoofdstukken die op Jobs evaluatie volgen, komt een vierde opponent aan het woord: Elihu Veelal vermoedt men dat het betrokken deel van een andere auteur afkomstig is en later is ingevoegd.
[18]
In hoeverre past het gebruik van de godsnamen El en Eloah in deze hypothese?
Een eerste aanwijzing geven de cijfers. Zoals we hiervoor gezien hebben, heeft de auteur Job een duidelijke voorkeur voor Eloah in de mond gelegd. Voor Elihu geldt het tegenovergestelde: van de 47 keer dat El in het hele boek voorkomt, neemt Elihu er 16 voor zijn rekening, dat is 34%, en 6 van de 41 van de keren dat Eloah genoemd wordt, dus slechts 15%. Zoals zijn naam zegt, die ‘mijn god / mijn El is hij’ betekent, ligt voor hem het primaat bij El.
Het vervolg van deze paragraaf valt in twee delen uiteen. Eerst wordt een aantal plaatsen voor het voetlicht gebracht waar sprake is van goddelijk scheppend optreden. Vervolgens krijgt de structuur van het slot van Elihu’s woorden de aandacht.
De eerste keer dat Elihu op het goddelijk vermogen om te scheppen inspeelt, is 32:22. Daar lezen we:
32:22 | want ik weet niet hoe te vleien, |
mijn Maker zou mij snel wegnemen. |
Hier valt uit de context niet uit te maken of met die Maker El of Eloah wordt bedoeld. Anders ligt dat in 33:4-6, waar we (zie hiervoor) een echo van 10:8-9 horen:
33:4 | De geest van El heeft mij gemaakt |
en de adem van Šaddaj houdt mij in leven. | |
33:6 | Kijk, voor die god (ha-el) ben ik net als jij, |
ook ik ben uit klei afgeknepen. |
Hier heeft El de functie gekregen die Eloah in 10:8-13 en 18 had: hij geeft leven en formeert de mens uit klei.
In 34:13-15 combineert El zelfs de macht over het macro- en het microniveau, hij heeft macht over de aarde en zijn geest en adem doet de mens leven:
13 | Wie heeft Hem (El) het toezicht over de aarde gegeven |
en wie heeft de hele wereld onder Hem gesteld? | |
14 | Als Hij aandacht voor zichzelf zou hebben, |
zijn geest en adem bij zich zou verzamelen, | |
15 | zou al wat sterfelijk is, gelijkelijk sterven |
en zou de mens tot stof terugkeren. |
Opmerkelijk is dat in 35:10-11 Eloah weer lijkt te figureren als Maker van de mens en bron van wijsheid:
10 | Maar niemand zegt: ‘Waar is Eloah, mijn Maker, |
die bescherming geeft in de nacht, | |
11 | die ons meer leert dan de beesten op aarde |
en ons wijzer maakt dan de vogels aan de hemel?’ |
Dat is echter schijn: Elihu wil zeggen dat een beroep op Eloah geen zin heeft. Toch laat hij in 36:2-3 Eloah weer als schepper van menselijk leven verschijnen. Daarbij wordt in vs. 3 evenwel niet een vorm van het werkwoord āśāh, ‘maken’, gebruikt, maar van het poëtischer pā’al, hier vertaald als vervaardigen’:
2 | Geef me wat respijt, dan kan ik je inlichten, |
want er zijn nog meer argumenten voor Eloah. | |
3 | Het inzicht dat ik aandraag, is van verre |
en ik wil recht doen aan mijn Vervaardiger. |
Een mogelijke verklaring is dat Eloah een uitvoerder is geworden van ‘Maker’ El.
Hiermee zijn we bij het slot van de woorden van Elihu gekomen. Dat is tweeledig en omvat Job 36:27-37:24. Het eerste deel daarvan, 36:27-37:13, wordt omsloten door El:
36:26 | Kijk, El is groot, wij weten niet hoezeer; |
het getal van zijn jaren valt niet te bevatten. | |
37:14 | Luister hiernaar, Job, |
blijf staan en let nauwkeurig op de wonderen van El. |
In dit gedeelte verschijnt El in natuurgeweld, zoals in wolkbreuken, donderslagen en bliksem, Hij laat het sneeuwen en vriezen, verschijnselen die als afsluiting onder de noemer wonderen worden gebracht. El wordt hier dus getekend als een god die ‘op afstand’ over de wereld heerst.
In het tweede gedeelte, dat 37:15-24 omvat, verschijnt Eloah aan het begin en aan het eind. Ook Hij blijkt over die wonderen te kunnen beschikken. Opnieuw Hij als een uitvoerder van El worden gezien. De manier waarop Hij dat doet, is echter allesbehalve afstandelijk. Hier waait opeens, zowel letterlijk als figuurlijk, een warmere wind:
15 | Heb jij weet van de taak die Eloah hun opdraagt, |
en hoe hij het licht langs zijn zwerk laat stralen? | |
17 | Je kleren worden warm |
wanneer de aarde kalm wordt onder de zuidenwind. | |
21 | Maar wanneer men het licht niet ziet, |
terwijl het helder is achter een wolkendek, | |
omt de wind voorbij en veegt de hemel schoon. |
In de toespraken van Elihu lijkt er een verschuiving te zijn opgetreden in de taakverdeling tussen El en Eloah. El heeft de hele schepping onder zijn bereik gekregen en Eloah is zijn uitvoerder geworden. Narratief gezien verloopt de gang van zaken nu parallel met Genesis 1 -3. De oude betrokkenheid van Eloah bij Job is daarbij verschoven: Hij transformeert de werken van El als het ware, zodat ze de mens ten goede komen.
Het laatste woord: JHWH
Het eerste optreden van JHWH
Nadat Elihu uitgesproken is, neemt JHWH zelf het woord. Zijn eerste rede bestaat uit drie delen: Job 38:2-35, 38:36-38 en 39:1-40:2.
[19]
In het eerste deel spreekt Hij over zijn bemoeienissen met de niet-levende natuur: Hij heeft de aarde gegrondvest, de zeeën begrensd, zorgt ervoor dat het steeds weer dag wordt, dat het sneeuwt, regent en onweert, en Hij beheerst de gang van de sterren. In 38:36-38 volgt een overstap naar de wijsheid. De vertaling van 38:36 is overigens omstreden. Ik volg hier de weergave van Fokkelman:
[20]
36 | Wie heeft wijsheid in het innerlijk gelegd |
` | of wie heeft inzicht aan de geest gegeven? |
37 | Wie is zo wijs dat hij de wolken kan ordenen, |
en de kruiken van de hemel, wie kan ze kantelen, | |
38 | zodat de aarde zich voegt tot een harde massa |
en kluiten samenklonteren? |
Ten slotte verschijnt de dierenwereld ten tonele. Daar passeren achtereenvolgens de leeuw, de raaf, de klipgeit, de wilde ezel, de wilde os en de struisvogel, het paard, de havik en de arend de revue. Alle ontlenen ze hun wezen aan JHWH.
Zo vormt het eerste optreden van JHWH een drieluik: de wijsheid wordt geflankeerd door het macroniveau van onze wereld enerzijds en de wereld van de levende wezens anderzijds. De laatstgenoemde tweedeling lijkt in het verlengde te liggen van de taakverdeling tussen El en Eloah in de discussie tussen Job en zijn drie vrienden. Weliswaar wordt El in 38:2-35 niet genoemd, maar zoals we hiervoor gezien hebben, is zijn domein de wereld op afstand, de ruimte waarbinnen het leven mogelijk is. Het domein van de levende wezens, in het bijzonder dat van de mens, was dat van Eloah. Toch wordt El hier als heer van de dieren voorgesteld:
38:41 | Wie bereidt de raaf zijn voedsel, |
wanneer zijn jongen tot El om hulp schreeuwen | |
terwijl ze ronddwalen zonder eten? |
In 39:16-17 verschijnt evenwel Eloah:
16 | [De struisvogel] behandelt haar jongen hard, |
alsof ze niet van haar zijn, | |
ze is er niet beducht voor dat haar moeite vergeefs is. | |
17 | Immers, Eloah heeft haar laten vergeten wat wijs is |
en haar niet bedeeld met inzicht. |
Hier lijkt terug te worden gegrepen op 11:6 en 35:11, waar Eloah eveneens als de bron van de wijsheid wordt gezien;
[21]
hetzelfde is mogelijk het geval in 12:9-13 en 28:28.
Ook aan het eind van het eerste optreden van JHWH valt de aanduiding Eloah:
40:2 | Kan iemand die twist met Šaddaj hem hekelen? |
Laat hij die Eloah om rekenschap vraagt, zich verantwoorden. |
Zo eindigt het eerste optreden van JHWH binnen het bereik van Eloah met een uitdaging aan Job. Deze bindt in en erkent de grootheid van JHWH.
In de inleiding van deze bijdrage hebben we gezien dat JHWH, El en Eloah allerlei eigenschappen gemeen hebben. Dat wijst erop dat ze geen verschillende godheden zijn, maar verschijningsvormen zijn van eenzelfde god. Bij de bespreking van de discussie van Job met de drie vrienden is aannemelijk geworden dat El en Eloah in zekere zin complementair zijn. Als ik het goed zie, wordt in het eerste optreden van JHWH de identiteit van JHWH, El en Eloah bevestigd. Hij presenteert zichzelf als schepper en daarmee lijkt Hij impliciet te zeggen dat de laatstgenoemden twee kanten van zijn schepper-zijn representeren. Bovendien heeft Hij de wijsheid onder zijn bereik.
Het tweede optreden van JHWH
Het tweede optreden van JHWH omvat Job 40:6-41:26. Het begin bevat een probleem:
40:9 | Heb jij soms een arm kā-el? |
Kun jij donderen met een stem zoals Hij heeft? |
Wie of wat wordt er namelijk met kā-el bedoeld? Volgens de masoretische vocalisatie dat betekenen ‘zoals-de-el’. Het ligt dan voor de hand dat deze aanduiding ‘deze god’ betekent en terugslaat op Eloah in 40:2 (zie hiervoor). Voor deze mogelijkheid pleit dat JHWH in vss. 7 en 8 evenals in vs. 2 over een goddelijk gerecht spreekt. Vs. 9 doet dat echter niet. Hier wordt eerder gesproken over El, die in overeenstemming met wat we hiervoor gezien hebben, de heer over de natuur is. Bovendien komen 40:2 en 9 weliswaar uit de mond van JHWH, maar diens woorden worden onderbroken door een reactie van Job. Daardoor is de afstand tussen Eloah en ha-el eigenlijk te groot om die met elkaar te verbinden. Daarom verdient het de voorkeur om kā-el op te vatten als ‘als El’.
[22]
Daar komt bij dat El ook optreedt in 40:19 en daarmee komt de tweede rede van JHWH in het teken van El te staan.
In het eerste deel daarvan spreekt JHWH over de behemôt. Met dit woord, naar de vorm het meervoud van behemâ, ‘dier’, ‘vee’, wordt in 40:15 een dier aangeduid, dat overeenkomst vertoont met het nijlpaard. Vervolgens verschijnt in 40:25 de Leviatan, die aan de krokodil doet denken. Zoals Fokkelman opmerkt, worden deze twee dieren evenwel gelijkgeschakeld.
[23]
Over de behemôt, het Beest, lezen we in 40:19-20 namelijk:
19 | Hij is de eerste van de loopbaan van El, a |
lleen zijn Maker kan hem met het zwaard benaderen. | |
20 | Ja, de bergen dragen hem hun opbrengst aan |
en alle dieren van het veld spelen daar. |
en in 41:25-26 over de Leviatan:
25 | Op het land is niemand zijn gelijke, |
gemaakt als hij is zonder vrees. | |
26 | Hij ziet al wat hoog is aan, |
hij is koning over al de prachtbeesten. |
Omdat deze passages in elkaars verlengde liggen, lijkt het de voorkeur te verdienen de aanduiding Leviatan als een specificatie van het Beest te beschouwen en er één mythisch oermonster, een soort van zeedraak in te zien.
Dat El de scheppende taak van Eloah heeft overgenomen, zou ook kunnen blijken uit 40:20. Daar is namelijk sprake van de dieren van het veld. Deze term komt ook voor in het tweede scheppingsverhaal in Genesis 2:19 en 20 (en in 3:1 en 14). In paragraaf 4 is dit verhaal in verband gebracht met Eloah. Nu komt deze woordgroep ook voor in Job 5:23 en 39:15, en deze passages staan eveneens onder diens gesternte. In 40:20 valt hij echter onder het bereik van El. Zo krijgt het scheppend handelen van El een onverwachte uitbreiding.
Ten slotte, in dit laatste poëtische tekstgedeelte van Job wordt El met JHWH geïdentificeerd. In 40:15 zegt JHWH namelijk dat Hij het Beest heeft gemaakt:
40:15 | Zie nu toch het Beest dat ik heb gemaakt, net als jou, |
het eet gras zoals het rundvee. |
en in 40:19 (zie hierboven) dat El de maker ervan is.
De opkomst van JHWH
In het laatste decennium van de vorige eeuw zag The Rise of Yahwism van J.C. de Moor het licht. In de tweede druk krijgt het boek Job uitgebreid de aandacht.
[24]
De Moor betoogt dat de oorsprong van het boek Job in de periferie van Kanaan gezocht moet worden, waar men JHWH nog niet kende. Daarbij denkt hij aan het Overjordaanse. Een argument vormen de vele arameïsmen. Zo heeft het woord millā, ‘woord’, in Job 13x het Aramese meervoud millîn tegenover 10x de Hebreeuwse vorm millîm.
[25]
Verder vinden we in Job 19:29c als oorspronkelijke vorm (ketiv) de consonanten šdyn, eveneens een Aramese meervoudsvorm, die ook in de Overjordaanse Aramese Bileam-inscriptie voorkomt met de betekenis ‘goden’:
19:29c | als je maar weet dat er goden zijn! |
Bovendien is Us, het land waar Job woont, volgens Genesis 10:23 een zoon van Aram.
Tegen deze achtergrond is het verklaarbaar dat in de discussie tussen Job en zijn vrienden de godsnaam JHWH ontbreekt en we in plaats daarvan El en diens alter ego Eloah vinden. Zoals bekend is El immers de oorspronkelijke god van Israël, een naam die ‘El strijdt’ betekent. Het boek Job getuigt dan van de opkomst van de verering van JHWH. In Job 38-40 wordt JHWH namelijk niet alleen met El geïdentificeerd, maar neemt Hij ook diens functies over.
Zo beschouwd mag men Job een openbaringsgeschiedenis noemen. Aanvankelijk zien we godheden optreden die niet onmiddellijk geïdentificeerd kunnen worden, zoals elohiem in 28:23 en Eloah, maar die gaandeweg hun plaats in het goddelijk spectrum krijgen. Uiteindelijk blijkt JHWH het voor het zeggen te hebben.
Nu komen zulke openbaringsverhalen ook in Genesis voor. Het bekendste is wellicht Genesis 22. Daar krijgt Abram opdracht van ‘de godheid’ (ha-elohiem) zijn zoon te offeren. Op de vraag van Isaak naar het offerdier antwoordt zijn vader dat een god (elohiem) zal voorzien. Ten slotte is het de bode van JHWH die (22:11) ingrijpt en Abraham duidelijk maakt dat JHWH geen kinderoffers wil.
[26]
Dit betekent dat het verhaal over Job zich tegen een polytheïstische achtergrond afspeelt. Daarvan zijn nog sporen aanwijsbaar. Zo was er in Job 28:23-28 sprake van een elohiem, een god. Maar er is meer. te beginnen wordt Māwet, de god van de dood, in 18:13-14 als persoon voorgesteld: hij heeft een eerstgeborene en is koning. Hetzelfde is in 5:7 het geval met Rešef, de god van de pest, die kinderen heeft.
[27]
Ten slotte is er in 3:8 Jam, de god van de zee.
[28]
Zij zullen deel hebben uitgemaakt van de godenzonen van wie onder meer sprake is in Job 1:6, tot wie ook Satan, de Aanklager behoorde. Zoals De Moor aannemelijk heeft gemaakt, is behalve El ook Eloah afkomstig uit het Kanaänitische pantheon.
De vraag is dan wat de functie van de laatste twee is in het openbaringsverhaal. Het antwoord zou gezocht kunnen worden in een probleem dat het opkomende monotheïsme opriep, het wisselvallige gedrag van God, die de mens de ene keer goedgunstig en de andere keer vijandig gezind lijkt.
Het latere jodendom heeft hier het antwoord op gegeven dat de godsnaam JHWH het aspect van zijn barmhartigheid aanduidt en elohiem, ‘God’, dat van zijn rechtvaardigheid.
[29]
Het onderscheid tussen El en Eloah zou daar een voorloper van kunnen zijn. In de discussie tussen Job en de drie vrienden staan ze nog ex aequo naast elkaar, bij Elihu lijkt Eloah ondergeschikt aan El geworden.
In de eerste rede van JHWH lijkt de rol van Eloah als schepper uitgespeeld en door El te zijn overgenomen. Wel is Eloah nog steeds de bron van de wijsheid. Mogen we in hem een voorloper zien van Vrouwe Wijsheid uit Spreuken 8 en Sirach 24?
In de tweede rede van JHWH is Eloah helemaal verdwenen en is alleen El overgebleven. Deze wordt echter geïdentificeerd met JHWH zelf. Het strikte monotheïsme lijkt daarmee gezegevierd te hebben. Daarmee zijn de machten der duisternis eveneens van het toneel verdwenen. Zo staan in Job 3:8 de Zee en Leviatan als zodanig nog parallel aan elkaar:
3:8 | Wie de Zee bezweren, moeten hem vervloeken, |
zij die klaarstaan om Leviatan op te hitsen. |
In 38:8-9 is de zee evenwel tot een schepsel van God geworden, dat als een pasgeboren kind wordt voorgesteld en Leviatan in 40:29 tot een speeltje.
[30]
In het afsluitende proza in Job 42:7-17 is JHWH dan ook de Enige. Dat had Hij Job overigens al duidelijk gemaakt door impliciet te zeggen dat Hij er als schepper en onderhouder van deze wereld alleen voor stond.