Vergaderopening: Zijn hand zal u bewaren – Psalm 121:8

Kerntekst
‘De Here zal uw uitgang en ingang bewaren van nu aan tot in eeuwigheid.’
Psalm 121:8
Schriftlezing
Psalm 121
Uitleg
De levensweg van een Israëliet gaat niet over rozen, meestal. De weg door de geschiedenis van het volk Israël is een barre tocht geweest en nog. Maar het Woord, de Thora en de profeten beweren als om strijd dat de God van Israël een bewarende hand heeft. Hier klinkt het iemand tegen vanuit het Huis van God. Het is de roeping van de gemeente om die belofte uit te roepen.
Overweging
Door het woord ‘bewaren’ kwam ik op twee gedichten. Het jongste gedicht is duidelijk een reactie op het oudste.
De moeder de vrouw
Ik ging naar Bommel om de brug te zien.
Ik zag de nieuwe brug. Twee overzijden
die elkaar vroeger schenen te vermijden,
worden weer buren. Een minuut of tien
dat ik daar lag, in ’t gras, mijn thee gedronken,
mijn hoofd vol van het landschap wijd en zijd –
Laat mij daar midden uit de oneindigheid
een stem vernemen dat mijn oren klonken.
Het was een vrouw. Het schip dat zij bevoer
kwam langzaam stroom af door de brug gevaren.
Zij was alleen aan dek, zij stond bij ’t roer,
En wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren.
O, dacht, o, dat daar mijn moeder voer.
Prijs God, zong zij, Zijn hand zal u bewaren.
(Martinus Nijhoff, Verzameld werk, Amsterdam 1954)
Meer dan zestig jaar later dichtte Rutger Kopland:
De moeder het water
Ik ging naar moeder om haar terug te zien.
Ik zag een vreemde vrouw. Haar blik was wijd en
leeg, als keek zij naar de verre overzijde
van een water, niet naar mij. Ik dacht: misschien
– toen ik daar stond op het gazon, pilsje gedronken
in de kantine van het verpleegtehuis, de tijd
ging langzaam in die godvergeten eenzaamheid –
misschien zou ’t goed zijn als nu Psalmen klonken.
Het was mijn moeder, het lijfje dat daar roerloos
stond in het gras, alleen haar dunne haren
bewogen nog een beetje in de wind, als voer
zij over stille waatren naar een oneindig daar en
later, haar God. Er is geen God, maar ik bezwoer
Hem zijn belofte na te komen, haar te bewaren.
(Rutger Kopland, Tot het ons loslaat, Amsterdam 1997)
Het gedicht van Nijhoff is misschien wel het beroemdste gedicht van de twintigste eeuw. Hij wordt tot in het diepst van zijn ziel geroerd door de herinnering aan die zingende moeder.
Koplands moeder leeft nog. Maar de afstand is niet meer te overbruggen. Als ‘Alzheimer’ er tussen komt… Het contrast tussen de twee gedichten is veel groter dan de overeenkomst. In de oorverdovende wereld van de eenentwintigste eeuw komen psalmen er niet meer bovenuit.
Maar wat zou die ongelovige dichter ze zielsgraag horen…
Gebed
God! Breng door uw Geest diepbedroefde, wanhopige mensen,
die de gebreken (zwak uitgedrukt) van de ouderdom niet kunnen verwerken,
nog niet eens zozeer als ze er zelf door worden getroffen,
maar bovenal als het kostbare medemensen aangaat,
op de hoogte van het heilsfeit dat uw bewarende hand er wis en waarachtig is.
Weliswaar een doorboorde,
maar een levende hand.
Die van Jezus.
Amen
Deze vergaderopening is eerder verschenen in ‘Er voor staan’, onder redactie van Aart Peters en Arie Romein. Bekijk alle vergaderopeningen.