Vergezicht
Bij Marcus 9:2-10 (Matteüs 17:1-9, Lucas 9:28-36 – de verheerlijking op de berg)
Op een mooie lentedag trapte de giraf bijna op de mier, die weggedoken zat in het hoge gras. ‘Kun je niet uitkijken?’ riep de mier geschrokken uit. ‘Het leven is toch al zo kort en vol gevaren.’ De giraf bleef staan. ‘Sorry hoor! Ik zag je niet. Je zit ook zo verstopt,’ zei hij. ‘Jij loopt ook altijd met je hoofd in de wolken,’ verzuchtte de mier. ‘Weet je, ik vind alles zo laag bij de grond. Kon ik maar eens verder kijken dan mijn neus lang is.’ De giraf dacht even na en zei toen: ‘Zou je een keer langs mij omhoog willen klimmen? Het is een hele reis, maar het is vast de moeite waard.’ Dat hoefde de giraf geen twee keer te zeggen. De mier begon meteen omhoog te klimmen. ‘Vind je het erg als ik ondertussen verderga?’ vroeg de giraf. Daar had de mier geen bezwaar tegen. ‘Als je maar voorzichtig bent. Ik wil er niet af vallen,’ zei de mier. Eindelijk was de mier boven. Sprakeloos keek hij om zich heen. De hele wereld lag aan zijn voeten. ‘Giraf,’ riep de mier, ‘wat een vergezicht. Hier wil ik blijven. Altijd! Dit moeten de anderen ook zien.’ ‘Geen sprake van,’ zei de giraf, ‘daar begin ik niet aan. Kom naar beneden en vertel niemand wat ik je heb laten zien.’ Voorzichtig begon de mier aan de afdaling, nog vol van al het moois dat hij gezien had. ‘Bedankt giraf,’ zei hij toen hij beneden was. ‘Dit zal ik nooit meer vergeten.’